ECLI:NL:RBOVE:2018:4250

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
08/730193-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en vernieling met psychische stoornis en verslaving

Op 8 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en vernieling. De verdachte heeft op 21 mei 2018 in Kuinre geprobeerd het leven van een man, hierna te noemen [slachtoffer 1], te beroven door hem te wurgen en met een beitel te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis en verslavingen, verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank veroordeelde de man tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling. Daarnaast moest hij een schadevergoeding van ruim 1000 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/730193-18 (P)
Datum vonnis: 8 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in het PPC van de P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Huisman en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat in 's-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd de heer [slachtoffer 1] te doden (primair) dan wel heeft geprobeerd de heer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (subsidiair) dan wel de heer [slachtoffer 1] heeft bedreigd (meer subsidiair);
feit 2:de heer [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feiten 3 en 4:een deur(klink) heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 21 mei 2018,
te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een persoon genaaamd [slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven, en/of (nadat de deur van
die woning door die [slachtoffer 1] was geopend) die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd de
woorden "Ik maak je dood", en/of (vervolgens) (nadat die deur door die
[slachtoffer 1] was gesloten/dicht gedaan) de/een deur van die woning heeft ingetrapt
en/of naar binnen in die woning is gegaan en aldaar die [slachtoffer 1] heeft
vastgepakt en/of op de grond gegooid en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1]
op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met een beitel, althans een
scherp of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in, althans naar,
althans in de richting van, (het lichaam van) die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) die
[slachtoffer 1] heeft toegevoegd de woorden: "Ik steek je neer, ik maak je dood"
en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen en/of
gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 21 mei 2018,
te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven, en/of (nadat de deur van
die woning door die [slachtoffer 1] was geopend) die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd de
woorden "Ik maak je dood", en/of (vervolgens) (nadat die deur door die
[slachtoffer 1] was gesloten/dicht gedaan) de/een deur van die woning heeft ingetrapt
en/of naar binnen in die woning is gegaan en aldaar die [slachtoffer 1] heeft
vastgepakt en/of op de grond gegooid en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1]
op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met een beitel, althans een
scherp of puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in, althans naar,
althans in de richting van, (het lichaam van) die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) die
[slachtoffer 1] heeft toegevoegd de woorden: "Ik steek je neer, ik maak je dood"
en/of (vervolgens) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen en/of
gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 mei 2018 te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" en/of
"Ik steek je neer, ik maak je dood", althans de woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2018,
te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling,
door (terwijl hij, verdachte, zich op (zeer) korte afstand van die [slachtoffer 2]
bevond) die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend toe te voegen de woorden: "Loop me
niet te naaien anders prik of steek ik jou";
3.
hij op of omstreeks 21 mei 2018,
te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
opzettelijk en wederrechtelijk
de/een (voor)deur van een woning op of aan het [adres] , in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
[woningcoörporatie] en /of aan [slachtoffer 3] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 21 mei 2018,
te Kuinre, gemeente Steenwijkerland,
opzettelijk en wederrechtelijk
een/de (deur)klink van de/een (container)opslag, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [winkel] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 1 primair verwijst de officier van justitie voor wat betreft het opzet van verdachte naar de aard van zijn gedragingen ten aanzien van [slachtoffer 1] en hun uiterlijke verschijningsvorm in combinatie met de door verdachte geuite bewoordingen. Verder baseert de officier van justitie zich voor wat betreft feit 2 op de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] , voor wat betreft feit 3 op de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en voor wat betreft feit 4 op de aangifte en het forensisch opsporingsrapport.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair,
1 subsidiair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 en 4:
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het procesdossier naast de aangiftes van de heer [slachtoffer 2] (feit 2) en namens [winkel] (feit 4), onvoldoende bewijsmiddelen. Hoewel getuige [getuige 1] heeft verklaard over een groot deel van de gedragingen van verdachte, heeft hij niet verklaard over de bedreiging van de heer [slachtoffer 2] door verdachte door hem de woorden toe te voegen zoals in de tenlastelegging zijn opgenomen bij feit 2. Met betrekking tot feit 4 ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen forensisch bewijs dat het verdachte is geweest die de deurklink van [winkel] zodanig heeft bewerkt dat de deurklink los is komen te hangen met een scheur in het binnenwerk. De bevindingen met betrekking tot de werktuigsporen kan de rechtbank niet in relatie brengen met feit 4. Er is daardoor niet voldaan aan het wettelijke minimumvereiste om tot bewezenverklaring van deze feiten te komen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten.
Feit 1 primair:
De rechtbank concludeert uit de bewijsmiddelen dat verdachte op 21 mei 2018 de heer [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd. Vervolgens heeft verdachte de woning van [slachtoffer 1] aan het [adres] in Kuinre betreden door de deur van de woning in te trappen. Vast staat dat in de woning een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte, die in het bezit was van een beitel, en [slachtoffer 1] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en op de grond heeft gegooid. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte met zijn beitel meerdere stekende bewegingen in zijn richting maakte en schreeuwde dat hij hem neer zou steken en dood zou maken. Hierna bleef verdachte doorgaan met het maken van stekende bewegingen met zijn beitel. Op een gegeven moment voelde [slachtoffer 1] dat verdachte met kracht zijn keel probeerde dicht te knijpen, waardoor hij een aantal seconden geen adem meer kreeg. Volgens [slachtoffer 1] staakte de aanval pas nadat [naam 1] en een onbekende man (de rechtbank begrijpt [getuige 1] ) hem te hulp schoten.
De raadsman heeft bepleit dat – naast de aangifte van [slachtoffer 1] – onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor het maken van stekende bewegingen met de beitel en het dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 1] .
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet en overweegt daartoe dat getuige [naam 1] heeft gezien dat een man bovenop [slachtoffer 1] lag en zwaaiende bewegingen maakte met een beitel. Niet van belang is of [slachtoffer 1] al dan niet is geraakt met de beitel, gelet op de ten laste gelegde
pogingtot doodslag. Daarnaast heeft getuige [getuige 3] gezien dat de hals van [slachtoffer 1] rood was. Beide verklaringen bevestigen de door [slachtoffer 1] geschetste gang van zaken. De rechtbank verwerpt hiermee het gevoerde verweer.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden.
De rechtbank overweegt daartoe dat in de bewijsmiddelen het beeld wordt geschetst dat verdachte boos was en op geen enkele manier kon worden afgeremd. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte met zijn beitel stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] , zijn keel heeft dichtgeknepen en hem heeft gedreigd neer te steken en te doden. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder ook gelet op het feit dat verdachte zijn aanval pas staakte na ingrijpen van omstanders, naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Gelet daarop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 3:
Uit de aangifte, die namens [woningcoörporatie] Meppel is gedaan, blijkt dat de heer [slachtoffer 3] , bewoner van het pand aan het [adres] in Kuinre, op 21 mei 2018 rond 19:45 uur zijn woning heeft verlaten. De voordeur verkeerde op dat moment in goede staat. Diezelfde avond rond 20:55 uur komt [slachtoffer 3] terug bij zijn woning. Hij ziet dan dat zijn voordeur is beschadigd. De deurklink hangt scheef naar beneden en als de deur is gesloten zit er een kier tussen de voordeur en de deurpost. Twee getuigen verklaren dat verdachte de desbetreffende voordeur heeft ingetrapt. Gelet daarop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair
hij op 21 mei 2018, te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
zich naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven, en (nadat de deur van die woning door die [slachtoffer 1] was geopend) die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd de woorden "Ik maak je dood", en vervolgens (nadat die deur door die [slachtoffer 1] was dicht gedaan) de deur van die woning heeft ingetrapt en naar binnen in die woning is gegaan en aldaar die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en op de grond gegooid en vervolgens (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen met een beitel stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 1] en (daarbij) die [slachtoffer 1] heeft toegevoegd de woorden: "Ik steek je neer, ik maak je dood" en vervolgens de keel van die [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen en gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 21 mei 2018, te Kuinre, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur van een woning aan het [adres] , dat aan [woningcoörporatie] toebehoorde, heeft beschadigd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 juncto 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren wordt opgelegd alsmede dat de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met het bevel van verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat, gelet op de ‘zwaarte’ van de feiten waaraan hij zich heeft gerefereerd, een onvoorwaardelijk strafdeel het voorarrest niet mag overstijgen. Verder verzoekt de raadsman een voorwaardelijke straf op te leggen met als voorwaarden: reclasseringstoezicht, een ambulante behandelverplichting en aansluitend een beschermd wonen traject.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft met een beitel in zijn hand stekende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] en met kracht zijn keel dichtgeknepen. Verdachte staakte zijn aanval pas toen omstanders hem wisten te overmeesteren. De gebeurtenis heeft grote psychische gevolgen gehad voor [slachtoffer 1] . Uit het voegingsformulier komt naar voren dat [slachtoffer 1] tot op heden periodes ervaart waarin hij slecht slaapt en last heeft van nachtmerries. Ook heeft de gebeurtenis ertoe geleid dat hij zich kwetsbaarder voelt en oplettender is. [slachtoffer 1] durft niet meer alleen over straat en heeft er moeite mee om alleen thuis te zijn. Nu hij verdachte niet persoonlijk kent en de gebeurtenis in zijn ogen vanuit het niets plaatsvond, ervaart [slachtoffer 1] de gedachte en het gevoel dat in principe iedereen dit hem in de toekomst aan zou kunnen doen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beschadigen van een voordeur door deze in te trappen. In combinatie met het geweldsmisdrijf versterkt deze vernieling de onrust en angstgevoelens onder buurtbewoners, zeker bij hen die ooggetuige waren van de gebeurtenissen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 20 september 2018. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar wel voor vernielingen. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 23 oktober 2018. Hieruit blijkt de noodzaak van een intensieve klinische behandeling, gevolgd door een plaatsing in een instelling voor beschermd wonen om de recidive te verminderen. De reclassering concludeert dat zij geen mogelijkheden ziet voor het opstellen van een recidivebeperkend plan van aanpak in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Verdachte geeft immers aan zich niet aan de geïndiceerde voorwaarden te willen conformeren en daarnaast is de indruk dat hij evenmin in staat is zich aan die voorwaarden te kunnen conformeren.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 19 oktober 2018. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin hij kampt met ADHD, een chronische psychose en een verslaving aan cannabis, benzodiazepines en alcohol. Genoemde stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte was er vanuit zijn psychotische stoornis van overtuigd dat hij door geluidsoverlast ’s nachts wakker werd gehouden en verdacht enkele mensen hiervan. Op de dag van het ten laste gelegde was verdachte bovendien onder invloed van alcohol, medicijnen en cannabis. De middelen hebben elkaar versterkt waardoor verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het advies is om verdachte het ten laste gelegde deels toe te rekenen. Verdachte heeft langdurig bestaande verslavingen aan diverse middelen waarvan momenteel de alcoholverslaving met name problematisch is in combinatie met zijn verslaving aan benzodiazepines. Verdachte heeft zijn medicatie tegen psychosen regelmatig niet of in verminderde mate ingenomen. Het enige medicijn dat verdachte wel wil slikken is (verslavende) benzodiazepine. Bij verdachte zal op deze manier de psychotische stoornis blijven voortbestaan. De rapporteur schat het recidiverisico op klinische gronden in als hoog en acht het van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn verslavingsproblematiek.
De rapporteur merkt daarbij op dat een behandeling niet gemakkelijk te realiseren is, omdat verdachte een heel andere interpretatie heeft van de gang van zaken. Een ambulante behandeling in een vrijwillig kader acht zij dan ook uitgesloten. Een behandeling in een zogenaamde dubbeldiagnose kliniek (een kliniek waarin mensen worden behandeld met zowel verslaving als een psychiatrische stoornis) heeft volgens de psychiater meer kans van slagen.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 19 oktober 2018. Volgens de rapporteur lijdt verdachte aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin dat bij hem sprake is van een tekort aan aandacht en een hyperactiviteitsstoornis, een psychotische stoornis en van stoornissen in het gebruik van cannabis, alcohol en anxiolyticum. Genoemde stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De rapporteur acht het zeer waarschijnlijk dat verdachte in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde in toenemende mate last kreeg van psychotische symptomen, waardoor zijn angst en achterdocht toenamen. Op de dag van het ten laste gelegde was verdachte bovendien onder invloed van alcohol, medicijnen en cannabis. Van de combinatie van Lorazepam en alcohol is bekend dat deze risicovol is, omdat deze middelen elkaars effect versterken. De psycholoog adviseert verdachte het ten laste gelegde deels toe te rekenen. Er is bij verdachte sprake van een hoog risico op gewelddadig gedrag wanneer opnieuw sprake is van psychotische ontregeling en hij zich bedreigd voelt. Verdachte heeft geen justitiële documentatie van op zichzelf staande ernstige geweldsdelicten, zodat het risico op gewelddadig gedrag over het geheel genomen als matig moet worden ingeschat. De rapporteur schat in dat verdachte baat heeft hij een klinische behandeling. Een behandeling in een zogenaamde dubbele diagnose kliniek acht de psycholoog het meest passend. Het verdient aanbeveling dat voor de toekomstig wordt gezocht naar een passende vorm van dagbesteding en dat uiteindelijk wordt toegewerkt naar woonbegeleiding. Verdachte heeft de neiging zich te onttrekken aan hulpverlening en zich niet te houden aan afspraken. Gelet daarop adviseert de psycholoog om verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een maatregel die strekt tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Hierbij zouden als voorwaarden moeten worden gesteld: een klinische behandeling, het innemen van voorgeschreven medicatie en het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
De rechtbank sluit zich wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid aan bij de adviezen van de psychiater en psycholoog. Verdachte wordt derhalve verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Gelet op de adviezen staat vast dat verdachte is gebaat bij een klinische behandeling voor zijn verslavingsproblematiek, gevolgd door plaatsing in een instelling voor beschermd wonen. De vraag is welk juridisch kader daarvoor het meest passend is.
Weliswaar kan, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, een TBS-maatregel worden opgelegd zelfs als de deskundigen niet zodanig adviseren, maar gelet op de hiervoor genoemde adviezen van die deskundigen is er naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen aanleiding om over te gaan tot de zwaarst mogelijke maatregel uit het strafrecht.
De rechtbank heeft uit de verklaring van verdachte ter zitting opgemaakt dat hij (nog) niet intrinsiek gemotiveerd is voor een klinische opname gevolgd door beschermd wonen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij slechts voor een klinische behandeling zou kiezen als deze korter is dan een gevangenisstraf. Deze afweging van verdachte volgt ook uit het reclasseringsrapport. Het is echter niet aan verdachte om te kiezen welke straf aan hem wordt opgelegd en de rechtbank is van oordeel dat een klinische behandeling gevolgd door beschermd wonen noodzakelijk is om het recidivegevaar te verminderen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten ook een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen, waarvan gelet op de noodzaak om via klinische behandeling en beschermd wonen het recidivegevaar te verminderen een fors deel voorwaardelijk moet zijn.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank zal tevens bijzondere voorwaarden stellen, namelijk een meldplicht, een klinische behandeling voor de maximumduur van één jaar, (aansluitend aan die behandeling) plaatsing in een instelling voor begeleid wonen en een verplichting om mee te werken aan middelencontroles. De rechtbank is, gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Feit 1 primair:
De heer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.024,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade van € 24,99 heeft betrekking op de aanschaf van een nieuw shirt. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.000,- gevorderd.
Feit 3:
De heer [slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De door hem ingevulde omschrijving van de materiële schade luidt ‘voordeur stuk’ en ‘nota’s bij [woningcoörporatie] ’. De benadeelde partij heeft echter geen schadebedrag ingevuld. Uit het bijgevoegde stuk, zijnde een voorovereenkomst tot verhuur, blijkt evenmin de hoogte van de geleden schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering en dat vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke verschuldigde rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak voor de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten, gesteld dat dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen het kapotte shirt van [slachtoffer 1] en de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging. De immateriële schade dient onder die omstandigheden te worden gematigd tot een bedrag van
€ 200,-.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair:
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en onvoldoende betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen tot een bedrag van € 1.024,99, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 3:
De rechtbank overweegt dat de geleden schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd. Ook is onduidelijk wie eventuele schade zou dragen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard en kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair ten laste gelegde feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14e en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:poging tot doodslag;
feit 3:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
24 (vierentwintig) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op eerste uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, op een nader te bepalen locatie, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- zich voor de duur van maximaal twaalf maanden, of zoveel korter als de behandelaren of de reclassering nodig achten, laat opnemen in een nader (op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling) te bepalen intramurale instelling, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die de verdachte in het kader van die klinische behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- ( aansluitend aan de klinische behandeling) zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich conformeert aan de afspraken binnen de nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
- meewerkt aan een controle op middelengebruik door middel van een blaastest, bloedafname, urinecontrole of soortgelijke controlemiddelen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
Feit 1 primair:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 1.024,99 (zegge: duizend vierentwintig euro en negenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.024,99 (zegge: duizend vierentwintig euro en negenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
20 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Feit 3:
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3] niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en
mr. P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2018.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2019220517. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 primair:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 22 mei 2018, inclusief de bijgevoegde foto’s van het letsel (p. 15-19):
(…) Vandaag, zijnde 21 mei 2018, was ik thuis tezamen met mijn maat [naam 2] .
Ik ben woonachtig op de [adres] te Kuinre. (…) Ik hoorde dat [verdachte] zei: ”Ik maak je dood” of woorden van gelijke strekking (…) Ik hoorde [naam 2] zeggen dat ik de deur dicht moest doen hetgeen ik ook gelijk heb gedaan. (…) Toen ik in de woonkamer was hoorde ik opeens een harde knal. (…) Toen ik keek zag ik dat [verdachte] de hal van onze woning
in kwam lopen. Op dat moment besefte ik me dat hij de deur had ingetrapt. (…) [verdachte] wist mij toch op een of andere manier vast te pakken. (…) Ik voelde en zag dat [verdachte] mij met kracht op de grond gooide. Door de klap op de grond voelde ik gelijk pijn een mijn rug. (…) Ik zag dat [verdachte] een beitel in diens rechterhand vast hield. Ik zag dat [verdachte] stekende bewegingen in mijn richting maakte. Ik voelde dat [verdachte] mij raakte met de beitel. Ik hoorde dat [verdachte] schreeuwde dat hij mij dood wilde maken. Ik hoorde dat hij zei: ”Ik steek je neer. .ik maak je dood” of woorden van gelijke strekking. Ik was er van overtuigd dat hij mij dood wilde maken. Ik zag dat hij meerdere keren een stekende beweging maakte in mijn richting en dat hij mij daadwerkelijk raakte. Ik voelde dat hij mij raakte aan mijn rechter onder arm. Ik voelde gelijke een scherpe pijn. Ik probeerde de stekende bewegingen af te weren met mijn handen. Ik voelde dat ik hierdoor geraakt werd een mijn rechter hand en zeg dat ik begon te bloeden. (…) Op een gegeven moment voelde ik dat hij mijn keel probeerde dicht te knijpen. Dit deed hij met kracht weerdoor ik aantal seconde geen adem meer kreeg. (…) Op een gegeven moment zeg ik dat [naam 1] , de vader ven [naam 2] , ook in de woonkamer stond tezamen met een voor mij onbekende man. Ik zeg dat [naam 1] en de voornoemde onbekende men, [verdachte] vast hielden en hem op zijn knieën lieten zitten. (…)
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 22 mei 2018 (p. 43-47):

(…) Ik merkte op dit moment dat [verdachte] boos werd en ook bozer dan normaal. (…) Hij stond op en begon te schreeuwen. (…) Ik sprak [verdachte] aan met: Nou kom op, kom hier zitten. Ik wilde hen hiermee tot rust zien te krijgen. (…) Ik zag een jongen in een deuropening van een rijtjeswoning in dat blok met woningen. Volgens mij was het de derde woning in die rij. Ik zag dat [verdachte] op die jongen afrende. Ik zag dat de jongen de deur voor [verdachte] dicht wilde doen door hem gauw te sluiten. Ik zag dat [verdachte] de deur intrapte met zijn rechterbeen. (…) Ik zag in ieder geval dat de jongen achter de tafel dook waarna [verdachte] er met zijn lijf bovenop dook. Ik zag dat [verdachte] de jongen beetpakte bij de bovenzijde van zijn kleding. (…) Ik pakte [verdachte] bij zijn rechterhand en voelde daar iets zitten. Ik pakte dit uit de rechterhand van [verdachte] . Ik zag dat dit een beitel was. (…)

3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 22 mei 2018 (p. 51-52):

(…) Ik zat op maandag 21 mei 2018 in mijn huis. (…) Ik hoorde spullen vallen in de woning naast mij, dat is [adres] . (…) Ik zag toen dat [slachtoffer 1] , mijn buurjongen, in de woning met zijn rug tegen het achterraam stond. Ik zag dat de hals van [slachtoffer 1] rood was, ik kon niet goed zien of dit bloed was. (…)

4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] d.d. 29 mei 2018 (p. 57-58):
(…) Ik rende naar binnen en zag dat een man boven op [slachtoffer 1] lag. (…) Ik zag dat de man een beitel in zijn handen hield en daarmee zwaaide. Ik heb de beitel van de man afgepakt en heb de beitel in een kast gegooid. Ik keek de man aan en zag dat hij helemaal gek was. (…) Ik ben toen naar [slachtoffer 1] gelopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] onder de schrammen en krassen zat.
Zijn armen, nek, schouders, overal. (…)
Feit 3:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] namens [woningcoörporatie] Meppel d.d. 21 mei 2018, inclusief de bijgevoegde foto’s (p. 26-28):

(…) Ik woon aan het [adres] in Kuinre. (…) Op maandag 21 mei 2018 omstreeks 19:45 uur, verliet ik mijn woning. Ik zag dat mijn deur nog in goede en onbeschadigde staat was. Ik deed mijn deur op slot en liep weg. (…) Op bovengenoemd datum omstreeks 20:55 uur, kwam ik aan bij mijn woning. (…) Toen ik ging kijken zag ik dat de deurklink scheef hing. Ik zag dat deze naar beneden hing. Dit was eerst nog niet zo. Ook zag ik dat de deur geforceerd was. Als ik nu de deur dicht doe, zit er een kier tussen de voordeur en de deurpost. Ook dit was eerst nog niet zo. (…)

2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 22 mei 2018 (p. 43-47):
(…) Ik zag dat [verdachte] bij de laatste woningen in het hofje tegenover onze straat, op
voordeuren aan het trappen was. Ik zag dit door de ramen vanuit het portaal van ons
appartementencomplex. De afstand tussen mij en waar [verdachte] stond was ongeveer vijftig a
zestig meter. Ik had goed zicht op hem. Ik ben naar hem toegelopen en versnelde pas.
Toen ik bij hem was, zag ik dat hij daadwerkelijk een voordeur ingetrapt kreeg. Ik
weet het huisnummer van die bewuste voordeur niet meer. Het was de laatste woning in
die rij. Het betrof een hoekwoning. (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 27 mei 2018 (p. 55-56):

(…) Maandag 21 mei 2018 omstreeks 20.45 uur was ik in mijn achtertuin van mijn woning aan het [adres] (…) Ik zag dat [verdachte] een aanloop nam en met een soort karateschop tegen de deur aantrapte. Vervolgens liep hij weer achteruit, nam wederom een aanloop en maakte weer een karatetrap tegen de deur. Ik zag dat hij met volle kracht tegen deze deur aanschopte. Ik zag dat het de deur van de laatste woning van ons blok betrof waar [verdachte] tegen aan schopte. Dit is [adres] . (…)