Overwegingen
1. Op 22 september 1977 heeft eiser zich
,samen met zijn moeder en broertjes vanuit Turkije in Nederland (Rijssen) gevestigd om zich te herenigen met zijn al in Nederland verblijvende vader. Bij de registratie in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) is eiser ingeschreven met de naam [naam 1] en de geboortedatum
5 mei 1966. Dit gegeven is destijds ontleend aan door zijn ouders overgelegde documenten. Bij deze inschrijving is door eisers ouders geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de juistheid van de persoonsgegevens.
Bij de verlening van het Nederlanderschap aan eiser op 28 augustus 1985, is als geboortedatum opgenomen “omstreeks 1963”, maar is de ingeschreven geboortedatum niet aangepast. Hetzelfde gold bij eisers huwelijk op 27 mei 1986.
2. Op 6 januari 2014 is de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) vervangen door de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp).
Op 4 augustus 2017 heeft eiser verweerder verzocht om zijn geboortedatum in de basisregistratie te wijzigen van 5 mei 1966 naar 5 mei 1963. Daarbij heeft eiser verschillende documenten overgelegd, te weten: een Turks uittreksel van de geboorteregistratie met geboortedatum 5 mei 1963, doopakten en een vonnis van de rechtbank Idil (Turkije) van 16 maart 2017 waarin eveneens de geboortedatum 5 mei 1963 is geaccepteerd.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen, omdat een rechterlijk vonnis uit het buitenland (waaronder Turkije), inhoudend een wijziging van een geboortedatum, op grond van vaste jurisprudentie niet wordt gevolgd omdat de beslissing van buitenlandse rechters niet berusten op overtuigende en objectieve bewijzen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
5. Eiser voert in beroep aan dat verweerders besluit in strijd met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel is genomen, aangezien van de zijde van verweerder desgevraagd is benadrukt dat eiser met een vonnis van de Turkse rechtbank diende te komen waarin zijn geboortedatum werd gewijzigd voordat een wijziging in de BRP kon plaatsvinden.
Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het vonnis niet voldoet aan de richtlijnen BZK (IBD 88/24/1-PIB) van 19 augustus 1988. In dat verband stelt hij dat niet duidelijk wordt waarom, zoals verweerder stelt, niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de in de basisregistratie opgenomen gegevens onjuist zijn. Eiser stelt dat er een deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door de Turkse rechtbank voor hoger beroep. In de uitspraak is immers uitdrukkelijk aangegeven op welke documenten het oordeel is gebaseerd. Voorts heeft de Turkse rechtbank voor hoger beroep kennis genomen van een tweetal getuigenverklaringen dat eiser in 1963 is geboren. Volgens eiser is er dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat bij het tot stand komen van deze uitspraak naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Gelet hierop en gezien de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ter zake, was er geen grond voor verweerder om de uitspraak niet over te nemen. Eiser voert voorts aan dat hij gelet op verweerders toezegging hoge kosten heeft gemaakt en een buitengewoon groot belang heeft bij het wijzigen van zijn geboortedatum in de basisregistratie, mede omdat hij niet kan overzien tot welke complicaties het kan leiden nu zijn geboortedatum wel is gewijzigd in Turkije, maar niet in Nederland. Voorts wijst hij er op dat hij om de wijziging te regelen weer de Turkse nationaliteit heeft moeten aannemen en daar niet voor een tweede maal afstand van kan doen, zodat hij thans twee nationaliteiten bezit.
Eiser stelt wel degelijk te hebben voldaan aan de richtlijnen BZK en wijst er in dat verband op dat het Turkse vonnis door een bevoegde (rechterlijk) instantie is genomen en dat aan dat vonnis een behoorlijk onderzoek ten grondslag heeft gelegen en de wijziging niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.
6. Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
en verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de onder de werking van de Wet gba gedane uitspraak van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4949 en de onder de huidige Wet brp gedane uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2326), dient in een geschil als het onderhavige voorop te worden gesteld dat de gegevens in de basisregistratie personen, betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften, waaraan deze mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens slechts worden ontleend, indien op het moment van inschrijving in redelijkheid geen “hoger” document kan worden overgelegd (Kamerstukken I 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44). Het bewijs dat eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens moet, gelet op het systeem van de Wet gba, onomstotelijk vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. 8. Naar de Afdeling in de onder 7 genoemde uitspraak (BZ4949) eveneens heeft overwogen, blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wet gba dat artikel 37, tweede lid, van deze wet (thans artikel 2.10, tweede lid, Wet bpr) er onder meer toe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de basisadministratie worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Daarbij geldt als een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak in dit verband moet voldoen dat deze er blijk van moet geven op, naar objectieve maatstaven gemeten, betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd (Kamerstukken II 1988/89, 21 123, nr. 3, blz. 45).
9. Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde rechtspraak staat ter beoordeling of de uitspraak van de Turkse rechtbank voor hoger beroep er blijk van geeft, naar objectieve maatstaven gemeten, op betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe wordt overwogen dat uit de overgelegde uitspraak van de Turkse rechtbank voor hoger beroep blijkt dat die rechtbank het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg, waarin het verzoek tot wijziging van de geboortedatum was afgewezen, heeft vernietigd en heeft bevolen dat de rectificatie van de geboorteakte in het register van de burgerlijke stand wordt vastgelegd. Daarbij is onder meer meegewogen dat de getuigen hebben verklaard dat eiser in 1963 is geboren, dat uit een botonderzoek door het Staatsziekenhuis te Midyat is gebleken dat eiser 40 jaar of ouder moet zijn, dat het doopbewijs eveneens de datum 5 mei 1963 als geboortedatum geeft en ook het gegeven dat eiser op 15 augustus 1963 in de Mor Melke kerk is gedoopt daarop wijst, alsmede het feit dat uit de schoolrapporten blijkt dat eiser in het schooljaar 1975/1976 in de vijfde klas van de lagere school zat.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een botonderzoek slechts betrouwbaar uitsluitsel omtrent de leeftijd kan geven als het om jonge personen gaat. Op een leeftijd zoals eiser die heeft, is geen duidelijk onderscheid te maken in leeftijd. Aan het botonderzoek kan dan ook niet die waarde worden toegekend die daar in het Turkse vonnis aan wordt toegekend.
Ook aan de verklaringen van de door de Turkse rechtbank gehoorde getuigen kan niet de waarde worden toegekend die in het vonnis daaraan is toegekend. Nog daargelaten dat die getuigen in een verre relatie tot eiser staan (een buurman en een familielid in de vijfde graad) is onduidelijk op welke exacte informatie zij hun getuigenis baseren en of zij verklaren omtrent eiser ( [naam 1] of diens oudere broer, wiens naam [naam 2] wordt genoemd in hun verklaringen.
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het vonnis van de Turkse rechtbank voor hoger beroep er naar objectieve maatstaven gemeten geen blijk van geeft op betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd. Nu gezien het vorenstaande niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de basisregistratie personen geregistreerde geboortedatum feitelijk onjuist is, heeft verweerder het verzoek van eiser terecht afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.