4.4Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het ten laste gelegde in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 november 2018, een proces-verbaal waarin de zoekslagen van verdachte in de politiesystemen in de ten laste gelegde periode zijn vermeld en de verklaring van getuige [medeverdachte 3] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, kortgezegd, meerdere keren opzettelijk in strijd met zijn ambtsplicht vertrouwelijke politie- informatie aan [medeverdachte 3] heeft verstrekt.
Verdachte heeft ontkend dat hij daarnaast ook aan een ander of anderen vertrouwelijke informatie heeft verstrekt. De rechtbank constateert dat één van die mogelijke andere personen, [medeverdachte 2] , heeft verklaard dat hij – ongevraagd – informatie van [medeverdachte 3] heeft gekregen, maar dat hij nooit rechtstreeks informatie van verdachte heeft ontvangen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [medeverdachte 3] , waarin hij stelt als doorgeefluik te hebben gefunctioneerd. Het dossier bevat voor het overige geen aanwijzingen dat verdachte zelf informatie aan [medeverdachte 2] heeft verstrekt, of dat verdachte wist dat [medeverdachte 3] informatie doorgaf aan [medeverdachte 2] . Verdachte heeft ook het laatste ontkend.
Daarnaast heeft [medeverdachte 3] verklaard dat verdachte informatie aan [naam 1] heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] daarbij niet heeft verklaard hoe hij dit weet of wist, en dat hij deze verklaring ook niet anderszins heeft onderbouwd, terwijl verdachte ontkent [naam 1] van informatie te hebben voorzien en getuige [naam 1] zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Ook hiervoor bevat het dossier derhalve geen wettig bewijs.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte informatie heeft verstrekt aan [medeverdachte 2] of [naam 1] . Nu het dossier evenmin (voldoende) aanwijzingen bevat dat verdachte daarnaast aan nog andere personen informatie heeft verstrekt, zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit in zoverre heeft bekend en door of namens hem in zoverre geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 november 2018, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte;
2. Een proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 25 oktober 2017, p.437 laatste
alinea t/m de tabel op p.438;
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 11 april 2017, p.225-262.
Overweging met betrekking tot het ten laste gelegde in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17.
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij een gift in de vorm van geld en/of goederen heeft ontvangen in ruil voor het verstrekken van geheime informatie.
In de eerste plaats bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte door [medeverdachte 3] getrakteerd is in het uitgaansleven. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een vriendschappelijke band onderhield met [medeverdachte 3] . Verdachte heeft aanvankelijk bij zijn politieverhoren verklaard dat [medeverdachte 3] hem geregeld mee uit nam naar Amsterdam en daarvoor betaalde en dat [medeverdachte 3] nooit heeft gezegd dat dit een tegenprestatie voor verstrekte of nog te verstrekken informatie was, maar dat verdachte dit wel zo heeft ervaren. In latere verhoren, onder meer ter terechtzitting van 8 november 2018, heeft verdachte deze verklaring genuanceerd in die zin dat hij ook zelf regelmatig voor [medeverdachte 3] rekeningen in het uitgaansleven betaalde. Getuige [medeverdachte 3] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat het niet klopt dat hij de rekeningen betaalde, maar dat hij en verdachte dat als vrienden om en om deden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij uit loyaliteit naar zijn vriend informatie aan hem heeft verstrekt, terwijl ook [medeverdachte 3] in zijn verklaring ervan uitgaat dat hij de informatie van verdachte verkreeg bij wijze van vriendendienst. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze stukken weliswaar kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] (in het uitgaansleven) rekeningen heeft betaald voor verdachte, maar dat niet kan worden uitgesloten dat dit ook andersom heeft plaatsgevonden, noch dat deze transacties voortvloeien uit een vriendschappelijke relatie waarin het niet ongebruikelijk is dat over en weer zaken voor elkaar worden betaald. Een verband tussen deze betalingen en de door verdachte aan [medeverdachte 3] verstrekte geheime informatie is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan.
In de tweede plaats bevat het dossier opgenomen vertrouwelijke communicatie (zogenoemde OVC-gesprekken), alsmede een verklaring van [medeverdachte 3] , waarin hij kortgezegd uit de doeken doet dat verdachte in totaal € 20.000,- van [naam 1] en [naam 2] heeft ontvangen in ruil voor informatie. De rechtbank stelt ook ten aanzien van deze verklaring van [medeverdachte 3] vast dat hij daarbij niet heeft verklaard hoe hij dit weet en dat hij deze verklaring ook niet anderszins heeft onderbouwd, terwijl verdachte ontkent [naam 1] van informatie te hebben voorzien en/of geld van hem te hebben aangenomen. Het dossier bevat een weergave van meerdere chatgesprekken waarin verdachte met een zekere " [alias] " contact onderhoudt en van wie hij blijkens de inhoud van die gesprekken een trui heeft gekregen. Uit de chatgesprekken blijkt niet van giften van geldbedragen. Deze ' [alias] ' is volgens [medeverdachte 3] de hiervoor genoemde [naam 1] . Nu verdachte dit ontkent en het dossier voor het overige geen gegevens bevat (bijvoorbeeld over de gebruiker van het betreffende telefoonnummer), kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden vastgesteld dat " [alias] " de bijnaam van [naam 1] betreft.
De rechtbank constateert verder dat [naam 1] zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat [naam 2] gedurende het onderzoek niet is gehoord. Ten slotte is uit een financieel onderzoek naar verdachte niet gebleken dat verdachte over een niet uit legale bronnen verklaarbare hoeveelheid geld van (ongeveer) € 20.000 euro heeft kunnen beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet vast komen te staan dat verdachte geldbedragen dan wel andere giften van [naam 1] en/of [naam 2] heeft ontvangen. Daar komt bij dat de rechtbank hiervoor ten aanzien van het ten laste gelegde in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 reeds heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte informatie heeft verstrekt aan [naam 1] of anderen dan [medeverdachte 3] .
Het dossier bevat voor het overige geen aanwijzingen dat verdachte van anderen dan voornoemde personen een gift heeft ontvangen teneinde in zijn ambtsbediening iets te doen of na te laten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet bewezen wat aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17 is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.