ECLI:NL:RBOVE:2018:4520

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
Awb 18/1948
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en ontzegging toegang IND-medewerker in het kader van disciplinair onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een IND-medewerker, die met onmiddellijke ingang was geschorst en de toegang tot IND-locaties was ontzegd. Dit besluit was genomen door de minister van Justitie en Veiligheid op basis van vermoedelijk plichtsverzuim van de verzoeker. De verzoeker, die sinds 1994 werkzaam is bij de IND, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de schorsing ongedaan te maken.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De verzoeker had in een gesprek met zijn leidinggevende, [naam 1], de naam van deze leidinggevende zonder overleg onder een beslissing op bezwaar gezet, wat in strijd met de regels zou zijn. De minister had daarom een disciplinair onderzoek ingesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van een deugdelijk onderzoek zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om zijn werkzaamheden te kunnen voortzetten. De verzoeker had geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim dit in de weg stond.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Oosterveld, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1948
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker,
en
de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr.drs. M.J.H. Grandiek.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker
met onmiddellijke ingang op grond van artikel 91, eerste lid, sub c van het Algemeen
Rijksambtenarenreglement (ARAR) geschorst en hem op grond van artikel 77 van het ARAR de toegang tot IND-locaties ontzegd voor de duur van het door het Bureau Integriteit ingestelde disciplinair onderzoek dan wel totdat verdere besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 26 oktober 2018 heeft verweerder aan verzoeker een dienstopdracht gegeven om de
in zijn bezit zijnde telefoon, laptop, laptoptas met toebehoren, Rijkspas en toegangspas IND voor 1 november 2018 in te leveren.
Op 1 november 2018 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2018. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1] , operationeel manager en leidinggevende van verzoeker
en [naam 2] , adjunct-directeur Directie Asiel en Bescherming.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is sinds 1994 werkzaam bij de IND in Zwolle. Sinds 1997 is hij senior-medewerker. Per 1 september 2015 is hij geplaatst bij de Directie Asiel en Bescherming.
2.1.
Op 24 september 2018 heeft verzoeker in een gesprek tussen hem en zijn leidinggevende
[naam 1] (verder: [naam 1] desgevraagd aangegeven de naam van [naam 1] als bevoegd gezag onder een beslissing op bezwaar te hebben gezet. Verweerder heeft gesteld dat verzoeker dit niet met [naam 1] heeft overlegd en dit ook nadrukkelijk tegen de regels is. Eveneens is tegen de regels dat verzoeker deze beslissing op bezwaar heeft opgesteld nu verzoeker het primaire besluit in de betreffende zaak al had genomen. Naar het oordeel
van verweerder had verzoeker deze zaak moeten overdragen, hetgeen hij nagelaten heeft.
Na eerst aangegeven te hebben niet eerder de naam van [naam 1] zonder diens medeweten onder beslissingen te hebben vermeld, heeft verzoeker later in het gesprek van 24 september 2018 toegegeven dit wel eerder te hebben gedaan. Ook het niet direct naar waarheid verklaren rekent verweerder verzoeker zwaar aan. Uit het voorgaande heeft verweerder geconcludeerd dat er een redelijk vermoeden van plichtsverzuim bestaat ten aanzien van het handelen van verzoeker. In het kader hiervan heeft verweerder het noodzakelijk geacht een disciplinair onderzoek te laten instellen naar dit vermoedelijk plichtsverzuim door het Bureau Integriteit. Naar het oordeel van verweerder zijn er gewichtige redenen aanwezig op grond waarvan niet van hem kan worden gevergd verzoeker in zijn werkzaamheden en op zijn werkplek te handhaven. In verband hiermee is verweerder overgegaan tot de maatregelen, zoals in het besluit van 27 september 2018 zijn opgenomen. Verweerder stelt zich daarbij
op het standpunt dat het belang van een deugdelijk en ongestoord onderzoek thans zwaarder moet wegen dan het belang van verzoeker om zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen.
Verzoeker heeft verzocht het schorsingsbesluit met terugwerkende kracht ongedaan te maken en te vernietigen, zodat hij binnen een ander team zijn werkzaamheden kan verrichten en weer toegang heeft tot een arbeidsplek en het geautomatiseerd systeem. Toegang tot het geautomatiseerde systeem is voor hem ook van belang voor zijn verdediging.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond hiervan verzoeker een spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd.
3.1.
Het wettelijk kader luidt als volgt.
In artikel 50, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar gehouden is de plichten die uit zijn functie voortvloeien nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
Op grond van artikel 77, eerste lid, van het ARAR kan aan de ambtenaar door het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.
Op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder c, van het ARAR kan de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 81, eerste lid onder k, in zijn ambt worden geschorst wanneer, naar het oordeel van het bevoegde gezag, het belang van de dienst zulks vordert.
3.2.
In geschil is of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de opgelegde ordemaatregel van schorsing en ontzegging van de toegang tot de dienstgebouwen te treffen.
3.3.
Het verwijt aan verzoeker betreft vooralsnog dat hij zonder overleg de naam van zijn leidinggevende [naam 1] als bevoegd gezag onder een beslissing op bezwaar heeft gezet
in een zaak waarin hij eerder het primaire besluit had genomen. Dit levert – indien aannemelijk bevonden – ernstig plichtsverzuim op. In een op 24 september 2018 plaatsgevonden gesprek zou verzoeker hebben aangegeven dit wel eerder te hebben
gedaan.
3.4
Verzoeker houdt in zijn verzoek een uitgebreid betoog dat het een gebruikelijke gang van zaken is bij zijn eenheid binnen de IND dat ambtenaren die het primaire besluit hebben genomen ook belast worden met het nemen van de beslissing op bezwaar onder naam van
de leidinggevende of een andere ambtenaar. Dit gebeurt volgens verzoeker met instemming van dan wel in dienstopdracht van de leidinggevende. Verzoeker stelt dat hij heeft geprotes-teerd tegen deze gang van zaken en hierom zelfs meerdere keren overplaatsing heeft aange-vraagd. Ook de zaak die aanleiding is geweest tot de maatregelen die nu tegen hem zijn genomen, heeft verzoeker naar zijn zeggen met instemming van en in opdracht van zijn leidinggevende afgedaan. Verweerder bestrijdt dit betoog.
3.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen elkaar over en weer verwijten maken.
Het onderliggende dossier geeft vooralsnog onvoldoende inzicht hierover. Het onderzoek van het Bureau Integriteit zal duidelijkheid moeten geven. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat ook het verhaal van verzoeker ter zijner verdediging nadrukkelijk bij dat onder-zoek wordt betrokken en onderzocht.
3.6
Duidelijk is dat terugkeer van verzoeker in zijn functie nu niet wenselijk is.
Verzoeker beoogt dit ook niet.
3.7
Het dossier biedt de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende grond om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoeker (tijdelijk) elders binnen de IND zou moeten worden geplaatst. De concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim staat dit vooralsnog ook in de weg.
3.8
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat aan verzoeker op zijn verzoek desgewenst onder toezicht toegang zal worden verleend tot zijn arbeidsplek en het geautomatiseerde systeem indien dit voor zijn verdediging nodig is.
3.9
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om in verband met het onderzoek naar de concrete verdenking van plichtsverzuim van verzoeker, de in geding zijnde ordemaatregelen op te leggen en het dienstbelang te laten prevaleren boven het belang van verzoeker om zijn werkzaamheden te continueren.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.