ECLI:NL:RBOVE:2018:4366

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
08/953138-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke taakstraf voor diefstal en stalking met betrekking tot ex-vriendin

Op 13 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man uit Zutphen veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren met een proeftijd van 2 jaar voor diefstal. De man had in oktober 2017 de handtas met daarin een laptop gestolen van zijn ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat de man handelde uit frustratie over het beëindigen van hun relatie, die hij als onterecht en zonder uitleg beschouwde. Daarnaast voelde hij zich bedrogen omdat zijn ex-vriendin, die getrouwd was, hem had doen geloven dat zij haar echtgenoot voor hem zou verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de diefstal heeft bekend, maar het gebruik van geweld niet bewezen kon worden, waardoor hij daarvan werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de diefstal, die onder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht valt. De officier van justitie had een taakstraf geëist, en de rechtbank volgde dit advies, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht van de reclassering en een meldplicht. De benadeelde partij, de ex-vriendin, vorderde schadevergoeding, die deels werd toegewezen, maar de rechtbank verklaarde haar niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat betrekking had op de stalking, omdat de verdachte daarvan was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/953138-17 (P)
Datum vonnis: 13 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Waterman, en van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een handtas en een notebook/laptop met geweld heeft gestolen van [slachtoffer] ;
feit 2:[slachtoffer] heeft gestalkt door haar meerdere keren te bellen en haar meerdere sms- en WhatsApp-berichten te sturen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op 30 oktober 2017 te Vriezenveen
een handtas en/of een notebook/laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- op de bijrijdersstoel in de auto van [slachtoffer] plaats te nemen en/of
-(vervolgens) de handtas met daarin het notebook/de laptop vast te pakken en/of
-(vervolgens) de handtas met daarin het notebook/de laptop uit de handen/hand
van [slachtoffer] te trekken en/of
-(vervolgens) uit de auto van [slachtoffer] is gestapt en naar zijn eigen auto
is gerend en/of
-(vervolgens) in zijn auto is weggereden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2017 tot en met 2 november 2017
te Vriezenveen en/of Zutphen, althans in Nederland,
opzettelijk
een handtas en/of notebook/laptop, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
als houder,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
Hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli
2017 tot en met 2 november 2017 te Zutphen en/of Haaksbergen, althans in
Nederland, (telkens)
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- Meerdere malen te bellen naar [slachtoffer] en/of
- Meerdere malen What's appberichten te sturen naar [slachtoffer] en/of
- Meerdere malen smsberichten te sturen naar [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen,
te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
Verdachte bekent dat hij de tas en notebook/laptop heeft gestolen. Hij ontkent daarbij geweld te hebben gebruikt. De officier van justitie acht de diefstal zonder geweld bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde feit, diefstal, bewezenverklaard kan worden, maar het tenlastegelegde geweld niet, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van diefstal op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van die bewijsmiddelen [1] .
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 30 oktober 2017, pagina’s 1 en 2;
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
Feit 2
Verdachte ontkent dit feit. Hij geeft toe dat hij in de tenlastegelegde periode diverse keren heeft gebeld met [slachtoffer] én dat hij haar SMS- en WhatsApp-berichten heeft gestuurd, maar hij bestrijdt dat [slachtoffer] hem duidelijk had gemaakt daarvan niet gediend te zijn. Nadat [slachtoffer] aangifte had gedaan, heeft de politie haar geconfronteerd met ongerijmdheden in die aangifte. [slachtoffer] heeft toen toegegeven dat zij niet de waarheid had gesproken over het moment waarop de relatie geëindigd zou zijn. Daaraan heeft zij toegevoegd dat zij verdachte op 25 juli 2017 heeft gezegd dat hij moest ophouden contact met haar te zoeken.
De rechtbank heeft twijfels over de betrouwbaarheid van aangeefster in haar verklaringen en in elk geval op dit wezenlijke onderdeel. Ander wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel “inbreuk maken” op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] ontbreekt.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde stalking.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 30 oktober 2017 te Vriezenveen een handtas en een notebook/laptop die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
De taal-/schrijffouten in de tenlastelegging zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: diefstal.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan die voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering, een meldplicht en een ambulante behandeling, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, worden gekoppeld.
7.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van de handtas van aangeefster, waarin onder meer een notebook/laptop zat.
Verdachte heeft de handtas weggenomen uit frustratie, omdat aangeefster de relatie die zij enkele jaren hadden gehad, voor zijn gevoel zonder toereikende uitleg had beëindigd. Hij voelde zich bovendien bedrogen omdat zij, toen hij tijdens die relatie had ontdekt dat zij getrouwd was, hem daarover diverse keren heeft voorgelogen en hem heeft doen geloven dat zij haar echtgenoot voor hem zou verlaten. Die diefstal rekent de rechtbank verdachte aan. Bij het bepalen van de straf en de hoogte daarvan heeft de rechtbank ook acht geslagen op het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2018 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gekomen uit het rapport van de reclassering van 16 oktober 2018 en de per e-mail door de reclasseringsrapporteur op 30 oktober verschafte aanvullende informatie.
Daaruit komt naar voren dat verdachte op de praktische leefgebieden geen problemen ervaart. Hij heeft een koophuis, een fulltime baan en een steunend sociaal netwerk. Ook van overmatig alcohol- en drugsgebruik is geen sprake. Onderhavig feit lijkt voort te komen uit onmacht en onvrede en het verkeerd inschatten van de behoefte van anderen. Vooral op het gebied van relaties lijkt verdachte in de problemen te komen. Op dat vlak is er vanuit de reclassering zorg over een eventuele kans op recidive. Gelet daarop adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is en dat aan verdachte een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren moet worden opgelegd. De rechtbank zal daarbij ook de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van € 683,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit reiskosten tot een bedrag van € 33,56.
Wegens immateriële schade ten gevolge van beide tenlastegelegde feiten wordt een bedrag van € 650,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 33,56, zijnde de materiële schade van de diefstal van de tas, met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel. Wat betreft de post immateriële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdachte
Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij door aangeefster “besodemieterd” is en vindt het daarom geheel onterecht dat hij aan haar schadevergoeding zou moeten betalen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit, diefstal van de tas, rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost reiskosten is onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 33,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De vordering heeft betrekking op beide tenlastegelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de tenlastegelegde stalking, nu verdachte van dat tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken.
Niet duidelijk is welk deel betrekking heeft op de bewezenverklaarde diefstal. De gestelde schade is dus door de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van dat deel van de vordering ook niet-ontvankelijk zal verklaren.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: diefstal
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
50 (vijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat per in verzekering doorgebrachte dag, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
- bepaalt dat deze taakstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland, Houtwal 16D in Zutphen (telefoonnummer: 088-8041404). Hierna moet de veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat diagnosticeren en, indien geïndiceerd, zich laat behandelen bij GGNet of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 33,56 (drieëndertig euro en zesenvijftig eurocent) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2017);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 33,56 (drieëndertig euro en zesenvijftig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 1 (een) dag zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 650,-- (zeshonderdvijftig euro) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.