ECLI:NL:RBOVE:2018:4486

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
08/770135-17 en 08/760197-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van politieambtenaar voor schending van ambtsgeheim en betrokkenheid bij woningovervallen

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit Zutphen, die veroordeeld zijn tot celstraffen van 4 en 6 jaar voor gewelddadige woningovervallen in Raalte en Wierden. Daarnaast is een politieman uit Warnsveld, die informatie uit politiesystemen lekte aan een derde verdachte, veroordeeld tot 6 maanden cel voor het schenden van zijn ambtsgeheim. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politieman, in de periode van 14 november 2014 tot en met 28 maart 2017, opzettelijk vertrouwelijke informatie heeft verstrekt aan een medeverdachte, wat resulteerde in een schending van zijn geheimhoudingsplicht. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte meerdere keren gegevens uit de politiesystemen had verstrekt en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk schenden van zijn ambtsgeheim. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van voorarrest, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/770135-17 en 08/760197-17 (ter terechtzitting gevoegd).
Datum vonnis: 22 november 2018.
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M. van der Steeg, advocaat te Schalkhaar, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer
in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17:
dat verdachte als politieambtenaar in strijd met zijn ambtsplicht vertrouwelijke gegevens heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] en/of anderen;
in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17:
dat verdachte als politieambtenaar een gift bestaande uit geld en/of goederen heeft aangenomen in ruil voor het verstrekken van vertrouwelijke gegevens.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 november 2014
tot en met 28 maart 2017 in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Zutphen
en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, telkens een geheim en/of zijn geheimhoudingsplicht,
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep
en/of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt en/of beroep, te weten politieambtenaar, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door veelvuldig personen en/of kentekens en/of locaties te raadplegen in de computersystemen van de politie en de aangetroffen gegevens over deze personen aan [medeverdachte 3] en/of
anderen te verstrekken;
in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 november 2014 tot en met 28 maart 2017 in de gemeente Arnhem en/of de gemeente Zutphen en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, een gift heeft aangenomen, welke gift (telkens) heeft bestaan uit een geld en/of goederen, wetende en/of redelijkerwijs vermoedende dat deze gift hem, verdachte, werd aangeboden ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening (in de functie van hoofdagent bij de Nationale Politie) is gedaan, te weten:
meermalen, althans eenmaal, aan [medeverdachte 3] en/of andere onbekend gebleven personen gegevens vanuit de/het bedrijfsprocessyste(e)m(en) van de politie met betrekking tot onder andere lopende strafzaken, personen en/of kentekens en/of locaties, verstrekt en/of medegedeeld.

3.De voorvragen

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17 niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voldoet en daarom nietig moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat niet is gespecificeerd welk geld of welke goederen verdachte zou hebben aangenomen, noch van wie deze giften zouden zijn ontvangen, terwijl de kern van de verdenking nu juist is dat er een tegenprestatie is ontvangen voor het verstrekken van informatie.
De rechtbank is van oordeel dat de begrippen geld en goederen op zichzelf voldoende feitelijk zijn, zodat een nadere omschrijving daarvan in de tenlastelegging niet noodzakelijk is. De rechtbank overweegt voorts dat de dagvaarding dient te worden gelezen in het licht van het dossier, waaruit in meerdere passages verdenkingen naar voren komen dat er door verschillende personen giften in de vorm van traktaties en/of geldbedragen aan verdachte zouden zijn gegeven. Verdachte is in zijn verhoren ook met die aanwijzingen geconfronteerd en daaromtrent bevraagd. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv daaraan stelt en dat het voor verdachte voldoende duidelijk is waarvan hij verdacht wordt en waartegen hij zich dus dient te verweren. De rechtbank stelt dan ook vast dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
In de zaak met parketnummer 08/770135-17
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte aan [medeverdachte 3] en aan anderen informatie uit de politiesystemen heeft verstrekt.
In de zaak met parketnummer 08/760197-17
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte 3] kan worden vastgesteld dat verdachte in ruil voor het verstrekken van informatie door [medeverdachte 3] getrakteerd is in het uitgaansleven.
Ook acht de officier van justitie op grond van de verklaring van [medeverdachte 3] en de inhoud van chatgesprekken bewezen dat verdachte in ruil voor geld informatie heeft verstrekt aan anderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 08/770135-17:
Verdachte heeft bij zijn politieverhoren en ter terechtzitting bekend dat hij meerdere malen gegevens uit computersystemen van de politie heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] , maar heeft ontkend dat hij daarnaast ook aan anderen gegevens heeft verstrekt. Zijn raadsvrouw heeft van dat laatstgenoemde onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspraak bepleit.
In de zaak met parketnummer 08/760197-17:
Verdachte heeft ontkend dat hij in ruil voor de door hem verstrekte informatie een gift in de vorm van geld en/of goederen heeft ontvangen. De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, primair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] verdachte een gift – in de vorm van traktaties – heeft gegeven. Subsidiair, indien de rechtbank aanneemt dat verdachte wél een gift heeft ontvangen – is betoogd dat een verband tussen die gift en het door verdachte verstrekken van gegevens niet kan worden vastgesteld.
Voorts is bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte een gift van anderen dan [medeverdachte 3] heeft ontvangen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het ten laste gelegde in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 november 2018, een proces-verbaal waarin de zoekslagen van verdachte in de politiesystemen in de ten laste gelegde periode zijn vermeld en de verklaring van getuige [medeverdachte 3] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, kortgezegd, meerdere keren opzettelijk in strijd met zijn ambtsplicht vertrouwelijke politie- informatie aan [medeverdachte 3] heeft verstrekt.
Verdachte heeft ontkend dat hij daarnaast ook aan een ander of anderen vertrouwelijke informatie heeft verstrekt. De rechtbank constateert dat één van die mogelijke andere personen, [medeverdachte 2] , heeft verklaard dat hij – ongevraagd – informatie van [medeverdachte 3] heeft gekregen, maar dat hij nooit rechtstreeks informatie van verdachte heeft ontvangen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [medeverdachte 3] , waarin hij stelt als doorgeefluik te hebben gefunctioneerd. Het dossier bevat voor het overige geen aanwijzingen dat verdachte zelf informatie aan [medeverdachte 2] heeft verstrekt, of dat verdachte wist dat [medeverdachte 3] informatie doorgaf aan [medeverdachte 2] . Verdachte heeft ook het laatste ontkend.
Daarnaast heeft [medeverdachte 3] verklaard dat verdachte informatie aan [naam 1] heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 3] daarbij niet heeft verklaard hoe hij dit weet of wist, en dat hij deze verklaring ook niet anderszins heeft onderbouwd, terwijl verdachte ontkent [naam 1] van informatie te hebben voorzien en getuige [naam 1] zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Ook hiervoor bevat het dossier derhalve geen wettig bewijs.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte informatie heeft verstrekt aan [medeverdachte 2] of [naam 1] . Nu het dossier evenmin (voldoende) aanwijzingen bevat dat verdachte daarnaast aan nog andere personen informatie heeft verstrekt, zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit in zoverre heeft bekend en door of namens hem in zoverre geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 november 2018, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte;
2. Een proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 25 oktober 2017, p.437 laatste
alinea t/m de tabel op p.438;
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 11 april 2017, p.225-262.
Overweging met betrekking tot het ten laste gelegde in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17.
Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij een gift in de vorm van geld en/of goederen heeft ontvangen in ruil voor het verstrekken van geheime informatie.
In de eerste plaats bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte door [medeverdachte 3] getrakteerd is in het uitgaansleven. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte een vriendschappelijke band onderhield met [medeverdachte 3] . Verdachte heeft aanvankelijk bij zijn politieverhoren verklaard dat [medeverdachte 3] hem geregeld mee uit nam naar Amsterdam en daarvoor betaalde en dat [medeverdachte 3] nooit heeft gezegd dat dit een tegenprestatie voor verstrekte of nog te verstrekken informatie was, maar dat verdachte dit wel zo heeft ervaren. In latere verhoren, onder meer ter terechtzitting van 8 november 2018, heeft verdachte deze verklaring genuanceerd in die zin dat hij ook zelf regelmatig voor [medeverdachte 3] rekeningen in het uitgaansleven betaalde. Getuige [medeverdachte 3] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat het niet klopt dat hij de rekeningen betaalde, maar dat hij en verdachte dat als vrienden om en om deden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij uit loyaliteit naar zijn vriend informatie aan hem heeft verstrekt, terwijl ook [medeverdachte 3] in zijn verklaring ervan uitgaat dat hij de informatie van verdachte verkreeg bij wijze van vriendendienst. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze stukken weliswaar kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] (in het uitgaansleven) rekeningen heeft betaald voor verdachte, maar dat niet kan worden uitgesloten dat dit ook andersom heeft plaatsgevonden, noch dat deze transacties voortvloeien uit een vriendschappelijke relatie waarin het niet ongebruikelijk is dat over en weer zaken voor elkaar worden betaald. Een verband tussen deze betalingen en de door verdachte aan [medeverdachte 3] verstrekte geheime informatie is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan.
In de tweede plaats bevat het dossier opgenomen vertrouwelijke communicatie (zogenoemde OVC-gesprekken), alsmede een verklaring van [medeverdachte 3] , waarin hij kortgezegd uit de doeken doet dat verdachte in totaal € 20.000,- van [naam 1] en [naam 2] heeft ontvangen in ruil voor informatie. De rechtbank stelt ook ten aanzien van deze verklaring van [medeverdachte 3] vast dat hij daarbij niet heeft verklaard hoe hij dit weet en dat hij deze verklaring ook niet anderszins heeft onderbouwd, terwijl verdachte ontkent [naam 1] van informatie te hebben voorzien en/of geld van hem te hebben aangenomen. Het dossier bevat een weergave van meerdere chatgesprekken waarin verdachte met een zekere " [alias] " contact onderhoudt en van wie hij blijkens de inhoud van die gesprekken een trui heeft gekregen. Uit de chatgesprekken blijkt niet van giften van geldbedragen. Deze ' [alias] ' is volgens [medeverdachte 3] de hiervoor genoemde [naam 1] . Nu verdachte dit ontkent en het dossier voor het overige geen gegevens bevat (bijvoorbeeld over de gebruiker van het betreffende telefoonnummer), kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden vastgesteld dat " [alias] " de bijnaam van [naam 1] betreft.
De rechtbank constateert verder dat [naam 1] zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat [naam 2] gedurende het onderzoek niet is gehoord. Ten slotte is uit een financieel onderzoek naar verdachte niet gebleken dat verdachte over een niet uit legale bronnen verklaarbare hoeveelheid geld van (ongeveer) € 20.000 euro heeft kunnen beschikken. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet vast komen te staan dat verdachte geldbedragen dan wel andere giften van [naam 1] en/of [naam 2] heeft ontvangen. Daar komt bij dat de rechtbank hiervoor ten aanzien van het ten laste gelegde in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 reeds heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte informatie heeft verstrekt aan [naam 1] of anderen dan [medeverdachte 3] .
Het dossier bevat voor het overige geen aanwijzingen dat verdachte van anderen dan voornoemde personen een gift heeft ontvangen teneinde in zijn ambtsbediening iets te doen of na te laten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet bewezen wat aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17 is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
in de zaak met parketnummer 08/770135-17:
hij in de periode van 14 november 2014 tot en met 28 maart 2017 in Nederland,
telkens een geheim en zijn geheimhoudingsplicht, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt en beroep, te weten politieambtenaar, en wettelijk voorschrift verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door veelvuldig personen en kentekens en locaties te raadplegen in de computersystemen van de politie en de aangetroffen gegevens over deze personen aan [medeverdachte 3] te verstrekken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijf- en taalfouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, voor hetgeen zij bewezen acht, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij heeft zij – onder meer – gewezen op het blanco strafblad van verdachte en op de omstandigheden dat hij is ontslagen als politieambtenaar, dat hij heeft meegewerkt aan het politieonderzoek en aan psychologisch onderzoek, en op de media-aandacht voor de strafzaak, waaronder verdachte te lijden heeft gehad. Verder is erop gewezen dat verdachte tweemaal zijn leven opnieuw heeft moeten opbouwen na een periode van voorlopige hechtenis en dat hij thans een baan heeft.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim door gedurende een langere periode meerdere malen, tenminste 47 keer, gegevens te verstrekken aan [medeverdachte 3] , een verdachte van betrokkenheid bij gewapende overvallen. Hij verstrekte hem informatie uit de politiesystemen die geheim behoort te blijven, welke informatie door zijn handelen echter via [medeverdachte 3] doorgespeeld kon worden naar medeverdachten van [medeverdachte 3] en mogelijk anderen. Deze schendingen van het ambtsgeheim hebben er zodoende voor gezorgd dat meerdere personen wisten welke informatie over hen bekend was bij de politie. Door het handelen van de verdachte werd derhalve niet alleen de integriteit van het overheidsapparaat geschonden, maar werd ook de opsporing van verdachten van zware criminaliteit in concrete zaken bemoeilijkt.
Politieambtenaren én burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat binnen de politieorganisatie bekende informatie niet met buitenstaanders of criminelen gedeeld wordt. Ook verdachte heeft bij zijn aanstelling een daartoe strekkende eed afgelegd en wist dat hij werkte in een organisatie die groot belang heeft bij het geheim houden van informatie voor en tijdens opsporingsonderzoeken. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het vertrouwen dat politieambtenaren in elkaar moeten kunnen stellen, maar ook het vertrouwen dat de maatschappij in de politieorganisatie moet kunnen hebben op uitermate laakbare wijze beschaamd. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 september 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank gelet op een psychologisch en een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia, opgemaakt door respectievelijk drs. M. van Heteren, GZ-psycholoog, op 5 maart 208 en J. Marx, psychiater op 23 februari 2018. Deze gedragsdeskundigen komen in hun adviesrapporten tot grotendeels overeenkomende bevindingen en conclusies. Kort samengevat worden bij verdachte autistische trekken waargenomen – in de vorm van starheid in zijn denken en vermijdend gedrag - maar zijn bij verdachte geen stoornissen vastgesteld van waaruit zou kunnen worden verklaard hoe verdachte tot het bewezen verklaarde feit is gekomen. Verdachte moet hiervoor dan ook volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
De reclassering heeft in een eerder stadium gerapporteerd, maar heeft voorafgaand aan de zitting van 8 november 2018 geen (nader) advies uitgebracht. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds februari 2018 een baan heeft als zorgbegeleider op een gesloten psychiatrische afdeling en dat zijn werkgever op de hoogte is van de strafzaak tegen verdachte. Verdachte heeft verder verklaard dat hij gedurende zijn voorarrest zijn woning heeft kunnen behouden en dat hij steun van zijn ouders ervaart.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het bewezen verklaarde feit, waarbij met name de duur en de frequentie van de schendingen in aanmerking worden genomen, het opleggen van een gevangenisstraf van substantiële duur rechtvaardigt. In beginsel acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 9 maanden passend. Oplegging van een werkstraf acht de rechtbank om deze reden niet passend. Zij ziet in de hiervoor beschreven persoonlijke omstandigheden evenmin aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het strafontslag van verdachte uit zijn functie van politieambtenaar bij de bepaling van de hoogte van de straf mee te nemen in matigende zin. De media-aandacht die de zaak heeft gekregen is voor de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Feiten als de onderhavige kunnen nu eenmaal op media-aandacht rekenen en niet is gebleken dat de wijze waarop de zaak in de media is gekomen onnodig beschadigend voor verdachte is geweest. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 08/760197-17 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het in de dagvaarding met parketnummer 08/770135-17 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het onderzoek 'Ambtelijke Corruptie' van de politie Eenheid Oost 'High Impact Crime' met BVH-nummers 20117137988 en 2017502656. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.