ECLI:NL:RBOVE:2018:4439

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
08-950056-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor uitgaansgeweld met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 16 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man uit Goor, die werd beschuldigd van uitgaansgeweld. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf van 180 uur. Het incident vond plaats op 12 februari 2017 bij een discotheek in Markelo, waar de verdachte het slachtoffer hard tegen het hoofd sloeg, waardoor deze zwaar hoofdletsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet heeft gehandeld om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, maar dat hij wel schuldig was aan mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en de zware mishandeling, maar erkende dat de verwondingen van het slachtoffer, waaronder een schedelbreuk en hersenkneuzing, het gevolg waren van de vuistslag die de verdachte had uitgedeeld. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op en verplichtte hem tot het betalen van een schadevergoeding van meer dan 6.400 euro aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-950056-17 (P)
Datum vonnis: 16 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden door hem tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, ook terwijl [slachtoffer] op de grond lag;
subsidiair:[slachtoffer] zwaar heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, ook terwijl [slachtoffer] op de grond lag;
meer subsidiair:alleen of met een ander of anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, ook terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
Primair
Primair hij op of omstreeks 12 februari 2017 te Markelo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, -Eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft geslagen
en/of gestompt, en/of -(vervolgens) (als die [slachtoffer] op de grond ligt) eenmaal of meermalen (met
kracht) in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geschopt en/of getrapt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
Subsidiair hij op of omstreeks 12 februari 2017 te Markelo, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: -Een schedelbreuk en/of -Een breuk in het rotsbeen en/of -Een breuk in het wandbeen en/of -Een hersenkneuzing en/of -Een subarachnoïdale bloeding en/of -Blijvende gehoorschade en/of -Concentratieproblemen heeft toegebracht, door ; -Eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of
te stompen en/of -(vervolgens) (als die [slachtoffer] op de grond ligt) eenmaal of meermalen (met
kracht) in/op/tegen het hoofd en/of gezicht te schoppen en/of te trappen;
Meer Subsidiair
Hij op of omstreeks 12 februari 2017 te Markelo, in elk geval in Nederland, Tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door, -Eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of
te stompen en/of -(vervolgens) (als die [slachtoffer] op de grond ligt) eenmaal of meermalen (met
kracht) in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht te schoppen en/of te trappen;
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten: -Een schedelbreuk en/of -Een breuk in het rotsbeen en/of -Een breuk in het wandbeen en/of -Een hersenkneuzing en/of -Een subarachnoïdale bloeding en/of -Blijvende gehoorschade en/of -Concentratieproblemen ,ten gevolge heeft gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten mishandeling van [slachtoffer] . Zij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd geschopt heeft, maar gaat er op basis van de bevindingen van de NIFP-deskundige vanuit dat de verwondingen zijn ontstaan ten gevolge van de vuistslag van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door hem een vuistslag te geven, maar dat het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte hem geschopt heeft ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer] één krachtige vuistslag tegen de zijkant van zijn hoofd heeft gegeven. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft getrapt. Hoewel er een getuige is die verklaart dat verdachte [slachtoffer] tegen het hoofd heeft getrapt en er andere getuigen zijn die ook verklaren dat tegen [slachtoffer] is getrapt (waarbij zij niet hebben waargenomen wie precies trapte en waar tegen het lichaam werd getrapt), zijn er meerdere onafhankelijke getuigen die constant zicht op de situatie hebben gehad, die verklaren dat er niet is getrapt tegen [slachtoffer] . Ook de medische verklaringen zijn niet eensluidend. Waar uit de ene verklaring zou kunnen worden afgeleid dat onderdelen van het letsel van [slachtoffer] enkel kunnen zijn ontstaan door krachtig trappen tegen het hoofd, wordt dit door de andere verklaring weersproken. In deze verklaring valt te lezen dat het letsel ook kan zijn ontstaan door een krachtige klap tegen het hoofd (al dan niet in combinatie met een val).
Aan verdachte wordt primair verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag op [slachtoffer] en subsidiair dat hij [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met het toebrengen van een enkele vuistslag tegen het hoofd opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hem. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijke opzet (de lichtste vorm van opzet) op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verdachte door verdachte uitgedeelde harde stomp tegen het hoofd van [slachtoffer] naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank zal daarom verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat, zoals de officier van justitie en de raadsman ook hebben bepleit, wettig en overtuigend bewezen is dat de verwondingen van [slachtoffer] zijn ontstaan door de stomp tegen het hoofd die verdachte hem heeft toebracht en doordat [slachtoffer] ten gevolge van die stomp tegen de grond sloeg. Het letsel dat hij daarbij opliep betreft zwaar lichamelijk letsel. Nu verdachte dit feit (het stompen tegen het hoofd van aangever) heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit zal de rechtbank - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d.13 februari 2017 (blz. 54 en 55);
een “Letselrapportage en -interpretatie” door forensisch arts S.J.Th. van Kuijk d.d. 14 maart 2017 (blz. 69 en 70);
een (separaat) rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 maart 2018 opgesteld door D. Botter, Forensisch arts KNMG, in opdracht van de rechter-commissaris in strafzaken;
het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 november 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 12 februari 2017 te Markelo, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- tegen het hoofd te stompen
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een breuk in het rotsbeen en
- een breuk in het wandbeen en
- een hersenkneuzing en
- een subarachnoïdale bloeding en
- gehoorschade en
- concentratieproblemen
ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
meer subsidiair
het misdrijf:
mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 weken met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman meent dat, nu verdachte first offender is en hij volgens zijn vader en zijn werkgever ook na alcoholgebruik niet agressief is, kan worden volstaan met een taakstraf, eventueel in combinatie met een korte voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou verdachte, die jong is en een baan heeft, onevenredig zwaar treffen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Hij heeft na het uitgaan op de parkeerplaats bij [discotheek] , terwijl hij onder invloed was van alcohol, om een volstrekt onbenullige gebeurtenis – verdachte meende dat het slachtoffer tegen een vriendin van hem aanliep – uit het niets zodanig hard tegen het hoofd van [slachtoffer] gestompt dat [slachtoffer] achterover viel en hard met zijn hoofd op het asfalt terecht kwam. Verdachte is vervolgens weggelopen en heeft niet de moeite genomen om zich om het bewusteloze slachtoffer te bekommeren of hulpdiensten te bellen.
[slachtoffer] heeft als gevolg van dit geweld zoveel breuken en bloedingen in zijn hoofd opgelopen, dat dit volgens de deskundige van het NFI tot zodanige complicaties had kunnen leiden dat [slachtoffer] had kunnen overlijden. Hij heeft enige tijd op de intensive care van het ziekenhuis moeten verblijven. [slachtoffer] heeft nog steeds last van gehoorverlies, terwijl nog niet duidelijk is of dat zal genezen. Ten gevolge van zijn verwondingen voelde hij zich – zo blijkt uit de bijlage bij zijn verzoek tot schadevergoeding – lange tijd zwak en duizelig en had hij last van concentratieproblemen waardoor hij zijn opleiding niet kon afmaken.
Uit de toelichting van de officier van justitie, die voorafgaand aan de zitting heeft gesproken met de moeder van [slachtoffer] , blijkt dat het feit ook diepe indruk op de moeder heeft gemaakt. Niet alleen is zij geschrokken toen de politie midden in de nacht bij haar aan de deur kwam met de mededeling dat haar zoon in het ziekenhuis was opgenomen, zij heeft moeten vrezen voor zijn leven en lange tijd in onzekerheid verkeerd over het herstel van haar zoon.
Verdachte heeft (nog) niet de moeite genomen om contact met [slachtoffer] op te nemen om zijn spijt te betuigen. Ook is hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, na het incident onveranderd doorgegaan met het nuttigen van (grote hoeveelheden) alcohol tijdens het uitgaan. Daarmee heeft hij blijk gegeven nog steeds geen oog te hebben op de ontremmende en agressieverhogende invloed van alcohol.
Een feit als het onderhavige maakt ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en draagt bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder nu het feit in het uitgaansleven heeft plaatsgevonden zodat ook anderen daarvan getuige waren. De rechtbank rekent één en ander verdachte aan.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Verdachte heeft een vaste baan en uit het op 15 oktober 2018 uitgebrachte reclasseringsadvies blijkt dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. De reclassering adviseert om verdachte een taakstraf op te leggen.
Gelet op het voorgaande en alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf van 180 uren, voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest, alsmede – om de kans op herhaling te voorkomen – een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar, passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [adres] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.426,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- reiskosten € 270,92;
- zorgkosten € 155,10.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 6.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de gevorderde reis- en zorgkosten voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn, terwijl de verzochte immateriële schade alleszins redelijk is, zodat de vordering geheel voor toewijzing vatbaar is, wat ook geldt voor de verzochte wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman zijn de reiskosten niet onderbouwd met data, zodat de benadeelde partij wat deze post betreft niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman verzet zich niet tegen de gevorderde medische kosten, maar acht de gevorderde immateriële kosten – nu er maar één klap is uitgedeeld en er niet is geschopt – niet passend, zodat de benadeelde partij wat deze kosten betreft (eveneens) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair dient de post immateriële schade te worden gematigd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde en door de verdediging betwiste schadepost “reiskosten” is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De post “medische kosten” is niet betwist en voldoende onderbouwd en komt dus eveneens in aanmerking voor toewijzing. Gelet op de aard van de verwondingen en de klachten die de benadeelde partij als gevolg van het door verdachte toegepaste geweld heeft ondervonden, acht de rechtbank de hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade redelijk en billijk. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
meer subsidiair: mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te [adres] , van een bedrag van € 6.426,02 (bestaande uit een bedrag van € 426,02 aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,-- aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 6.426,02,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
67 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, District Twente, met nummer 2017607468. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.