ECLI:NL:RBOVE:2018:4221

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
221771 / FT-RK 18/859
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goeder trouw en informatieplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [A] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. [A], een alleenstaande man van 45 jaar, heeft een schuldenlast van € 327.126,59, waarvan een deel is ontstaan uit drie openstaande WAHV-boetes van in totaal € 509,50. Deze boetes zijn ontstaan in de periode van februari tot en met juni 2018 en zijn niet vermeld in de schuldenlijst van [A]. Tijdens de zitting op 2 oktober 2018, waar [A] vergezeld werd door zijn bewindvoerders, werd duidelijk dat de schulden aan het CJIB niet tijdig waren doorgegeven aan de bewindvoerder, wat leidde tot een verhoging van de boetes tot € 691,50.

De rechtbank oordeelde dat [A] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden aan het CJIB. De rechtbank concludeerde dat de schulden aan het CJIB niet te goeder trouw zijn ontstaan, omdat [A] de boetes niet tijdig heeft doorgegeven aan zijn bewindvoerder. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek tot schuldsanering niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat er onvoldoende vertrouwen is dat [A] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen.

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet (Fw). De beslissing werd uitgesproken door mr. J.M. Marsman, lid van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 221771 / FT-RK 18/859
uitspraakdatum: 16 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verder te noemen: [A] .

Het procesverloop

[A] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 2 oktober 2018. Ter zitting is [A] , vergezeld van mevrouw [B] en mevrouw [C] , beiden werkzaam bij AMM Bewindvoering, verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Op 2 oktober 2018 is ter griffie een e-mailbericht met bijlagen van mevrouw [B] ontvangen.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[A] is een alleenstaande man van 45 jaar. Wekelijks werkt hij minimaal 32 uur via Randstad.
Sinds 12 juli 2016 is er sprake van beschermingsbewind. AMM Bewindvoering is tot beschermingsbewindvoerder benoemd.
De hoogte van de schuldenlast bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal € 327.126,59. Vrijwel alle schulden zijn ongeveer 10 jaar ontstaan.
Daarnaast blijkt uit een door de rechtbank bij het CJIB opgevraagd overzicht van
27 augustus 2018 dat er sprake is van drie openstaande WAHV-boetes van in totaal
€ 509,50 betreffende kenteken [1] , ontstaan in de periode van februari tot en met juni 2018. Deze schulden staan niet in de schuldenlijst vermeld.
Uit het bij het verzoekschrift gevoegde kopie van een kentekenbewijs blijkt dat [A] in februari 2018 een auto, [merk] met kenteken [1] , op naam heeft gekregen.
De toelichting van [A]
Ter zitting heeft [A] verklaard dat de schulden zijn ontstaan tijdens zijn voormalige relatie. Er is twee keer een woning gekocht en vervolgens met verlies verkocht. Tijdens de relatie werd de administratie niet goed bijgehouden. [A] heeft via Randstad een opleiding met baangarantie gevolgd en werkt nu minimaal 32 uur per week via Randstad. Mevrouw [C] heeft verklaard dat de inzet van [A] tijdens het bewind heel goed is dat de financiële situatie stabiel is. Desgevraagd heeft mevrouw [C] verklaard dat er geen schulden aan het CJIB meer zijn en dat alles is afgelost. Van de boetes uit 2018 is mevrouw [C] niet op de hoogte en zij heeft deze bekeuringen niet van [A] ontvangen.
Uit het e-mailbericht met bijlagen dat mevrouw [C] op 2 oktober 2018 na de zitting desgevraagd aan de rechtbank heeft verzonden blijkt dat de boetes aan het CJIB zien op drie snelheidsovertredingen. Door niet tijdige betaling zijn de boetes vermeerderd met een eerste en/of tweede verhoging. De boetes zijn naar het adres van [A] gestuurd, maar [A] heeft de boetes niet doorgestuurd naar de beschermingsbewindvoerder.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [A] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schulden aan het CJIB te goeder trouw is geweest. De schuld betreft drie snelheidsovertredingen in de periode van februari 2018 tot en met juni 2018. De schuldenlast aan het CJIB bedroeg volgens het door de rechtbank opgevraagde overzicht van 27 augustus 2018 in totaal € 509,50. Uit het e-mailbericht van bijlagen van mevrouw [C] van 2 oktober 2018 blijkt dat de boetes door niet tijdige betaling inmiddels zijn opgelopen tot een bedrag van in totaal € 691,50. Schulden aan het CJIB dienen naar hun aard als niet te goeder trouw te worden aangemerkt en reeds hierom komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [A] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank baseert dit oordeel op de gang van zaken met betrekking tot de zeer recent ontstane CJIB-boetes. [A] heeft in februari 2018 een autokenteken op naam gekregen en nog diezelfde maand is de eerste schuld met betrekking tot de auto ontstaan, te weten een snelheidsovertreding. Daarna heeft [A] nog twee snelheidsbekeuringen ontvangen. [A] heeft nagelaten de drie bekeuringen door te sturen naar de beschermingsbewindvoerder. Hierdoor was de beschermingsbewindvoerder niet op de hoogte van de boetes en is zij hiermee pas voor het eerst ter zitting van 2 oktober 2018 bekend geworden. De boetes zijn als gevolg van het niet tijdig doorsturen door [A] niet tijdig betaald door de beschermingsbewindvoerder en inmiddels (onnodig) opgelopen tot een totaalbedrag van € 691,50. [A] heeft de boetes ook niet gemeld in zijn verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling dat hij op
16 augustus 2018 heeft ondertekend. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat [A] de beschermingsbewindvoerder en de rechtbank al dan niet doelbewust niet heeft geïnformeerd over de schulden aan het CJIB. De rechtbank acht het gelet hierop niet aannemelijk dat [A] tijdens een schuldsaneringsregeling wel (stipt) zal voldoen aan zijn informatieplicht.
Ook het feit dat er ondanks het beschermingsbewind zeer recent nog schulden zijn ontstaan die onnodig hoog zijn opgelopen leidt er toe dat het verzoek moet worden afgewezen. Het autokenteken staat nog steeds op naam van [A] geregistreerd en het (reëel gebleken) risico op nieuwe boetes blijft daarom onverminderd bestaan.
Nu er boetes zijn ontstaan en onbetaald zijn gebleven zonder dat de beschermingsbewindvoerder en de rechtbank hierover zijn geïnformeerd door [A] , is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [A] de informatieplicht tijdens de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen en geen (bovenmatige) nieuwe schulden zal laten ontstaan.
Het verzoek zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c Faillissementswet (Fw).

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. J.M. Marsman, lid van de genoemde kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.