In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over de verwijdering van leibomen die zich binnen twee meter van de erfgrens bevonden. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Schepers, vorderde dat de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. E. Luttjeboer, de leibomen zou verwijderen. De procedure volgde op een tussenvonnis van 26 juni 2018, waarin de gedaagden de opdracht kregen om bewijs te leveren dat zij toestemming hadden gekregen van de eisers voor het planten van de leibomen. De gedaagden hebben drie getuigen opgeroepen, waaronder twee partijgetuigen, maar zijn er niet in geslaagd om het bewijs te leveren dat zij toestemming hadden gekregen. De kantonrechter oordeelde dat de verklaringen van de partijgetuigen onvoldoende waren om de stelling van de gedaagden te onderbouwen. Hierdoor werd vastgesteld dat het hebben van de leibomen onrechtmatig was op grond van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.
De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot het verwijderen van de leibomen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 359,79. De vordering van de eisers tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.