ECLI:NL:RBOVE:2018:4209

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
08-996751-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor pgb-fraude met vrijspraak echtgenoot

Op 5 november 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 56-jarige vrouw uit Paterswolde, die werd beschuldigd van pgb-fraude. De vrouw, die leiding gaf aan een stichting die persoonsgebonden budgetten (pgb) ontving voor zorgverlening, werd veroordeeld tot 12 maanden cel, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast kreeg zij een verbod van 5 jaar om in de zorg te werken. Haar 62-jarige echtgenoot werd vrijgesproken, omdat uit het dossier bleek dat hij niet betrokken was bij de fraude. De vrouw had verantwoordingsformulieren vervalst en ontving onterecht een hoog bedrag aan zorgbudget, dat in plaats van voor zorg aan cliënten, werd besteed aan persoonlijke zaken zoals wasmachines en vakanties. De rechtbank oordeelde dat de vrouw € 854.598,37 aan illegaal verdiend geld moest terugbetalen aan de Staat, waarbij haar echtgenoot ook aansprakelijk werd gesteld vanwege hun huwelijk in gemeenschap van goederen. De zaak kwam tot stand na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2018, waar de officier van justitie mr. E. Vermaseren de vordering indiende. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden, omdat de verdachte niet als feitelijk leidinggever kon worden aangemerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet was aangetoond dat zij op de hoogte was van de verboden gedragingen binnen de stichting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996751-14 (P)
Datum vonnis: 5 november 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 2],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Vermaseren en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 15 oktober 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als feitelijk leidinggever van [stichting] al dan niet samen met een ander meerdere verantwoordingsformulieren Persoonsgebonden Budget AWBZ inzake verschillende personen valselijk heeft opgemaakt/heeft vervalst door telkens uren zorg dan wel zorgtaken heeft ingevuld en/of verantwoord terwijl in werkelijkheid geen of minder uren aan zorg en/of zorgtaken zijn verleend;
feit 2:als feitelijk leidinggever van [stichting] al dan niet samen met een ander meerdere geldbedragen heeft witgewassen en hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Voluit luidt de - gewijzigde - tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
[stichting] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 1 juni 2011 tot en met 1 april 2013, te Paterswolde en/of Beerta
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, één of meer (PGB) verantwoordingsformulier(en) ingediend bij het zorgkantoor
Menzis, te weten: - verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 1] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-04, p. 1748) en/of - verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 2]
over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 (DOC-014-07, p. 1754)
en/of - verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 3] over de
periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-11, p. 1762) en/of - verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 4] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-13, p. 1766) en/of - verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2011 inzake [naam 5] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011 (DOC-014-09, p. 1758) en/of - verantwoordingsformulier 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ inzake [naam 6]
over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 (DOC-014-17, p. 1774)
en/of - verantwoordingsformulier PGB-AWBZ 2012 Persoonsgebonden budget AWBZ [naam 7]
over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 (DOC-014-21,
p. 1782), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen opmaken, immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) valselijk -
in strijd met de waarheid - (telkens) op dat/die verantwoordingsformulier(en) een aantal uren aan zorg en/of een uitbetaald bedrag en/of zorgvormen (PV en/of VP en/of BEG-I, en/of BEG-GR, en/of VV en/of HH en/of RK)
ingevuld en/of doen invullen en/of verantwoord en/of doen verantwoorden,
terwijl in werkelijkheid geen of minder uren aan zorg zijn verleend en/of geen ofminder bedragen aan zorg zijn besteed en/of geen of minder aan de genoemde zorgvormen is besteed, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit
verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft
gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding
heeft gegeven;
2
[stichting] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, te Paterswolde en/of
Beerta althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers
heeft verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), tot een
totaal bedrag van 36.094,91 euro te weten (onder meer) 1) 844,06 euro (AMB-004-01 p. 786) en/of 2) 949,75 euro (AMB-004-01 p. 786) en/of 3) 659,90 euro (AMB-004-01 p. 787) en/of 4) 5.682,75 euro (AMB-004-01 p. 787 e.v.) en/of 5) 2.679,10 euro (AMB-004-01 788) en/of 6) 2.038,30 euro en/of 2.132,83 (AMB-004-01 p. 789) en/of 7) 1.263,32 euro (AMB-004-01 p. 790) en/of 8) 2.017,88 euro en/of 3.823,90 euro (AMB-004-01 p. 790) en/of 9) 4.116,07 euro en/of 2.341,94 euro (AMB-004-01 p. 791) en/of 10) 1.512,56 euro en/of 886,55 euro (AMB-004-01 p. 792) en/of 11) 2.146,43 euro en/of 2.948,62 euro en/of 50,95 (AMB-004-01 p. 793), voorhanden gehad en/of verworven en/of omgezet en/of overgedragen en/of
daarvan gebruik gemaakt, terwijl, verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of
middellijk afkomstig was/waren uit misdrijf; tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit
verdachte, al dan niet in vereniging met een ander of anderen opdracht heeft
gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) feitelijk leiding
heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat een grote geldstroom naar [stichting] gaat, voor welke geldstroom zorg is verantwoord op de daartoe ingevulde verantwoordingsformulieren PGB-AWBZ betreffende de in de tenlastelegging genoemde cliënten. De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte met medeverdachte [verdachte 1] als feitelijk leidinggever van [stichting] opzettelijk in strijd met de waarheid op deze formulieren hebben verantwoord dat geld is betaald voor zorg terwijl in werkelijkheid geen of minder zorg aan die budgethouders is verleend. De werkzaamheden die door [verdachte 1] zijn verricht, betreffen administratieve werkzaamheden, die niet vergoedbaar zijn uit het PGB. De door [verdachte 1] geregelde verblijven op campings en vakanties betreffen geen tijdelijk verblijf in het kader van de PGB-wetgeving.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat [stichting] inkomsten heeft gegenereerd voor zorg die in werkelijkheid niet is geleverd, zodat de ontvangen PGB-gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf. Met de ontvangen budgetten zijn de in de tenlastelegging genoemde aankopen en betalingen gedaan voor de budgethouders voor een bedrag van € 36.000,-. Op die wijze is crimineel verdiend geld opnieuw de economie ingebracht, waarmee sprake is van witwassen door middel van omzetten. Dit geldt ook voor de rest van de criminele gelden binnen [stichting] . Deze gelden zijn ook witgewassen nu uit het dossier blijkt dat voor bijna € 400.000,- aan aankopen is gedaan. De grootste post van dit bedrag wordt gevormd door vakantie/recreatie, gevolgd door de aanschaf van computers. De officier van justitie heeft gesteld dat de aankopen direct uit de PGB-gelden werden betaald. Dat de aangekochte goederen aan de cliënten in bruikleen zouden zijn gegeven, doet volgens de officier van justitie niet af aan het feit dat met het verkrijgen van de goederen of op geld waardeerbare diensten sprake is van begunstiging van de budgethouders.
De officier van justitie heeft vervolgens aangevoerd dat de stelling van de verdediging dat veel zorg is verleend door stagiaires en vrijwilligers niet klopt, nu hieromtrent in de administratie van [stichting] geen gegevens, zoals zorgroosters, mails, contracten of adreslijsten, zijn aangetroffen. [stichting] had geen zorg verlenende medewerkers in dienst. Volgens de officier van justitie kan [verdachte 1] de verantwoorde zorg ook niet geheel zelf hebben verleend, nu zij zich gedurende 24 uur per week voor de stichting met administratieve werkzaamheden rondom PGB’s en bemiddeling bezig hield, daarnaast PGB-zorg leverde aan haar eigen zoons, coachingsactiviteiten voor de VOF [verdachte 2] en [verdachte 1] uitvoerde, bewindvoerder was en bovendien ook op eigen naam zorg heeft verleend aan onder meer de familie [naam 2] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] en [naam 7] .
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte de voorzitter van [stichting] was en dat de gedragingen van de Stichting aan verdachte als feitelijk leidinggever kunnen worden toegerekend. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de door [verdachte 1] , [klokkenluider 2] of [klokkenluider 1] opgemaakte facturen op naam van verdachte werden opgemaakt en dat verdachte de inhoud daarvan kende omdat hij een kopie kreeg. Verdachte wist van de aankopen van de goederen die de cliënten in ‘bruikleen’ kregen. Verdachte was bekend met belastingcijfers/omzetcijfers en er was een bankpas op zijn naam afgegeven, waarmee hij contante opnamen deed. De officier van justitie heeft betoogd dat uit deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien blijkt dat verdachte op de hoogte was van malversaties binnen [stichting] , fraudesignalen heeft genegeerd en niet heeft ingegrepen, hoewel hij vanuit zijn bestuursfunctie daartoe bevoegd en gehouden was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat sprake was van drie klokkenluiders. Het gaat dan ten eerste om mw. [klokkenluider 1] en mw. [klokkenluider 2] . Zij hadden het idee dat er binnen [stichting] sprake was van fraude. In dat idee vonden zij steun bij [klokkenluider 3] van Zorgkantoor Menzis. Het zorgkantoor had een signaal van misstanden bij [stichting] ontvangen en heeft nadien tijdens de huisbezoeken, net als [klokkenluider 2] en [klokkenluider 1] , de budgethouders die een overeenkomst hadden gesloten met [stichting] beïnvloed. De verdediging betwist de afgelegde verklaringen van [klokkenluider 2] en [klokkenluider 1] en stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [klokkenluider 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat zij vanwege de omvang van haar dienstbetrekking onvoldoende zicht had op de zorg die werd verleend. Voorts stelt de verdediging dat de verklaringen van [klokkenluider 2] niet betrouwbaar zijn en dus ook niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde nu op de verantwoordingsformulieren geen uren zorg behoefden te worden ingevuld doch enkel de uitbetaalde bedragen. Bovendien is voor die uitbetaalde bedragen wel degelijk de overeengekomen zorg verleend. Voorts heeft de raadsman gesteld dat verdachte geen opzet dan wel oogmerk heeft gehad om iets valselijk op te maken. Door de raadsman is verder aangevoerd dat verdachte geen enkele rol had binnen de feitelijke werkzaamheden van [stichting] en dat verdachte geen weet had van mogelijk binnen de Stichting gepleegde strafbare feiten. De raadsman heeft gesteld dat feitelijk leidinggeven door verdachte aldus niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit nu geen sprake is van feitelijk leidinggeven door verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
[stichting] (hierna: de Stichting), opgericht op 22 oktober 2003, betrof een rechtspersoon met twee bestuurders, te weten [verdachte 1] als secretaris en verdachte als voorzitter. De Stichting is op 23 september 2014 in staat van faillissement verklaard. [verdachte 1] had de leiding en regelde alle voorkomende zaken en nam alle beslissingen in de dagelijkse praktijk. Verdachte is betrokken geweest bij de organisatorische aspecten van het opzetten van [stichting] en adviseerde over de financiële en personele aangelegenheden.
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten betrekking hebben op het feitelijk leidinggeven aan gedragingen van de rechtspersoon [stichting] en dat de rechtbank slechts kan komen tot een veroordeling van verdachte als feitelijk leidinggever voor zover kan worden bewezen dat [stichting] de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De bespreking van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [stichting] als dader kan worden aangemerkt van de ten laste gelegde feiten zal de rechtbank, met het oog op de hierboven genoemde eindconclusie, hier echter achterwege laten.
De rol van verdachte betrof na de start van de Stichting slechts een formele. Niet is gebleken dat verdachte inspraak zou hebben gehad in de dagelijkse gang van zaken en of anderszins bemoeienis had met, dan wel inhoudelijke kennis droeg van, de door de Stichting in het kader van de PGB-zorgverlening te verrichten werkzaamheden zoals het invullen van verantwoordingsformulieren of de aanschaf van goederen of vakantieverblijven voor cliënten.
Hoewel verdachte en [verdachte 1] , zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, in de privésfeer wel eens spraken over hetgeen [verdachte 1] in de dagelijkse praktijk zoal tegen kwam, was het [verdachte 1] die binnen de stichting de verantwoordelijkheid droeg, op de hoogte was van het reilen en zeilen en de zakelijke beslissingen nam. Verdachte had hierbij geen betrokkenheid. Hiervoor is al overwogen dat verdachte als voorzitter een formele rol had in de stichting. Verdachte was vanuit die rol bevoegd en redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming c.q. beëindiging van de verboden gedragingen. De gehoudenheid tot ingrijpen veronderstelt echter dat verdachte wetenschap had van de verboden gedragingen. Hoewel verdachte kopieën ontving van bepaalde schriftelijke stukken, zoals facturen en hij enig inzicht had in het financieel reilen en zeilen van de Stichting, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij wetenschap had van de verboden gedragingen van de Stichting en/of van zijn medeverdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voornoemde betrokkenheid van verdachte bij [stichting] , voor zover hiervan blijkt uit het dossier, niet tot de conclusie kan leiden dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode als feitelijk leidinggever in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2018.
Mr. Peper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.