ECLI:NL:RBOVE:2018:4420

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
AK_17_2594 tu
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over handhaving geluidshinder door kalverenfokbedrijf

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 19 november 2018, wordt een verzoek om handhavend op te treden tegen een kalverenfokbedrijf in verband met geluidshinder behandeld. Eiser, die in de nabijheid van het bedrijf woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek door het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. De rechtbank constateert dat het geluidsonderzoek dat door de Regionale Uitvoeringsdienst is uitgevoerd, onvolledig is. De geluidmetingen hebben geen rekening gehouden met het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), wat noodzakelijk is voor een volledige beoordeling van de geluidshinder. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door aanvullend onderzoek te laten verrichten. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2594

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp, milieuadviesbureau,
en

het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder,

gemachtigde: L. Brondijk.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen [naam] (hierna te noemen: [naam]), die een kalverenfokbedrijf exploiteert aan de [adres] te [woonplaats].
Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2018.
Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtig-de. Derde-partij is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [naam].

Overwegingen

1.1
[naam] exploiteert sinds 2009 op het perceel [adres] te [woonplaats] een agrarisch bedrijf (kalverenfokbedrijf). Eiser woont op het perceel [adres] in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting van [naam]. Hij is op grond daarvan belanghebben-de.
1.2
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft verweerder aan [naam] een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het bouwen van een kalverenstal en een loods, planologisch strijdig gebruik, het oprichten van een inrichting en het slopen van een loods/stal op het perceel [adres] te [woonplaats].
1.3
Het door eiser tegen die omgevingsvergunning ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 9 juli 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevestigd bij uitspraak van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3028. De omgevingsvergunning van
19 februari 2013 en de daaraan verbonden voorschriften zijn daarmee onherroepelijk vast komen te staan.
1.4
Bij brief van 10 april 2017 heeft eiser verzocht om handhavend op te treden tegen [naam] in verband met de geluidhinder als gevolg van diens bedrijfsactiviteiten.
1.5
Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder aan het kennispunt Geluid van de Regionale Uitvoeringsdienst IJsselland (RUD) opdracht gegeven voor het doen van geluid-metingen. De RUD heeft deze werkzaamheden laten uitvoeren door Sain Milieuadvies te Vaassen (hierna te noemen: Sain). De geluidmetingen hebben plaatsgevonden in de avond van 6 april 2017 en in de nacht van 21 op 22 april 2017 (onbemand). In de rapportage van Sain van 27 april 2017 is vermeld dat er bij de metingen geen overtredingen van de geluids-normen van het Activiteitenbesluit zijn geconstateerd.
1.6
Verder is op 16 februari 2017 een reguliere milieucontrole uitgevoerd op het bedrijf van [naam], waarbij geen milieuovertredingen zijn vastgesteld. Naar aanleiding van het handhavingsverzoek is het bedrijf van [naam] op 15 mei 2017 opnieuw bezocht door een medewerker van de RUD. Ook daarbij zijn geen milieuovertredingen geconstateerd.
1.7
Bij besluit van 12 juni 2017 heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen.
1.8
Het door eiser tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Blijkens het beroepschrift is eiser het niet eens met dat besluit.
1.9
De rechtbank stelt vast dat het in dit beroep alleen nog gaat om handhaving op het aspect geluid. Weliswaar zag het handhavingsverzoek van 10 april 2017 op meer aspecten, waaronder stankoverlast/ammoniak, maar daartegen heeft eiser geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank zal zich daarom beperken tot de afwijzing van het hand-havingsverzoek voor zover dat betrekking heeft op het aspect geluid.
Besluit op bezwaar niet door verweerder genomen
2.1
Eiser heeft in beroep gesteld dat verweerder niet op het bezwaarschrift heeft beslist nu het bestreden besluit is genomen door de burgemeester/portefeuillehouder. De rechtbank kan eiser hierin niet volgen.
2.2
Op grond van artikel 1.3 van de Nadere regeling delegatie en mandaat 2001, gemeente Hardenberg, is het nemen van een beslissing op bezwaarschriften door het college gemandateerd aan de portefeuillehouder. Dat mandaat geldt niet als het besluit afwijkt van het advies van de commissie bezwaarschriften of als het primaire besluit is genomen door het college of in mandaat door de portefeuillehouder. Die uitzonderingen doen zich hier niet voor. Het primaire besluit is namens het college genomen door de teamleider Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Het besluit op bezwaar is voorts conform het advies van de commissie bezwaarschriften. Het bestreden besluit is ondertekend door de burgemeester, als portefeuillehouder handhaving. Aangezien het hierbij gaat om een gemandateerde bevoegd-heid, beslist de gemandateerde namens het college. Hoewel uit de ondertekening van het bestreden besluit niet blijkt dat de portefeuillehouder namens het college heeft beslist, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit onbevoegd is genomen. Er is dus wel degelijk namens verweerder op het bezwaar van eiser beslist.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Toepasselijke (geluids-)voorschriften
2.3
Op 1 januari 2013 is het Besluit van 31 oktober 2012 tot wijziging van het Activiteiten-besluit milieubeheer en het Besluit omgevingsrecht (Bor) en enkele andere besluiten in werking getreden (Stb. 2012, 411). Eiser heeft in beroep betoogd dat, ingevolge artikel X van eerstgenoemd besluit, het overgangsrecht van artikel 6.4, derde lid, van het Activiteiten-besluit van toepassing is omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning vóór 1 januari 2013 is ingediend en op die datum nog niet onherroepelijk op die aanvraag was beslist.
Eiser is daarom van mening dat overeenkomstig artikel 6.1 van het Activiteitenbesluit de vergunningvoorschriften nog gedurende drie jaar als maatwerkvoorschriften zijn blijven gelden. Volgens eiser had aan deze voorschriften getoetst moeten worden en niet aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit.
2.4
De rechtbank kan en zal in het midden laten wat hiervan is. Indien de aan de omgevingsvergunning van 19 februari 2013 verbonden voorschriften op basis van genoemd overgangsrecht nog gedurende 3 jaar na 1 januari 2013 als maatwerkvoorschriften zouden zijn blijven gelden, dan was die periode op 1 januari 2016 verstreken, zodat die maatwerk-voorschriften ten tijde van het primaire besluit van 13 juli 2017 reeds van rechtswege waren vervallen en daaraan niet meer getoetst kon worden.
2.5
Verweerder heeft bij het bestreden besluit en de beoordeling van het handhavings-verzoek daarom terecht getoetst aan de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Geluidsonderzoek onzorgvuldig/onvolledig
3.1
Ingevolge artikel 2.17, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouw-bedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17e, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 2.17e
06.00–19.00 uur
19.00–22.00 uur
22.00–06.00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen
45 dB(A)
40 dB(A)
35 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
35 dB(A)
30 dB(A)
25 dB(A)
b. voor het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17f, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden.
Tabel 2.17f
06:00–19:00 uur
19:00–22:00 uur
22:00–06:00 uur
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 dB(A)
45 dB(A)
c. de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel 2.17f opgenomen waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouwtractoren of motorrijtuigen met beperkte snelheid.
3.2
Uit de geluidmetingen die Sain op verzoek van verweerder heeft uitgevoerd, is gebleken dat het maximale geluidsniveau (LAmax) blijft binnen de op grond van het Activiteitenbesluit geldende maximale geluidsgrenswaarden voor de avond- en nachtperiode van 65 dB respectievelijk 60 dB. Voor zover in de meetperiode de maximale geluidsniveaus hoger waren dan deze waarden, was dat in alle gevallen niet gerelateerd aan de inrichting maar werd dat veroorzaakt door geluid van wegverkeer en/of vogels.
3.3
Het is de bedoeling van de wetgever geweest om bij agrarische bedrijven de grens-waarden voor het LAr,LT te beperken tot het geluid veroorzaakt door vast opgestelde installaties en toestellen. Geluid van dieren moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten.
3.4
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) niet is gemeten, omdat daarbij – anders dan bij het bepalen van het maximale geluidsniveau (LAmax) – dierengeluid buiten beschouwing moet worden gelaten en de klachten van eiser volgens verweerder alleen zien op geluidoverlast veroorzaakt door de kalveren.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met het meten van het maximale geluidsniveau (LAmax) omdat het handhavingsverzoek van eiser tevens ziet op geluidoverlast veroorzaakt door installaties en toestellen, namelijk ventilatoren op het dak van de stal. Ook het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) had daarom gemeten moeten worden. Het geluidsonderzoek is om die reden onvolledig. Het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd.
3.6
Eiser is verder van mening dat bij het geluidsonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de ervaringen over geluidhinder van omwonenden.
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt in het verweerschrift in bezwaar, is het doel van de geluidsmeting om vast te stellen of de inrichting voldoet aan de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit. De subjectieve ervaringen van omwonenden spelen daarbij geen rol. Het aantal metingen dat is uitgevoerd (tenminste twee bij een meetafstand tussen 50 en 150 meter) en de duur daarvan (1 minuut) zijn in overeenstemming met module C, paragraaf 3.5.1 en 3.5.2 van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Inrichting in werking in afwijking van de vergunde situatie
3.7
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat [naam] als gevolg van wijzigingen van het Activiteitenbesluit en aanverwante regelgeving per 1 januari 2013 geen omgevingsvergunning milieu meer nodig heeft voor het in werking hebben van de inrichting. De inrichting valt sinds die datum geheel onder de werking van het Activiteiten-besluit. De omgevingsvergunning van 19 februari 2013 is daarom op het moment van onherroepelijk worden ervan als gevolg van de uitspraak van de Afdeling op 30 september 2015, van rechtswege vervallen. De aanvraag voor die omgevingsvergunning wordt gelijk gesteld met een melding op grond van het Activiteitenbesluit. Er hoeft daarom geen nieuwe melding op grond van het Activiteitenbesluit te worden gedaan.
3.8
Eiser stelt dat sprake is van een wijziging c.q. toename van de activiteiten die gemeld had moeten worden bij het bevoegd gezag. Het bedrijf is zich volgens eiser meer en meer gaan richten op de doorvoer van kalveren. Hierdoor vinden veel meer vervoersbewegingen en laad- en losactiviteiten (ook ’s nachts) plaats dan voorheen. Van het afmesten van kalveren is volgens eiser vrijwel geen sprake meer. De inrichting is naar eisers mening in afwijking van de vergunde situatie in werking. Eiser heeft die stelling echter niet met concrete gegevens onderbouwd.
3.9
Uit de controles die regelmatig op het bedrijf hebben plaatsgevonden is volgens verweerder niet gebleken dat sprake is van wijzigingen in de inrichting en/of de bedrijfsactiviteiten, die door [naam] bij verweerder gemeld hadden moeten worden.
3.1
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van verweerder dat niet is gebleken van een wijziging in de bedrijfsactiviteiten of de inrichting die bij het bevoegd gezag gemeld had moeten worden.
3.11
Zoals reeds eerder in deze uitspraak door de rechtbank is vastgesteld, is de vergunning van 13 februari 2013 door de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015 van rechtswege vervallen, zodat reeds op die grond geen sprake kan zijn van een situatie waarin de inrichting in afwijking van de vergunde situatie in werking is. Het betoog van eiser faalt.
Bestuurlijke lus
4.1
Zoals hiervoor is overwogen onder punt 3.5 is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat een besluit moet zijn voorzien van een deugdelijke motivering.
4.2
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstel-len. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
4.3
De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog een aanvullend geluidsonderzoek te laten verrichten waarbij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt gemeten en vervolgens de motivering van het bestreden besluit aan te vullen of voor zover nodig, een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
4.4
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op
6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
4.5
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
4.6
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
4.7
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en
mr. J.H.M. Hesseling, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter/voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.