ECLI:NL:RBOVE:2018:4288

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18_1051
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek door Gedeputeerde Staten van Overijssel met betrekking tot vleermuizenontheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Leefbaar Buitengebied en Gedeputeerde Staten van Overijssel. De stichting had een handhavingsverzoek ingediend tegen de gemeente Almelo, omdat er geen vleermuizenontheffing was verleend voor het kappen van Canadese populieren. De Gedeputeerde Staten hebben het verzoek afgewezen, met als reden dat de stichting geen belanghebbende was. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Gedeputeerde Staten niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank moest beoordelen of de stichting als belanghebbende kon worden aangemerkt op basis van haar statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de stichting niet voldoende had aangetoond dat zij specifieke werkzaamheden had verricht ter bescherming van de vleermuizen, en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek geen beschikking was waartegen bezwaar openstond. Hoewel de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard achtte, was dit deels op onjuiste gronden gebeurd. De rechtbank besloot het motiveringsgebrek te passeren, omdat de uitkomst van de zaak niet veranderde. Het beroep van de stichting werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1051

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

Stichting Leefbaar Buitengebied, te Geerdijk, eiseres,

gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp, milieuadviesbureau te Almelo,
en

Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder,

gemachtigde: N. Vollenberg.

Procesverloop

Bij brief van 9 januari 2018 heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de gemeente Almelo vanwege het ontbreken van een vleermuizenontheffing bij het kappen van Canadese populieren aan de Schuilenburgsingel en de Bleskolksingel te Almelo afgewezen.
Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende is bij de brief van 9 januari 2018.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2018.
Voor eiseres zijn verschenen [naam] en ing. M.H. Middelkamp, voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is de statutaire doelstelling van eiseres onvoldoende specifiek nu deze sinds de statutenwijzing van 20 december 2017 – waarbij het werkgebied van eiseres is uitgebreid van “het buitengebied” naar “het buitengebied en de bebouwde kom” – niet langer territoriaal is afgebakend, terwijl daarnaast niet is gebleken dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres gericht zijn op het behartigen van het onderhavige belang in het bijzonder, te weten de bescherming van vleermuizen in de bebouwde kom van Almelo.
1.2
Eiseres is van mening dat zij wel als belanghebbende bij haar handhavingsverzoek moet worden aangemerkt. Zij beroept zich daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS: 2016:3431, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het doel van de stichting, zoals geformuleerd in haar statuten (dat wil zeggen de ongewijzigde statuten van vóór 20 december 2017), is gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze doelstelling voldoende wordt ondersteund door feitelijke werkzaamheden gericht op het behartigen van die algemeen belangen om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Eiseres ziet niet in waarom door de toevoeging van het begrip “en het stedelijk gebied” aan haar statutaire doelstelling, het werkgebied van de stichting niet langer territoriaal is afgebakend en haar doelstelling daarom onvoldoende specifiek is om haar nog langer als belanghebbende te kunnen aanmerken. Eiseres verwijst voorts naar een aantal andere procedures waarin zij door verweerder wel als belanghebbende is aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.1
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of de brief van 9 januari 2018 waartegen het bezwaar van eiseres is gericht, moet worden aangemerkt als de afwijzing van een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, die op grond van het bepaalde in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, geldt als een beschikking waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.2
Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van een afwijzing van een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen is de vraag of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt wat betreft de handelingen ten aanzien waarvan zij om handhavend optreden heeft verzocht.
2.3
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.4
Het belang dat eiseres zich sinds de wijziging van haar statuten per 20 december 2017 ten doel stelt te behartigen, is het bevorderen van evenwicht tussen de diverse gebruiks-functies in het buitengebied en het stedelijk gebied met daarbij speciale zorg voor de natuur, het water, het landschap en het milieu in het buitengebied en het stedelijk gebied, waaronder
onder andere begrepen:
- het behoud, de bescherming en verbetering van de kwaliteit en diversiteit van de natuur, het
drinkwater en het milieu;
- het stimuleren en verbeteren van leeftijdbestendige woongebieden, met de daarbij
behorende infrastructurele voorzieningen en recreatiemogelijkheden;
- bescherming van de gezondheid en belangen van mens en dier;
- het behoud van het agrarisch landschap, onder meer ten behoeve van de
voedselvoorziening;
- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
- het nemen van maatregelen om het hoofd te bieden aan lokale, regionale of mondiale
milieuproblemen,
en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat bij de brief van 9 januari 2018 een belang betrokken is dat eiseres blijkens haar statuten ten doel heeft mede te behartigen. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat als gevolg van de statutenwijziging van 20 december 2016, waarbij het werkgebied van eiseres is uitgebreid van “het buitengebied” naar “het buitengebied en het stedelijk gebied”, de doelstelling van eiseres te ruim is geworden om haar nog als belanghebbende te kunnen aanmerken.
2.6
Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of eiseres de bij de statutaire doelen horende feitelijke werkzaamheden heeft verricht.
2.7
Bij de beoordeling van de feitelijke werkzaamheden moet worden gekeken naar de periode voorafgaand aan het indienen van bezwaar op 11 januari 2018.
2.8
Uit de door eiseres aan verweerder verstrekte inlichtingen blijkt dat zij in de periode vóór 11 januari 2018 activiteiten heeft verricht die met name bestonden uit het via een website informeren van het publiek en het per e-mail onderhouden van contacten over – kort samengevat – de schadelijke effecten van intensieve veehouderijen voor natuur, milieu en leefomgeving in het buitengebied.
2.9
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de eis dat met de statutaire doelstellingen samenhangende feitelijke werkzaamheden zijn verricht in het geval van eiseres niet zover strekt dat die feitelijke werkzaamheden specifiek gericht waren op de bescherming van vleermuizen in de bebouwde kom van Almelo. Eiseres heeft echter in bezwaar noch in beroep gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij specifieke werkzaam-heden heeft verricht ter behartiging van het belang van de soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming.
2.1
De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt wat betreft de handelingen van de gemeente Almelo in verband waarmee zij om handhaving heeft verzocht. Dit betekent dat de brief van verweerder van 9 januari 2018 waarbij het handhavingsverzoek van eiseres is afgewezen geen beschikking is waartegen bezwaar op grond van de Awb openstaat.
3.1
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiseres tegen die brief terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zij het deels op onjuiste gronden. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb.
3.2
De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres door dit motiveringsgebrek niet in haar belangen is geschaad nu de uitkomst dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, onveranderd blijft. Daarom ziet de rechtbank aanleiding het geconstateerde motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, en mr. W.M.B. Elferink en mr. J.H.M. Hesseling, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.