ECLI:NL:RBOVE:2018:4452

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
7132050 \ HA VERZ 18-83
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen en verstoring van de arbeidsverhouding

In deze zaak verzoekt de werkgever, de vennootschap onder firma V.O.F. Jeruzalem, om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], voorwaardelijk voor het geval komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. De werknemer had op 24 maart 2018 een opzeggingsverklaring aan zijn werkgever gegeven, welke door de werkgever is geaccepteerd. Echter, de werknemer kwam later terug op deze opzegging en startte een kort geding voor wedertewerkstelling, dat werd afgewezen. De werkgever verzoekt nu om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van verwijtbaar handelen en een verstoorde verstandhouding. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer door zijn handelen het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft geschonden, waardoor herplaatsing niet mogelijk is. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 2018, en wijst de proceskosten toe aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 7132050 \ HA VERZ 18-83
Beschikking van de kantonrechter van 31 oktober 2018
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma V.O.F. JERUZALEM,gevestigd te Kampen,en haar vennoten:

2.
[verzoeker 2], vennoot,
3.
[verzoeker 3],
4.
[verzoeker 4],
verzoekende partij, hierna te noemen Jeruzalem,
gemachtigde: mr. D. Warnink
tegen
[verweerder],
wonende te Steenwijk,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: mr. H.A. van Beilen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, ontvangen ter griffie op 9 augustus 2018
- het verweerschrift, ontvangen ter griffie op 5 oktober 2018
1.2.
Op 15 oktober 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Jeruzalem drijft als vennootschap meerdere restaurants in Kampen. Het restaurant Casa Egitto staat onder leiding van [verzoeker 4] , de zoon van [verzoeker 2] , en is geopend op 15 december 2016.
2.2.
[verweerder] is vanaf 15 december 2016 op grond van een arbeidsovereenkomst met Jeruzalem werkzaam geweest in de functie van kok in het restaurant Casa Egitto te kampen. Het overeengekomen salaris bedroeg € 2.958,68 per maand.
2.3.
Op 24 maart 2018 heeft [verweerder] aan collega kok [X] verzocht om een verklaring op papier te zetten. [X] heeft aan dat verzoek voldaan. Hij heeft een handgeschreven verklaring genoteerd, die luidt als volgt:
Ik [verweerder] , geef een maand opzegtermijn. Dat wil zeggen dat ik per 24 april mijn functie neerleg. [verweerder] heeft onder die verklaring zijn naam geschreven. Het briefje met deze verklaring is op verzoek van [verweerder] door een andere collega overhandigd aan [verzoeker 4] .
2.4.
Bij brief van 16 april 2018 heeft Jeruzalem aan [verweerder] geschreven:
Aansluitend op onze gesprekken en met verwijzing naar uw opzegbrief van 24 maart jl. bevestigen wij hierbij uw opzegging. Normaal gesproken geldt een opzegging als gedaan tegen het einde van de maand en geldt wettelijke opzegtermijn van één maand (tot 1 mei a.s.), maar wij gaan akkoord met een opzegging per 24 april a.s. Dit betekent dat zondag 22 april uw laatste werkdag zal zijn. Het lijkt ons goed u erop te wijzen dat wij wederzijds onze verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst moeten nakomen tot de datum uit dienst. Onderdeel daarvan is ook dat wij u verzoeken dat u niet met klanten en relaties communiceert over uw aanstaande vertrek. Uiterlijk 1 maand na datum uit dienst zullen wij u een financiële eindafrekening doen toekomen.
We gaan er vanuit dat we de komende weken nog op goede wijze met elkaar samenwerken en vertrouwen erop dat op de juiste wijze invulling wordt gegeven aan het dienstverband.(…)
2.5.
Bij brief van 26 april 2018 schrijft de gemachtigde van [verweerder] aan Jeruzalem:
Tot mij heeft zich gewend [verweerder] met het verzoek te reageren op uw brief van 16 april 2018.
U gaat er ten onrechte van uit dat cliënt zijn dienstverband heeft opgezegd. U verwijst naar een opzegbrief van 24 maart 2018, echter deze schriftelijke verklaring is niet door cliënt opgesteld. Weliswaar heeft cliënt zijn naam onder de verklaring gezet, echter niet zijn handtekening.
Op het moment dat cliënt zijn naam onder de verklaring heeft gezet, was er ruzie en heeft hij in een woedeaanval zijn naam genoteerd. Het briefje heeft hij u vervolgens toegegooid.
Uit niets blijkt dat cliënt ook daadwerkelijk de intentie had om zijn dienstverband op te zeggen. Dit geldt temeer omdat opzegging voor cliënt verstrekkende gevolgen heeft, waaronder het mislopen van WW.
Los daarvan wil cliënt zijn werkzaamheden bij u gewoon voortzetten. (…)
2.6.
Bij dagvaarding in kort geding van 28 mei 2018 heeft [verweerder] wedertewerkstelling en doorbetaling van loon gevorderd. Bij vonnis van de kantonrechter van 19 juni 2018 zijn de vorderingen van [verweerder] afgewezen. [verweerder] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. De procedure in hoger beroep is nog lopend.

3.Het verzoek

3.1.
Werkgever verzoekt voorwaardelijk - voor het geval mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat - de arbeidsovereenkomst van partijen te ontbinden als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) op basis van één van de gronden als omschreven in artikel 7:669 lid 3 BW, te weten verwijtbaar handelen (e-grond) dan wel een verstoorde verstandhouding (g-grond) dan wel zodanige omstandigheden (h-grond), dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Jeruzalem verzoekt daarbij geen vergoeding vast te stellen. Voor het geval toch een vergoeding wordt toegewezen, verzoekt Jeruzalem te bepalen dat die vergoeding uitsluitend betaald hoeft te worden nadat bij in kracht van gewijsde gegaan rechterlijk oordeel vaststaat dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd met het briefje van [verweerder] .
3.2.
Aan dit verzoek legt werkgever ten grondslag dat er een onwerkbare situatie is ontstaan door toedoen van [verweerder] . [verweerder] heeft op 24 maart 2018 een briefje aan zijn werkgever gegeven, waarin duidelijk staat te lezen dat hij zijn baan opzegt en dat hij ervan uitgaat dat 24 april 2018 zijn dienstverband eindigt. [verweerder] was in die periode druk bezig met de voorbereidingen voor de opening van een eigen restaurant in Steenwijk. Dat restaurant is op of omstreeks 23 april 2018 geopend, dus die datum sluit aan op de opzegging bij Casa Egitto. De werkgever heeft daarom ingestemd met beëindiging tijdens een lopende maand, ook al is dat niet gebruikelijk. Op 16 april 2018 heeft de vennootschap de beëindiging van het dienstverband aan [verweerder] bevestigd. [verweerder] is onbetrouwbaar gebleken doordat hij nadien is teruggekomen op de beëindiging en hij voortzetting van de arbeidsovereenkomst claimt. Daar komt nog bij dat [verweerder] heeft gezegd dat zijn opzeggingsbriefje alleen was bedoeld om de heer [verzoeker 4] (een van de vennoten en daarmee werkgever) een lesje te leren. Volgens Jeruzalem is dit geen acceptabele manier waarop een werknemer omgaat met zijn werkgever. Door de handelwijze van [verweerder] heeft hij het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschadigd. Mocht de arbeidsovereenkomst nog bestaan, dan dient deze ontbonden te worden wegens verwijtbaar handelen, dan wel een verstoring van de arbeidsverhouding. Er bestaat geen aanleiding om [verweerder] nog terug te laten keren bij Jeruzalem.
3.3.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Volgens [verweerder] heeft hij in een opwelling het briefje laten opstellen en had het op de weg van de werkgever gelegen om te onderzoeken of [verweerder] die opzegging daadwerkelijk wilde. Het is nu aan het Hof om in hoger beroep te oordelen over die beëindiging. Volgens [verweerder] moet het onderhavige verzoek van de werkgever los worden gezien van het briefje uit maart en zijn er volgens [verweerder] geen gronden om de arbeidsovereenkomst, als deze nog bestaat, te ontbinden. Het onderwerp van zijn boosheid van destijds is uitgepraat met [verzoeker 4] . [verweerder] heeft voorts aangegeven dat hij bereid is om zijn werkzaamheden te blijven doen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden voor het geval mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op dit moment nog bestaat.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.
4.4.
Voor de beoordeling van het verzoek acht de kantonrechter het volgende van belang. Ter zitting heeft [verweerder] toegelicht dat hij in het restaurant Casa Egitto is komen werken naast de jonge vennoot, [verzoeker 4] . Volgens [verweerder] is hij door [verzoeker 2] gevraagd om de zoon te begeleiden en op te leiden. [verweerder] had daarom bemoeienis met de hele gang van zaken in het restaurant. Dit is van de kant van Jeruzalem niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter valt hieruit op te maken dat [verweerder] in de verhouding tot [verzoeker 4] een zekere mate van supervisie had. Vanuit dit perspectief moet dus naar het incident met het briefje van 24 maart 2018 worden gekeken. Anders dan [verweerder] aanvoert acht de kantonrechter de gang van zaken rond het opzeggingsbriefje van [verweerder] wel van belang voor de beoordeling van het onderhavige verzoek. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Volgens [verweerder] was hij het op 24 maart 2018 niet eens met de gang van zaken rond een afwashulp van het restaurant. Hij was daar boos over. Volgens [verweerder] heeft hij [verzoeker 4] een lesje willen leren en heeft hij daarom het opzeggingsbriefje laten schrijven. Daarbij heeft hij er uitdrukkelijk voor gezorgd dat dat briefje bij [verzoeker 4] onder de aandacht kwam. [verweerder] voert als verweer aan dat het op de weg van [verzoeker 4] had gelegen om nader onderzoek te doen naar de wil van [verweerder] ten aanzien van de inhoud van het briefje. Gelet op de volgende omstandigheden, kan de kantonrechter [verweerder] in dit verweer niet volgen. De inhoud van het briefje betrof immers ondubbelzinnig een opzeggingsverklaring en met een opzegging is in beginsel een specifiek rechtsgevolg beoogd. Deze verklaring gevoegd bij het feit dat bij [verzoeker 4] bekend was dat [verweerder] op 23 april 2018 een eigen restaurant zou openen in Steenwijk maakt dat het in dit geval op de weg van [verweerder] lag om nadere tekst en uitleg te geven over een eventuele andere strekking van het opzeggingsbriefje. Weliswaar vervulde [verweerder] ten opzichte van [verzoeker 4] een coachende rol, maar dit neemt niet weg dat [verzoeker 4] als mede-vennoot zijn werkgever was. Naar het oordeel van de kantonrechter stelt Jeruzalem terecht dat het ongepast is om [verzoeker 4] op deze wijze een ‘lesje te leren’. Vaststaat dat [verweerder] de benodigde tekst en uitleg over de opzeggingsverklaring niet heeft gegeven. Ter zitting is uit de toelichting van partijen gebleken dat [verweerder] na 24 maart 2018 wel met [verzoeker 4] heeft gesproken, maar dat gesprek ging alleen over de kwestie met de afwashulp en over de inhoud van de werkzaamheden in de daarop volgende weken. [verweerder] is toen niet teruggekomen op zijn opzeggingsverklaring. Pas nadat [verweerder] van Jeruzalem de schriftelijke bevestiging van zijn opzegging had ontvangen bij brief van 16 april 2018, heeft [verweerder] gereageerd en heeft hij vervolgens aanspraak gemaakt op wedertewerkstelling en voortzetting van het dienstverband. [verweerder] heeft daarbij nimmer excuses gemaakt over de verwarring die hij op zijn minst heeft doen ontstaan. Gezien de manipulatieve houding die [verweerder] op deze wijze tegenover zijn werkgever heeft aangenomen op 24 maart 2018 en de weken daarna, acht de kantonrechter het oordeel gerechtvaardigd dat er sprake is van een ernstige verstoring van de verstandhouding van partijen. Doordat het vertrouwen tussen partijen door toedoen van [verweerder] diepgaand is geschonden, wordt die verstoring ook duurzaam geacht. Herplaatsing van [verweerder] binnen één van de restaurants van Jeruzalem ligt daarom niet in de rede.
4.6.
De conclusie is dat het verzoek van Jeruzalem op basis van de g-grond uit artikel 7:669 BW toewijsbaar is. De overige gronden behoeven daarom geen nadere bespreking.
4.7.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst, voor het geval mocht komen vast te staan dat deze nog bestaat, met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 december 2018. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
4.8.
In die situatie heeft het dienstverband minder dan 24 maanden geduurd, zodat er geen grond bestaat voor toekenning van een transitievergoeding.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
voor het geval mocht komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst van partijen thans nog bestaat,
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2018;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Jeruzalem tot en met vandaag vaststelt op € 119,= voor griffierecht en € 600,= voor salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.