ECLI:NL:RBOVE:2018:4483

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
08/953048-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor gewelddadige woningovervallen en schending van ambtsgeheim

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen uit Zutphen, die zijn veroordeeld tot celstraffen van 4 en 6 jaar voor hun betrokkenheid bij gewelddadige woningovervallen in Raalte en Wierden. De rechtbank oordeelde dat de mannen zich schuldig hadden gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld, waarbij zij de slachtoffers ernstig hebben mishandeld. Een derde verdachte, een politieman uit Warnsveld, werd veroordeeld tot 6 maanden cel voor het lekken van informatie uit politiesystemen aan de overvallers. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers, getuigen en forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen. De rechtbank concludeerde dat de mannen niet alleen de woning waren binnengedrongen, maar ook geweld hadden gebruikt tegen de bewoners, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank hield rekening met de impact van de misdrijven op de slachtoffers en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straffen. De officier van justitie had gevangenisstraffen van acht jaar geëist, maar de rechtbank legde lagere straffen op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/953048-16
Datum vonnis: 22 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 juni 2017, 24 augustus 2017, 2 november 2017, 18 januari 2018, 10 april 2018, 24 april 2018, 6 november 2018 en 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-Van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na (laatste) wijziging van de tenlastelegging van 6 november 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen of een ander heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:een poging tot diefstal met geweld, gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
feit 2:opzet- dan wel schuldheling van een personenauto;
feit 3:een poging tot diefstal met geweld, gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van (de nacht van) 30 januari 2017 tot en met (op) 31 januari 2017, in de gemeente Raalte, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning, gelegen aan de [adres 1] ) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde
[slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers:
- heeft/hebben verdachte(n) en/of zijn mededader(s) zich voorzien van tiewraps en/of mokers en/een tas naar voornoemde woning begeven en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte(n) door middel van het gebruik van (een) (zogenaamde) moker(s), althans door middel van het gebruik van (een) hard(e) en/of zwa(a)r(e) voorwerp(en) een of meer ruit(en) van de (achter)deur van voornoemde woning ingeslagen en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte(n) zich naar/in de slaapkamer van voornoemde [slachtoffer 1] begeven en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte(n) die [slachtoffer 1] (met kracht) bij haar borstkas (vast)gegrepen en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte(n) (daarbij) die [slachtoffer 1] (met (zeer) veel kracht) (meermalen) in/op/tegen haar gezicht geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van (de nacht van) 30 januari 2017 tot en met (op) 31 januari 2017 in de gemeente Raalte, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een (personen)auto (VW Golf) (kenteken [kenteken] ), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 24 oktober 2016 te Wierden op de openbare weg ter hoogte van [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (zijnde de vrouw van die [slachtoffer 2] ), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers:
- is/zijn verdachte(n) hard rennend op die [slachtoffer 2] afgekomen en riep(en) hij/zij “overval, overval, overval” en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte(n) die [slachtoffer 2] tegen de schuur aangedrukt/geduwd en/of heeft/hebben verdachte(n) een pistool in zijn/hun hand(en) en/of
- is/zijn verdachte(n) in de richting van die [slachtoffer 3] gerend en/of heeft/hebben verdachte(n) een vuurwapen gericht op die [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben verdachte(n) die [slachtoffer 2] meerdere malen geschopt in de rug en/of nek en/of schouder, althans het lichaam, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond ligt en/of
- heeft/hebben verdachte(n) een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] gedrukt/gezet en/of
- ( vervolgens) is er een worsteling ontstaan en heeft/hebben verdachte(n) in de bil geschoten van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde wordt veroordeeld. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet alleen voor een poging tot diefstal, maar tevens voor het tegen aangeefster gepleegde geweld verantwoordelijk kan worden gehouden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat uit de verklaring van verdachte en de omstandigheden waaronder hij de personenauto voorhanden heeft gekregen kan worden afgeleid dat verdachte wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie acht derhalve opzetheling bewijsbaar.
De officier van justitie heeft ook voor het onder 3 ten laste gelegde feit een veroordeling gevorderd. Zij acht dit feit bewijsbaar op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] , diens echtgenote [slachtoffer 3] , de op de plaats delict aangetroffen voorwerpen waarop DNA van verdachte is gevonden, de herkenning van verdachte door aangever tijdens de pro formazitting van 1 juni 2017 en de herinnering van aangever dat hij verdachte in de week voorafgaand aan de overval in de nabijheid van zijn woning heeft gezien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld, zakelijk weergegeven, dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal uit een woning, maar dat hij dient te worden vrijgesproken van het tegen aangever [slachtoffer 1] gebruikte geweld. Daartoe is kortgezegd aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft gepleegd en dat voorts verdachtes opzet evenmin op het plegen van geweld was gericht.
De raadsman heeft verder vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist dat de personenauto van misdrijf afkomstig was en dat er evenmin omstandigheden waren op grond waarvan verdachte dit moest vermoeden.
Ook van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, in de eerste plaats aangevoerd dat verdachte een alternatief scenario heeft gegeven voor de aangetroffen DNA-sporen en dat de juistheid van dit scenario niet kan worden uitgesloten nu uit de resultaten van het DNA-onderzoek blijkt dat van tenminste vier personen DNA-materiaal is aangetroffen. In de tweede plaats is betoogd dat de herkenning van verdachte door aangever [slachtoffer 2] onbetrouwbaar moet worden geacht. Daarnaast is door de raadsman ingegaan op informatie uit zogenoemde OVC-gesprekken en informatie uit een anonieme brief, alsmede op telefoongegevens van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , een haar betreffende letselbeschrijving, een beschrijving van camerabeelden rond de woning van aangeefster en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het volgende vast.
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en twee andere – onbekend gebleven- personen in de nacht van 30 januari op 31 januari 2017 naar de woning van aangeefster aan de [adres 1] te Raalte gegaan. Zij hadden een tas en twee mokers bij zich. Met deze mokers is een ruit van de woning ingeslagen, waarna verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en één van de onbekend gebleven personen de woning zijn binnengegaan op zoek naar geld. De inbraak is bij een poging tot diefstal gebleven aangezien er geen buit is gemaakt. Verdachte heeft de hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken in zijn verklaring bevestigd.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen voorts vast dat aangeefster tijdens de inbraak in haar slaapkamer is geconfronteerd met één persoon, die haar daar toen, terwijl zij in bed lag, heeft mishandeld door haar bij haar borstkas vast te grijpen en haar met kracht meermalen tegen het gezicht te stompen. Vaststaat dat verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en een derde persoon de woning zijn binnengegaan, maar welke van deze personen geweld tegen aangeefster heeft gepleegd kan bij gebreke van een duidelijk signalement op grond van de aangifte niet worden vastgesteld. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben ieder in hun verklaring ontkend zelf geweld te hebben gebruikt en wijzen de derde – onbekend gebleven – persoon aan als degene die het geweld tegen aangeefster heeft gepleegd. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor het tegendeel, zodat van de juistheid van deze verklaringen moet worden uitgegaan. De rechtbank ziet zich bij die stand van zaken gesteld voor de vraag of verdachte niettemin als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor het tegen aangeefster gepleegde geweld. Zij overweegt daaromtrent als volgt.
Voor het bewijs van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking met een of meer ander(en) vereist. Om van een dergelijke samenwerking te kunnen spreken is het niet noodzakelijk dat de verdachte zelf enige uitvoeringshandeling heeft verricht, maar wel dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het gronddelict. Een bewuste en nauwe samenwerking kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid van de verdachte ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. Voor medeplegen geldt een dubbel opzetvereiste: het opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. Dit opzet kan vrij globaal zijn; een wat andere afloop en invulling van het grondfeit dan de medepleger voor ogen stond, zit in het opzet van de medepleger “ingebakken”. Voorts is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is van de precieze gedragingen van zijn mededaders. Wel is noodzakelijk dat die gedragingen van mededaders als zeer waarschijnlijke mogelijkheid in het gezamenlijke plan besloten lagen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het gezamenlijke plan van verdachte en medeverdachten was gericht op het plegen van een woninginbraak in de nacht van 30 op 31 januari 2017. De rechtbank overweegt dat de kans dat een bewoner 's nachts in zijn of haar woning aanwezig is, in het algemeen zeer groot is. Daaruit volgt dat de kans dat bij een inbraak in een woning in de nachtelijke uren een confrontatie met die bewoner zal plaatsvinden en zal uitmonden in het gebruik van enig geweld naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. De kans dat een dergelijke confrontatie in geweld eindigt, wordt bovendien nog verhoogd wanneer de inbreker onder invloed van alcohol en/of drugs de woning betreedt, zoals verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] beiden hebben gedaan. Uit hun verklaringen ter terechtzitting volgt dat zij al anderhalve dag hadden ‘doorgehaald’, onder invloed van drugs. [1] De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het gezamenlijke plan om – met drie personen, waarvan twee met een moker in de hand ’s nachts in te breken in een woning een zeer waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag dat een confrontatie met de bewoner zou plaatsvinden en dat die zou uitmonden in het gebruik van enig geweld tegen die bewoner. De enkele en niet nader onderbouwde mededeling van een – onbekend gebleven – medeverdachte, inhoudende dat de bewoners niet thuis zouden zijn, omdat deze in Spanje zouden zitten, maakt dit niet anders. Verdachte heeft verklaard dat er verder geen afspraken zijn gemaakt over de gang van zaken rondom de geplande inbraak, en dat het ‘plan’ niet meer behelsde dan ‘snel naar binnen en naar buiten’. Het zonder nader onderzoek of het maken van nadere afspraken lichtvaardig afgaan op een dergelijke mededeling van een medeverdachte – zo die al daadwerkelijk is gedaan – getuigt niet alleen van een grote mate van onverschilligheid ten aanzien van de juistheid van die mededeling, en in het verlengde daarvan, onverschilligheid ten aanzien van de kans dat zich een gewelddadige confrontatie zal voordoen, maar impliceert tevens dat een dergelijke gewelddadige confrontatie door verdachte “op de koop toe werd genomen”..
Uit de bewijsmiddelen volgt daarmee dat verdachte onder invloed van middelen samen met twee andere personen in de nachtelijke uren naar de woning van aangeefster is gegaan, dat zij met fors geweld met mokers een ruit hebben ingeslagen en dat zij vervolgens de woning zijn binnengegaan. De rechtbank leidt uit voornoemde omstandigheden af dat verdachte zich niet alleen bewust was van de aanmerkelijke kans op een confrontatie met de bewoonster waarbij geweld zou worden toegepast, maar dat hij die kans door aldus te handelen ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet niet slechts op de inbraak, maar mede op het plegen van geweld gericht was en dat hij als medepleger kan worden aangemerkt ten aanzien van de door één van de mededaders gepleegde geweldshandelingen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit als na te melden wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit
Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat verbalisant [verbalisant] op 31 januari 2017 omstreeks 3.30 uur aan [adres 3] te Diepenveen twee brandende voertuigen heeft aangetroffen. Van één van deze voertuigen, een Volkswagen Golf, is op grond van een gedeeltelijk kenteken en een gedeeltelijk VIN-nummer achterhaald dat [slachtoffer 4] de tenaamgestelde was, waarna contact met deze persoon is gezocht. In de daaropvolgende aangifte is vermeld dat [slachtoffer 4] op 31 januari 2017 constateert dat zijn personenauto, een Volkswagen Golf voorzien van het kenteken [kenteken] , van zijn oprit te Deventer is verdwenen. Het voertuig moet tussen 29 januari 2017 omstreeks 20.00 uur en 30 januari 2017 omstreeks 3.30 uur van zijn oprit zijn gestolen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben beiden bij de politie een verklaring afgelegd die er kortgezegd op neerkomt dat zij in de nacht van 30 januari op 31 januari 2017 naar Deventer zijn gegaan, dat zij daar enige tijd hebben moeten wachten tot andere personen arriveerden in een Volkswagen Golf en dat zij vervolgens in dat voertuig zijn gestapt en - samen met twee andere personen - naar Raalte zijn gereden. Daar hebben zij ingebroken en vervolgens zijn zij in hetzelfde voertuig teruggereden naar Diepenveen, waar het voertuig in brand is gestoken.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachten de hiervoor beschreven gestolen personenauto in Deventer voorhanden hebben gekregen, dat zij dit voertuig vervolgens eerst als vervoermiddel naar de plaats van de door hen samen te plegen diefstal en daarna als vluchtauto van de plaats delict hebben gebruikt. Aldus heeft verdachte deze personenauto tezamen en in vereniging met deze medeverdachten, immers met ieder hetzelfde doel voor ogen – het plegen van een inbraak - voorhanden gehad. Verdachte heeft zowel bij zijn politieverhoor als ter terechtzitting verklaard niet te weten waar de personenauto vandaan kwam.
Uit de omstandigheden dat verdachte dit voertuig voorhanden heeft gekregen nadat hij in de nachtelijke uren naar een ontmoetingsplaats was gegaan, hij daar enige tijd samen met medeverdachte [verdachte] heeft gewacht tot er een auto 'geregeld' was, en hij vervolgens bij onbekenden die auto is ingestapt ten einde een inbraak te plegen waarbij naar verwachting honderdduizend euro buit zou worden gemaakt, leidt de rechtbank af dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voertuig van misdrijf afkomstig was. Het is immers allerminst ongebruikelijk dat door daders van dergelijke misdrijven gebruik wordt gemaakt van gestolen voertuigen teneinde de opsporing te bemoeilijken, hetgeen ook verdachte moet hebben geweten. Verdachte heeft er in zijn verklaring blijk van gegeven dat hij dit vermoeden ook daadwerkelijk had. Hij heeft immers verklaard dat met het 'regelen' van een auto in zijn beleving bedoeld werd dat er een auto werd gestolen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) heeft schuldig gemaakt aan schuldheling, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Overweging met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en diens echtgenote [slachtoffer 3] het volgende vast.
Aangever verlaat op 24 oktober 2016 omstreeks 6:45 uur samen met zijn vrouw [slachtoffer 3] hun woning aan de [adres 2] te Wierden. Kort nadat aangever door de poort van de achtertuin loopt op weg naar zijn auto, komen twee personen op hem afrennen. Deze personen dragen beiden een bivakmuts en een pistool en één van het roept meerdere malen 'overval.' Aangever wordt vervolgens door deze personen gegrepen en tegen de schuur aangedrukt. Op het moment dat echtgenote [slachtoffer 3] , die nog in de poort naar de tuin staat, heeft gegild dan wel geschreeuwd, richt de aandacht van één van de personen zich op haar. Deze persoon richt ook zijn wapen op [slachtoffer 3] , waarna zij de tuin in gaat en de poortdeur afsluit. Ondertussen raakt aangever in een worsteling met de andere persoon, waarbij hij op enig moment op de grond belandt. Verdachte wordt dan – onder meer – geschopt in zijn rug, zijn nek en tegen zijn schouder. Wanneer vervolgens een van de personen een pistool tegen zijn hoofd zet, weet verdachte hard aan de bivakmuts van een van de personen te trekken, zodanig dat hij een stuk eraf heeft getrokken. Vervolgens duwt aangever deze persoon weg, waarna hij 'pang' hoort en een branderig gevoel in zijn rechter bil voelt. Aangever blijkt in zijn bil te zijn geschoten.
Beide personen vertrekken vervolgens van de locatie. Niet is gebleken dat zij buit hebben gemaakt.
Op de plaats van het delict zijn gedurende het politieonderzoek een kogelhuls, een stuk textiel afkomstig van een bivakmuts en twee kabelbinders aangetroffen. Op beide zijden van het stuk textiel en op de kabelbinders zijn biologische sporen aangetroffen die zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat voor beide sporen op het stuk textiel geldt dat de kans dat deze sporen van een ander dan verdachte afkomstig zijn, kleiner is dan één op één miljard.
Op de kabelbinders is door middel van vergelijkend DNA-onderzoek vastgesteld dat het spoor een zogenoemd DNA-mengprofiel met celmateriaal van drie personen bevat. Getoetst aan twee hypothesen concludeert het NFI dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek ten minste tienduizend keer waarschijnlijker zijn als
(de bemonstering van)
het spoor celmateriaal van aangever, verdachte en een willekeurige onbekende persoon
bevat, dan als de bemonstering celmateriaal van aangever en twee willekeurige personen
bevat.
De rechtbank stelt op grond van de resultaten van het onderzoek vast dat de sporen op
de bivakmuts aan de binnen- en aan de buitenzijde celmateriaal van verdachte bevatten en
dat het zeer waarschijnlijk is dat ook het spoor op de kabelbinders celmateriaal van verdachte
bevat. De rechtbank is van oordeel dat deze sporen in onderlinge samenhang en in de context
van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] beschouwd, behoudens aanwijzingen voor het
tegendeel, kunnen worden aangemerkt als dadersporen. De sporen op de bivakmuts zijn
immers aangetroffen op de plaats waar de overval plaatsvond waarbij de twee daders een
bivakmuts droegen. Gelet hierop mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de
aanwezigheid van zijn DNA op een stuk van de bivakmuts die dat door een van de daders op
de plaats van het delict is gedragen en achtergelaten. Verdachte is tijdens zijn politieverhoren
en ter terechtzitting van 6 november 2018 met de resultaten van het DNA-onderzoek
geconfronteerd. Hij heeft – wisselend - verklaard dat hij wel eens een bivakmuts heeft
gedragen tijdens carnaval, tijdens een afterparty en/of in een auto. De rechtbank stelt vast dat
verdachte op geen moment een verklaring heeft afgelegd over de wijze waarop in zijn visie het stuk textiel van een bivakmuts met zijn DNA vervolgens op de plaats van het delict terecht kan zijn gekomen. Datzelfde geldt voor de kabelbinders, waarover verdachte niet veel meer heeft verklaard dan dat hij wel eens kabelbinders in zijn handen heeft gehad. Bij gebreke van een verklaring van verdachte, en gelet op de aanwezigheid van het DNA van verdachte op twee afzonderlijke dadersporen, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte één van de personen is geweest die op 24 oktober 2016 betrokken is geweest bij de overval op [slachtoffer 2] . De rechtbank wordt in die overtuiging nog gesterkt door de herkenning van verdachte aan zijn ogen door [slachtoffer 2] tijdens de terechtzitting van 1 juni 2017. Hoewel met deze herkenning behoedzaam moet worden omgegaan nu deze niet op een wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand is gekomen, kent de rechtbank aan deze herkenning toch enige bewijswaarde toe, gelet op de wijze waarop de herkenning tot stand kwam en de wijze waarop de aangever daarop reageerde, zoals is gebleken uit een opgemaakt proces-verbaal van bevindingen dat de confrontatie van [slachtoffer 2] met verdachte beschrijft. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat [slachtoffer 2] reeds in zijn aangifte heeft verklaard dat de ogen van een van de daders, die bovenop hem lag, hem opvielen. Ter terechtzitting kwam [slachtoffer 2] ook pas tot zijn herkenning op het moment dat verdachte zich omdraaide en hem rechtstreeks aankeek. Onder meer een verbalisant heeft waargenomen dat [slachtoffer 2] hevig geëmotioneerd reageerde op de herkenning.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat
verdachte één van de personen is die het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Nu uit
de bewijsmiddelen blijkt dat twee personen tegelijkertijd op aangever zijn afgerend met ieder
een bivakmuts op en een vuurwapen in de hand, is de rechtbank van oordeel dat eveneens is
bewezen dat verdachte dit feit in bewuste en nauwe samenwerking met een ander heeft
gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1:
verdachte en/of zijn mededader(s) in de nacht van 30 januari 2017, in de gemeente Raalte, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres 1] , weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, en gemakkelijk te maken:
- zich, voorzien van mokers en een tas, naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en
- door middel van het gebruik van mokers een ruit van de deur van voornoemde woning heeft/hebben ingeslagen en
- zich naar de slaapkamer van voornoemde [slachtoffer 1] begeven en
- die [slachtoffer 1] bij haar borstkas vastgegrepen en
- daarbij die [slachtoffer 1] met kracht meermalen tegen haar gezicht gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij in de periode van 29 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 in de gemeente Deventer en de gemeente Raalte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een goed, te weten een personenauto (VW Golf) (kenteken [kenteken] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.
Verdachte en/of zijn mededader op 24 oktober 2016 te Wierden op de openbare weg ter hoogte van [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (zijnde de vrouw van die [slachtoffer 2] ), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken:
- hard rennend op die [slachtoffer 2] is/zijn afgekomen en riepen “overval, overval, overval” en
- die [slachtoffer 2] tegen de schuur heeft/hebben geduwd en met een pistool in hun handen en
- in de richting van die [slachtoffer 3] is/zijn gerend en hebben verdachten een vuurwapen gericht op die [slachtoffer 3] en
- hebben verdachten die [slachtoffer 2] meerdere malen geschopt in de rug en nek en schouder, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond ligt en
- hebben verdachten een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] gezet en
- is er een worsteling ontstaan en hebben verdachten in de bil geschoten van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijf- en taalfouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 312 en 417bis juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van schuldheling.
feit 3
het misdrijf: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in het geval de rechtbank zou komen tot een veroordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit voor diefstal met geweld, in de strafmaat – analoog aan het leerstuk van medeplichtigheid – bij de straftoemeting uit te gaan van het feit waar het opzet van verdachte op gericht was, te weten een diefstal met braak.
Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten diens verminderde toerekeningsvatbaarheid, het positief verlopen reclasseringstoezicht en de omstandigheid dat verdachte spijt heeft betuigd voor de inbraak in Raalte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee pogingen tot diefstal, waarbij in beide gevallen fors geweld is toegepast.
Op 24 oktober 2016 heeft verdachte samen met een ander geprobeerd [slachtoffer 2] te overvallen. Daarbij is het slachtoffer niet alleen meerdere malen geschopt, maar heeft ook een pistool op zijn hoofd gezet gekregen en is ook in zijn bil geschoten met een vuurwapen. Het betreft een schokkend feit dat ook fataal voor het slachtoffer had kunnen aflopen. Daarnaast is ook op de echtgenote van [slachtoffer 2] een vuurwapen gericht. Verdachte is ten faveure van zijn zucht naar financieel gewin kennelijk bereid geweest het leven van een ander in de waagschaal te leggen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ook heeft verdachte zich in de nacht van 30 januari 2017 schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld uit een woning in Raalte, waarbij de nietsvermoedende, slapende bewoonster midden in de nacht met één van de daders werd geconfronteerd en door die dader is mishandeld. Zij heeft daarbij onder meer een gebroken neus en verschillende blauwe plekken opgelopen en is in psychogene shock achtergelaten. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is ook bij dit feit de fysieke integriteit van het slachtoffer in ernstige mate geschonden. Daarnaast hebben verdachte en zijn mededaders in de woning de inboedel vernield. Verdachte heeft zich aan dat alles blijkbaar niets gelegen laten liggen en heeft kennelijk ook in dit geval gehandeld met uitsluitend het hem in het vooruitzicht gestelde financieel gewin voor ogen.
Het behoeft geen betoog dat feiten als het onderhavige grote impact hebben op het psychisch welbevinden van de slachtoffers doordat het gevoel van veiligheid in en rondom de eigen woning ernstig wordt aangetast. Voor ieder van deze ernstige misdrijven afzonderlijk is in beginsel reeds een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Verder wordt verdachte veroordeeld voor schuldheling van een personenauto. Hoewel dit feit in verhouding tot de overvallen minder ernstig kan worden genoemd, betreft ook dit een kwalijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft gelet op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens deze oriëntatiepunten is voor één (voltooide) woningoverval waarbij, zoals bij het onder 1 en 3 bewezen verklaarde, sprake is van meer dan licht geweld een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend. De rechtbank zal, nu de onder 3 bewezen verklaarde overval pal voor de woning van aangever plaatsvond, ook voor dat feit richting zoeken bij voormeld oriëntatiepunt. De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte voor twee pogingen tot diefstal wordt veroordeeld, maar zij merkt daarbij tevens op dat bij de beoordeling van deze feiten de geweldscomponent een belangrijke factor is voor de hoogte van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf verder gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 november 2018, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren is veroordeeld tot werkstraffen voor (onder meer) een bedrijfsinbraak en voor uitgaansgeweld. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Op grond van een psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgemaakt op 11 juli 2017 door
drs. A.M. Hertig, GZ-psycholoog, wordt verdachte gediagnostiseerd met ADHD en daarnaast met een matige stoornis in alcoholgebruik, een lichte stoornis in cocaïnegebruik, met levensfaseproblemen en – op basis van de eerdere veroordelingen – met antisociaal gedrag. De psycholoog beschrijft in haar rapport, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een patroon waarbij voornoemde factoren op elkaar inwerken. In de kern is verdachte een nog sociaal-emotionele onrijpe jongeman die ook al wat berekenend antisociaal gedrag laat zien vanuit een gebrek aan interne remming en prikkel- en sensatiebehoefte. In contact met anderen voelt hij zich onzeker, angstig en minderwaardig, waardoor hij weinig weerbaar is en hij gemakkelijk te beïnvloeden is om over zijn eigen grenzen heen te gaan om niet afgewezen te worden. Het is waarschijnlijk dat de aanhoudende klachten ten gevolge van een onbehandelde ADHD en de levensfaseproblemen vanwege zijn onzekerheids- en angstgevoelens een rol in spelen, in die zin dat daardoor minder weerstand geboden kan worden tegen het alcohol- en cocaïnegebruik en tegen zijn neiging tot antisociaal gedrag. Om negatieve gevoelens niet te hoeven voelen en zich zelfverzekerder te voelen, drinkt hij alcohol, waarbij alcohol ook de impulscontrole verder verzwakt, die vanwege zijn ADHD toch al zwak is. Het hoofd bieden tegen dit patroon wordt verder bemoeilijkt door zijn impulsiviteit en kwetsbaarheid, waardoor verdachte in een vicieuze cirkel gevangen zit en hij niet altijd de consequenties van zijn gedrag overziet en geneigd is te handelen zonder na te denken. Dit patroon kan gezien worden als onderdeel van zijn problematiek. Aangezien betrokkene in de periode van dit ten laste gelegde feit
(De rechtbank begrijpt: het onder 1 ten laste gelegde)ook momenten kende waarop hij niet onder invloed was en mogelijkheden had om hulp in te schakelen (waar hij al mee gestart was bij GGNet), bleef er wel enige keuzevrijheid aanwezig. Al met al is zijn oordeelsvorming door zijn problematiek vertroebeld geraakt en kan geconcludeerd worden dat de bij betrokkene aanwezige problematiek dusdanig van invloed is geweest op verdachtes handelen dat hij voor het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar geacht kan worden.
De rechtbank constateert dat de psycholoog concludeert dat de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek heeft doorgewerkt bij zijn besluitvorming rond de ten laste gelegde inbraak te Raalte. Aangezien verdachte het geweld bij die inbraak en de overval in Wierden heeft ontkend, heeft de psycholoog over de doorwerking van verdachtes problematiek bij die feiten geen mededelingen gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijkheidsproblematiek, gelet op de aard en ernst ervan, ook reeds ten tijde van het onder 3 bewezen verklaarde feit bij verdachte aanwezig moet zijn geweest en zal, in lijn met het advies van de psycholoog ten aanzien van de inbraak in Raalte, verdachte daarom voor alle bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar achten.
De rechtbank heeft voorts gelet op adviezen van de reclassering van 30 april 2018, 31 juli 2018 en 2 november 2018. Kort samengevat blijkt uit die adviezen dat verdachte goed meewerkt aan de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis en dat hij zijn leven op constructieve wijze tracht in te richten. Verdachte volgt een traject bij de Tender waarin hij leert omgaan met zijn ADHD en de urinecontroles op middelengebruik zijn telkens 'schoon' gebleken.
Zowel de psycholoog als de reclassering benadrukt het belang van behandeling en begeleiding van verdachte ten einde de kans op recidive te verminderen. Zij adviseren daartoe een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan te verbinden voorwaarden gericht op het behandelen van de problematiek van verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat uitsluitend een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf voldoende recht kan doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten, ook wanneer verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid daarin wordt meegewogen. Voor een voorwaardelijk strafdeel is bij een zo langdurige gevangenisstraf op grond van de wet geen plaats. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat verdachte - in het kader van detentiefasering dan wel op vrijwillige basis - in de toekomst gebaat zal zijn bij verdere behandeling voor zijn problematiek.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 6 november 2018 gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank heeft op 24 april 2018 de voorlopige hechtenis met ingang van 30 april 2018 onder voorwaarden geschorst, waarbij de rechtbank een afweging heeft gemaakt tussen het persoonlijke belang van de verdachte om onder bepaalde voorwaarden (tijdelijk) in vrijheid te worden gesteld in afwachting van zijn berechting en het belang van strafvordering bij ononderbroken voorzetting van de vrijheidsbeneming.
Nu de rechtbank de zaak inhoudelijk heeft beoordeeld en zij komt tot een veroordeling voor ernstige misdrijven en tot oplegging van een langdurige gevangenisstraf, is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering bij voortzetting van de vrijheidsbeneming thans zwaarder moet wegen dan het belang van verdachte om de eventuele verdere berechting van zijn zaak in vrijheid af te wachten. De rechtbank zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 776,48(zegge: zevenhonderdzesenzeventig euro en achtenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het gevorderde betreft materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
1. Eigen bijdrage zorgverzekering € 352,41;
2. Eigen bijdrage zorgverzekering € 316,23;
3. Reiskosten € 107,84.
De benadeelde partij heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering dan wel dat de vordering moet worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd, aannemelijk en inhoudelijk niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het de strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van schuldheling.
feit 3
het misdrijf: poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 776,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2016;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van
€ 776,48,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 oktober 2016 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing schorsing voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen. [2]
Met betrekking tot feiten 1 en 2:
1. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 30 januari 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik doe aangifte van (poging) diefstal met geweld. Ik ben overvallen in mijn woning, Ik weet op dit moment niet of er iets is weggenomen, Ik lig nu in het ziekenhuis omdat ik in mijn gezicht geslagen ben. Ik heb een heel dik blauw oog, gebroken neus en mijn hele lichaam doet zeer.
Op maandag 30 januari 2017 lag ik ’s nachts in bed te slapen en ging de slaapkamerdeur open. Ik
weet niet hoe laat het was. Op het moment dat ik hiervan schrok stond ik ook al naast mijn bed en werd ik gegrepen door iemand bij mijn borstkas.
Hij zei niets, het enige wat hij heeft gedaan is slaan. De man sloeg mij op mijn gezicht.
Hij sloeg mij met zijn vuist. Hij heeft mij tussen mijn bed en een klein kastje, dat aan het einde van het bed staat, geslagen. Terwijl ik hier lag ging hij weg. Ik ben nog een tijdje blijven liggen totdat het langere tijd stil bleef. Ik ben vervolgens de slaapkamer uitgelopen en naar de voordeur gelopen, de straat op. Ik heb hier om hulp geroepen.
Ik ben rechtstreeks naar de voordeur gelopen, ik durfde de andere kant in de woning niet op. Ik wist niet wat er gebeurd was. Ik ben niet op andere plekken in de woning geweest.
Ik heb maar 1 persoon in de slaapkamer gezien.
Ik heb overal sloten op zitten, voorkant, achterkant, camera’s. De camera’s staan altijd aan, dag en nacht. Alles wordt opgenomen. Ik geef toestemming om deze beelden te gebruiken voor het onderzoek.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] , opgemaakt door W. Duijst, forensisch arts d.d. 30 januari 2017, voor zover inhoudende, p.76-79:
Mevrouw [slachtoffer 1] is op 30-01-2017 in de Isala Klinieken onderzocht.
Toedracht:Volgens betrokkene is zij in haar eigen huis overvallen en mishandeld.
Behandeling:Op röntgenfoto's van het hoofd werd een neusbreuk vastgesteld
.
Klachten:In psychogene shock. Hoofdpijn.
Letselbeschrijving:
Hoofd
Aan de binnenzijde van de linker oogkas samen met de bovenste en onderste oogleden is een paars-rode zwelling zichtbaar van 3x3 cm die doorloopt tot op de neus. Het oogwit aan de linkerzijde is rood van kleur. Op de linkerkant van de neusbrug zit een bloedende doorbreking van de opperhuid waarvan de geschatte grootte maximaal 0,5x1 cm is. Links onderaan de neus bevindt zich een oppervlakkige huidbeschadiging van 0,8x0,5 cm.
Aan de binnenzijde van het rechteroog zit een paars-rode verkleuring van 2x1 cm die
doorloopt tot op de neus.
Hals
Rechts hoog in de hals is een doorbreking van de opperhuid zichtbaar van
0,5x0,lcm met daaromheen wat diffuse roodheid
Armen
Op de linker bovenarm aan de strekzijde zitten twee huidverkleuringen waarbij de
eerste blauw-paars is, ovaal van vorm is en 1x2 cm. De tweede is grillig van vorm en
rood-paars van kleur, 0,5x1 cm.
Op de rechterbovenarm aan de buigzijde is bovenaan een ronde gele verkleuring
van de huid zichtbaar met een diameter van 1 cm. In de richting van de elleboog is
een grillige blauwe verkleuring van de huid zichtbaar met een grootte van 1x1 cm.
Vlak daaronder zit een rood-paarse verkleuring van 0,5x0,6 cm. Meer richting de
binnenzijde worden verscheidene rode puntvormige en streepvormige huidverkleuringen gezien van kleiner dan 0,1 cm. In de elleboogsplooi is een blauwe verkleuring zichtbaar met prikopening. Op de rechter bovenarm aan de strekzijde zit een blauw-rode verkleuring van
1,x3 cm grillig van vorm. Meer richting de elleboog bevindt zich een ovale paars-rode verkleuring van 0,5x0,3 cm.
Het beschreven letsel kan goed passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2017, betreffende camerabeelden
[adres 1] te Raalte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , p.162-164:
Naar aanleiding van de overval gepleegd aan de [adres 1] te Raalte, werd de
bewakingsbeelden van het aldaar gevestigde camerasysteem veiliggesteld en bekeken.
Uit dit onderzoek is ons het volgende gebleken:
De camera staat deels op de woning gericht en laat de tuin en een klein deel van de openbare weg zien. In beeld is te zien dat een voertuig aan komt rijden met de koplampen schijnend. Vervolgens is te zien dat een personenauto, sterk gelijkend op een Volkswagen Golf, met gedoofde lichten voor de woning van aangeefster stopt. Vervolgens is te zien dat een persoon over het hekwerk stapt en richting de woning van aangeefster loopt. De persoon draagt in zijn rechterhand een moker. Deze persoon wordt verder in dit proces verbaal aangeduid als dader 1.
Een tweede persoon klimt eveneens over het hekwerk en draag een tas in handen. Deze persoon wordt verder in dit proces verbaal aangeduid als dader 2.
Ook een derde persoon klimt over het hekwerk heen. Deze persoon wordt verder in dit proces verbaal aangeduid als dader 3.
Dader 2 draagt naast de tas, in zijn rechterhand een moker.
Dader 1 heeft ook nog steeds een moker in de rechterhand vast. Er zijn dus twee mokers betrokken.
Dader 2 verwijdert met de moker het glaswerk in de deur. Dit gaat vrij snel.
Dader 1 helpt hierbij, om de ruit in te slaan.
Dader 3 gaat als eerste de woning binnen. Dader 1 volgt en dader 2 gaat als laatste de woning binnen. Alle drie de daders zijn in de woning.
Vervolgens is te zien dat dader 3 als eerste de woning weer verlaat. Dader 2 verlaat als tweede de woning. De moker is te zien in de linkerhand van dader 2 en in de rechterhand van dader 2 is de tas te zien. Het is te zien dat dader 2 voorover bukt dan wel door de knieën gaan. Op dat moment verlaat dader 1 de woning.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 april 2017, voor zover inhoudende,
zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , p.550-551:
V = vraag verbalisant
O = opmerking verbalisant
A = antwoord verdachte
O: Je wordt verdacht van diefstal met geweld, gepleegd in voor nachtrust bestemde tijd, in vereniging en door middel van braak in een woning, dan wel een poging daartoe, en zware mishandeling, gepleegd op 30 januari 2017 omstreeks 03:20 uur, te Raalte.
A: [medeverdachte 2] heeft mij op zaterdag gezegd dat hij iets had. Hij heeft mij gevraagd of ik met hem mee wilde gaan om een inbraak te plegen. [medeverdachte 2] zei me dat het moest gaan gebeuren op zondag en [medeverdachte 2] zei dat de anderen er dan ook waren. [medeverdachte 2] vertelde mij dat hij [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)ook had gevraagd en dat [verdachte] nog twijfelde of hij mee wilde gaan. Ik was die zaterdagavond in het café, in café Bubbels. [verdachte] was daar ook en ik heb [verdachte] daar toen gesproken. We moesten het [medeverdachte 2] zondag laten weten of we mee zouden doen. Na die avond in het café ben ik naar een afterparty geweest. Ik ben toen behoorlijk in de olie geraakt. Die zondag middag sprak ik [verdachte] weer. [verdachte] en ik hebben toen gezegd dat we met [medeverdachte 2] mee zouden gaan. [medeverdachte 2] heeft ons gezegd dat we die avond om 24:00 uur bij hem moesten zijn. [verdachte] en ik zijn samen naar [medeverdachte 2] gegaan. Toen we bij [medeverdachte 2] waren, zijn [verdachte] en ik bij [medeverdachte 2] in de auto gestapt en we zijn naar Deventer gereden. In Deventer troffen wij drie andere personen, mannen, die ik niet ken. Ze hadden daar toen al een muts bivakmuts op hun hoofd, maar nog niet helemaal naar beneden afgerold. Ook hadden ze een hoge kraag voor het onderste deel van hun gezicht. Zij hadden alles al geregeld. Daarmee bedoel ik mutsen en handschoenen. Ze hadden ook een auto bij zich, een Golf. [verdachte] en ik zijn met twee andere personen in die auto gestapt. Ik ben met de twee personen naar Raalte gereden. [medeverdachte 2] had me van tevoren al verteld dat we naar Raalte moesten. Hij had ook al gezegd dat we een inbraak zouden gaan doen in een woning. Er zou volgens [medeverdachte 2] veel geld in de woning aanwezig zijn. Er zou minimaal een ton in die woning aanwezig moeten zijn volgens [medeverdachte 2] . Nu ik er over nadenk is de Golf in Deventer aan komen rijden, toen ik daar met [verdachte] en [medeverdachte 2] kwam. Wij hebben dus even moeten wachten in Deventer, voordat we overstapten in de Golf.
(…)
V: Jullie stappen de auto uit in Raalte. Wie is nou wie op de beelden, we willen graag duidelijkheid.
A: Ik ben de persoon met de grijze trui die als eerste naar binnen gaat. [verdachte] is de jongen met de tas. De tas ging mee omdat er veel geld in de woning zou liggen. We kregen de spullen mee.
V: Er komen drie personen uit de auto. Twee hebben er een moker. Hoe is dat gegaan, de verdeling van de spullen. Je zei al dat jij en [verdachte] meegingen, omdat jullie stevig zijn en de buffetkast kunnen tillen. Welke afspraken zijn er vooraf gemaakt?
A: In de auto spraken we af dat twee man de ramen in moesten slaan.
V: Jullie verlaten de woning zonder iets mee te nemen en stappen in de Golf en dan?
A: Wij rijden vanuit Raalte naar een plek, ik weet niet hoe die plaats heet. Daar stappen we uit en wordt de auto door de bestuurder in brand gestoken. Dat was aan de zijkant van een huis, waar ook andere auto's stonden.
5. een proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte] d.d. 18 mei 2017, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte, p.635-640:
V = vraag verbalisant
O = opmerking verbalisant
A = antwoord verdachte
V: Wat wil jij verklaren over Raalte?
A: Dat ik erbij betrokken bij geweest ben.
V: Dan hebben we het over de overval in Raalte op de vrouw op 30 januari 2017?
A: Dat klopt. Zaterdag was het 28 januari, toen had ik eerst een verjaardag van mijn broertje [medeverdachte 1] , daarna had ik een verjaardag in Bubbles. Daar was [medeverdachte 1] aan het werk. [medeverdachte 1] kwam naar mij toe en vroeg aan mij of ik geld wilde verdienen. (…) Zondag ben ik met [medeverdachte 1] naar mijn huis gereden. [medeverdachte 2]
(De rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] )kwam daar ook naar toe, dat was rond een uurtje of 18.00 uur. Wij moesten even naar buiten toe en zijn met z’n drieën in de auto gestapt van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zei dat er een groot geldbedrag in het huis zou liggen. [medeverdachte 2] zei dat wij een raam moesten inslaan en de kast van de muur moesten halen. Ik gaf aan dat ik dat wilde doen. Om een uurtje of 00.00 uur stond [medeverdachte 2] weer aan de deur. Hij was daar weer met zijn auto. We moesten toen naar Deventer toe naar een carpoolplaats. Daar stonden andere jongens die zouden mutsen hebben, die zouden geregeld zijn volgens [medeverdachte 2] .
V: Hoe zijn die gasten gekomen?
A: Die zijn met een auto gekomen. Ik had die auto niet gezien eerst, [medeverdachte 2] stapte in bij hun. [medeverdachte 1] en ik bleven in de auto zitten. We hebben daar niet zo heel lang gewacht. We moesten niet zolang op 1 plek daar blijven staan. [medeverdachte 2] ik en [medeverdachte 1] hebben rondjes in Deventer gereden, totdat zij een auto hadden geregeld.
V: Wat is geregeld?
A: Een auto stelen dan denk ik. [medeverdachte 1] en ik zijn in die auto gestapt. Daar zat een andere jongen in.
V: En toen in die auto, de Golf?
A: Daar zaten ze met z’n tweeën in en daar zijn we ook mee naar Raalte gereden.
V: Waar ben jij ingestapt?
A: Ik zat voorin. Ik heb niet gereden. We zijn naar Raalte gereden. Hun kenden precies de weg. [medeverdachte 1] en ik moesten de kast weghalen. [medeverdachte 2] had dat bij [naam] gezegd. Hij vertelde ook dat er geld lag achter de kast.
V: Hoeveel geld zou er liggen dan?
A: Tussen een ton en 200.000 in.
V: Hoe zaten die lui in de auto dan?
A: Ze hadden een muts op en handschoenen aan.
V: Jij zei dat je een borreltje had gehad, ook drugs gebruikt?
A: Ja.
V: Wat heb je aan drugs gehad?
A: Ik heb cocaïne gesnoven.
V: Onderweg naar Raalte heb jij geen instructie gekregen. Raam moest jij inslaan en de
andere gasten hadden een masker op. Hoe kwam jij aan je spullen?
A: [medeverdachte 2] had die mokers al. die had hij al gekocht en hebben we meegekregen. De
andere jongens hadden de mutsen. Die lagen al in de Golf. Handschoenen hadden wij al. We stapten in de Golf en de handschoenen hadden we daar al aan. Die kregen we van de gasten want we moesten geen vingerafdrukken achterlaten. Ook de muts kregen we in de auto.
V: Je zat in de Golf en bent onderweg naar Raalte.
A: Ja, we kwamen daar en de bestuurder zij dat we snel moesten zijn. Ik had een hamer
gepakt en een sporttas in handen. Die sporttas was ook van hun en lag ook in de Golf. In de tas moest het geld in.
V: Is die bestuurder ook nog meegegaan?
A: Nee, die is blijven zitten in de auto en is niet mee gegaan. Met die onbekende die al bij het raam stond, hebben we het raam ingeslagen.
V: Ben jij alleen in de woonkamer en keuken geweest? De deur naar de gang toe was die open of dicht?
A: Die stond nog dicht. [medeverdachte 1] en die jongen zijn de gang in gegaan.
V: Zij kwamen terug ( [medeverdachte 1] en de onbekende) Wie bepaalde dat jullie weg gingen?
A: Zij kwamen rechtstreeks vanuit de gang in de richting van de deur. Ik ging als laatste.
V: We gingen naar buiten. Je stapt in de Golf die daar staat en dan ga je rijden. En dan?
A: [medeverdachte 1] zei dat er een vrouw was in de woning. Die bestuurder is als een speer naar
Deventer geloof ik, ik weet niet precies waar dat was, gereden. We waren op een parkeerplaats en daar stak hij de auto in de brand. We wisten niet waar [medeverdachte 2] was en [medeverdachte 1] en ik waren daar aan het wachten. De bestuurder stak de auto in de brand liep ergens heen en wij moesten volgen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, als verklaring van
verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven:
Op zondag 31 januari 2017
(de rechtbank begrijpt op grond van de aangiftes in het dossier: maandag 30 januari 2017 [3] ), omstreeks 03.30 uur, kwam ik verbalisant [verbalisant] , ter
plaatse aan [adres 3] te Diepenveen, alwaar ter hoogte van [adres 3] , op de daar
aanwezige parkeerplaats, een tweetal voertuigen in brand stonden. Toen ik ter plaatse kwam zag ik dat de brandweer inmiddels bezig was met het blussen van deze voertuigen. Ik verbalisant herkende aan de restanten van een van de voertuigen dat het ging om een personenauto van het merk Volkswagen type Golf. Dit voertuig stond geheel links geparkeerd in het laatste parkeervak. Nadat de voertuigen waren geblust, zag ik verbalisant links achter de genoemde Volkswagen een door de brand zwaar beschadigde kentekenplaat op de grond liggen. In eerste instantie was het kenteken niet goed leesbaar, maar naar verder onderzoek zag ik dat het kenteken bestond uit de volgende combinatie: [kenteken] .
Ik verbalisant zag dat de kentekenplaat aan de voorzijde
van het betrokken voertuig ook gedeeltelijk door de brand was beschadigd. Ik zag toen
dat een gedeelte van deze kentekenplaat leesbaar was. Ik zag toen dat het tweede cijfer van het kenteken een 5, en de daarop volgende letter om een X ging. Ik verbalisant constateerde dat van het kenteken de volgende combinatie zichtbaarwas: [kenteken] .
Ik verbalisant heb deze gegevens gemeld aan de centralist van de meldkamer. Ik hoorde
dat de centralist met deze gegevens de politiesystemen ging bevragen ten einde de
tenaamgestelde van dit voertuig te kunnen achterhalen.
Ik verbalisant had gezien dat de motorkap van het voertuig door de brandweer
was geopend. Ik ben toen naar het motorcompartiment gelopen en zag het zogenaamde
VIN-nummer nog gedeeltelijk leesbaar was. Ik kon het laatste gedeelte van dit VIN-nummer lezen. Dit bleek te gaan om 2016. Op dat moment hoorde ik dat de centralist van de meldkamer een mogelijke tenaamgestelde van dit voertuig had gevonden en dat hij een eenheid naar het adres van de tenaamgestelde stuurde. Ik verbalisant heb vervolgens de meldkamer in kennis gesteld van de laatste 4 cijfers van het VIN-nummer van het genoemde voertuig. Ik hoorde toen dat deze informatie de bevestiging was van het kenteken en de tenaamgestelde van het voertuig.
7. Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 30 januari 2017 te 4.30 uur, voor zover inhoudende, als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven, p.198:
U vertelt mij zojuist dat mijn auto is gestolen en uitgebrand aangetroffen is. Ik zie nu dat mijn personenauto, merk Volkswagen, type Golf, voorzien van het kenteken [kenteken] van mijn oprit is verdwenen. Ik heb mijn personenauto vanmiddag, zondag 29 januari 2017 omstreeks 15.00 uur geparkeerd op de oprit voor mijn woning. De auto stond met de voorzijde naar de woning. Ik heb mijn auto slotvast afgesloten en de sleutels heb ik hier in huis. Zondag omstreeks 20.00 heb ik gezien dat de auto er nog stond. Zojuist heeft u mij wakker gebeld en mij verteld dat de auto gestolen was.
Met betrekking tot feit 3 [4]
8. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , wonende aan de [adres 2] te Wierden, d.d. 24 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever, p.21-23:
Hedenmorgen ben ik achter mijn woning overvallen door twee personen. Omtrent deze overval kan ik het volgende vertellen. Vanochtend ging ik rond 6:45 uur de deur uit, via de achterkant van mijn woning. Mijn vrouw liep vanochtend mee. Ik liep vervolgens naar mijn auto, mijn vrouw is dan in de deuropening. Ik had mijn auto op een halve meter van de schuur af staan. Op dat moment zie ik twee personen in het zwart gekleed hard rennend op mij afkomen. Op het moment dat de twee personen vlak bij mij aankwamen, hoorde ik een van de personen roepen "overval, overval, overval." Ik heb vervolgens een van de mannen gegrepen. Ik werd door de mannen gegrepen. Ik werd naar de schuur gedrukt. Ik zag dat beide mannen een vuurwapen in hun handen hadden. Op dat moment hoor ik mijn vrouw gillen en zie ik dat zij de tuin inloopt en hoor ik dat zij de tuindeur op slot draait.
Ik zag ook dat een van de personen in de richting van mijn vrouw liep. Ik heb hierop de andere persoon vastgegrepen. Op een gegeven moment kwam ik op de grond te liggen, ik voelde dat ik meerdere malen geschopt werd in mijn rug, nek en schouder, eigenlijk op mijn hele lichaam. Op een gegeven moment voelde en zag ik dat een loop van een vuurwapen tegen mijn hoofd werd gezet. Op het moment dat een van de personen zijn pistool tegen mijn hoofd hield en ik zei: 'schiet maar', heb ik kans gezien om van een van de personen zijn bivakmuts te pakken. Ik heb hier hard aan getrokken. Later hoorde ik dat een deel van de bivakmuts was achtergebleven. Kennelijk heb ik deze bivakmuts kapotgetrokken. Hierop heb ik de persoon naar achteren geduwd en hoorde ik ineens 'pang.' Ik voelde een branderig gevoel in mijn rechter bil. Ik realiseerde mij op dat moment niet dat ik beschoten was door een van de personen met het vuurwapen. Dat merkte ik later pas.
(…)
De overvallers droegen allebei bivakmutsen. Ik kan de bivakmutsen als volgt omschrijven: zwart van kleur en met twee gaten voor de ogen. Wat mij opviel van de ene jongen, degene die bovenop mij lag, waren zijn ogen. Ik keek recht in zijn ogen en zag dat hij bruin/donkere ogen had.
9. Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 3] d.d. 24 oktober 2016, wonende aan de
[adres 2] te Wierden, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring
van de getuige, p.26-27:
Ik ben vanmorgen om 5:40 uur opgestaan. Omstreeks 6:45 uur keek ik op de klok. Mijn man gaf aan dat hij wegging naar zijn werk. Wij liepen samen naar buiten. Ik had de sleutel bij me van de poort van de achtertuin. Mijn man liep de poort uit en hij liep naar zijn auto. Toen mijn man de poort uitliep, liep ik gelijk achter hem aan. Ik stond nog in de poort en had met 1 hand de klink van de poort vast. Ik zag dat er 2 personen aan kwamen rennen met bivakmutsen op. Ze grepen mijn man en die viel tegen de muur. Ze gingen met zijn tweeën doelbewust op mijn man af. Ze vlogen met geweld op mijn man. Hierdoor viel mijn man met zijn rug tegen de muur. De twee mannen zaten toen bovenop hem. Ik schrok hier enorm van en begon hard te schreeuwen. Door mijn geschreeuw werd ik, denk ik, opgemerkt en stond één van de mannen op. Deze kwam op mij afgerend. Ik zag dat hij een vuurwapen op mij richtte, ik keek in de loop van het wapen. Ik heb toen gelijk de poort dichtgedaan en op slot gedraaid.
10. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 oktober 2016, voor zover inhoudende,
zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , dan
wel één hunner, p.38-39:
Op 24 oktober 2016 te 8:45 uur werd door ons, verbalisanten, als forensische onderzoekers, forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval en poging tot diefstal in vereniging met geweld tegen de bewoner van perceel [adres 2] te Wierden.
Het onderzoek is verricht op de openbare weg, de Alsemhof gelegen achter de tuin van de woning van aangever gelegen aan de [adres 2] te Wierden. Via deze openbare weg c.q. parkeergelegenheid hebben de bewoners toegang tot de achtertuin.
Op de grond nabij de poort van [adres 2] zagen wij drie sporendragers liggen. De volgende sporendragers werden door ons veiliggesteld.
- een stuk textiel van vermoedelijk een bivakmuts;
- twee aan elkaar geknoopte zwarte tiewraps;
- een huls, 6.35 millimeter.
Sporendragers:
AAJE8754NL Afgescheurde stof van een bivakmuts;
AAJE8753NL Kabelbinder.
11. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 7
november 2016, betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar
aanleiding van een overval gepleegd in Wierden op 24 oktober 2016, voor zover
inhoudende, p.45-46:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan DNA-onderzoek:
AAJE8754NL#01 bemonstering aan de ene zijde van een stuk textiel (bivakmuts);
AAJE8754NL#02 bemonstering aan de andere zijde van een stuk textiel (bivakmuts).
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek:
AAJE8754NL#01
Beschrijving DNA-profiel:
DNA-mengprofiel van minimaal 2 personen.
DNA-hoofdprofiel [verdachte] ,
Matchkans
kleiner dan één op één miljard
AAJE8754NL#02
Beschrijving DNA-profiel:
DNA-hoofdprofiel van een man, [verdachte] ,
Matchkans
kleiner dan één op één miljard
12. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 31
maart 2017 betreffende aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Wierden op 24 oktober 2016, voor zover inhoudende, p.50-52:
In deze zaak is een aanvullend DNA-onderzoek uitgevoerd aan de volgende bemonsteringen:
AAJE8753NL#02 bemonstering van het uiteinde van een kabelbinder;
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek:
AAJE8753NL#02
Beschijving DNA-profiel, celmateriaal kan afkomstig zijn van:
DNA-mengprofiel van minimaal drie personen.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek:
Hypothese 1: De bemonstering bevat celmateriaal van [slachtoffer 2] , [verdachte] en een
willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat celmateriaal van [slachtoffer 2] en twee willekeurige
personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn
ten minste 10 duizend keer waarschijnlijkerals hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] (tevens aangever) d.d. 7 september
2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige, p.61:
Op 1 juni 2017 vond in de rechtbank te Zwolle een pro forma zitting plaats naar aanleiding van het feit dat een aantal mensen zijn opgepakt door het onderzoeksteam dat ook de overval op mij in behandeling had. Op die zitting verscheen een van de verdachten. Dit bleek later [verdachte] te zijn. Op het moment dat [verdachte] de rechtbank verliet, zag ik dat deze zich half omdraaide en daarbij in mijn richting keek. Ik keek hem toen in zijn ogen. Ik schrok daarvan behoorlijk. Ik herkende de ogen en de blik in de ogen als die van een van de daders die mij had overvallen. Ik heb toen zijn hele gezicht niet gezien omdat de daders bivakmutsen droegen. Wel heb ik een van die daders in de ogen kunnen kijken omdat ik met een van die daders heb gevochten en daarbij recht in de ogen kon kijken. De ogen waren uiteraard niet bedekt. Toen ik in de ogen van verdachte [verdachte] keek, herkende ik hem als de dader die ik tijdens de overval in zijn ogen had gekeken. Nadat ik de rechtszaal had verlaten heb ik mij helemaal laten gaan. Ik was helemaal van slag.
14. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2017, voor zover inhoudende, zakelijk
weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant] , p.60:
Op 1 juni 2017 was ik, verbalisant, in Zwolle. Die dag vond de pro-formazitting plaats in het kader van het Capture-onderzoek. In de rechtszaal was onder meer aanwezig verdachte [verdachte] . In het publiek was aanwezig aangever [slachtoffer 2] en zijn echtgenote [slachtoffer 3] . Nadat de partijen hun standpunten hadden gewisseld, werd door de voorzitter gevraagd de zaal te verlaten. In de hal voor de zittingszaal stonden wij die dag, omstreeks 16.25 uur, te wachten. Ik, verbalisant, zag dat aangever [slachtoffer 2] geëmotioneerd raakte. Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn tranen niet in bedwang kon houden en zichtbaar huilde. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: "Toen hij mijn kant op keek, die ogen, ik herkende hem gelijk," of woorden van gelijke strekking. [slachtoffer 2] doelde op verdachte [verdachte] .

Voetnoten

1.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 en 8 november 2018.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost, onderzoek Capture met samengevoegde BVH-nummers 2017046084, 2017046082 en 2017046044. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.De datum zondag 31 januari 2017 bestaat niet. Zowel uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] als het proces-verbaal van aangifte van [aangever] volgt dat het incident zich heeft voorgedaan in de nacht van 30 januari 2017.
4.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Oost, onderzoek Eucalyptus met samengevoegde BVH-nummers 2016523772 en PL2100-2016221216. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.