ECLI:NL:RBOVE:2018:4121

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
7169669 \ EJ VERZ 18-151
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding aan werkgever na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van Stichting Mijande Wonen, gevestigd te Vriezenveen, tot toekenning van een schadevergoeding op basis van artikel 7:677 lid 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek. De verzoekende partij, Mijande, heeft een schadevergoeding van € 19.646,46 gevorderd na een ontslag op staande voet van de verwerende partij, die in deze procedure niet bij naam is genoemd. De verwerende partij had eerder verzocht om een verklaring voor recht dat het ontslag onterecht was, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de kantonrechter oordeelde dat de verwerende partij ernstig verwijtbaar had gehandeld.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 augustus 2018 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzochte schadevergoeding in beginsel toewijsbaar is, maar dat deze kan worden gematigd op basis van de omstandigheden van het geval. De kantonrechter heeft echter geen aanleiding gezien om de vergoeding te matigen, omdat de verwerende partij zijn verzoek tot matiging niet voldoende had onderbouwd.

De kantonrechter heeft uiteindelijk beslist dat de verwerende partij aan Mijande een bedrag van € 19.646,46 moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 juni 2018. Daarnaast heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter en is een belangrijke uitspraak in het arbeidsrecht, met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding na ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 7169669 \ EJ VERZ 18-151
Beschikking van de kantonrechter van 31 oktober 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING MIJANDE WONEN,
gevestigd en kantoorhoudende te Vriezenveen,
verzoekende partij, verder te noemen Mijande,
gemachtigde: mr. N.P.M. Haas,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, verder te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers.

1.De procedure

1.1.
Mijande heeft een verzoekschrift ingediend - ontvangen op 24 augustus 2018 - (hoofdzakelijk) strekkende tot toekenning van een vergoeding ex art. 7:677 lid 2 en 3 BW. [verweerder] heeft verweer gevoerd.
1.2.
Op 10 oktober 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De zaak is tegelijk behandeld met het al eerder door [verweerder] ingediende verzoek (met zaaknummer 7155695 \ EJ VERZ 18-144) strekkende tot het verklaren voor recht dat het aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en om Mijande in dat verband te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en tot veroordeling van Mijande om binnen 10 dagen na deze beschikking ter rehabilitatie, zowel intern als extern, een persbericht te verzenden.
1.3.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten en het geschil

2.1.
De kantonrechter verwijst kortheidshalve naar de beschikking op het verzoek van [verweerder] strekkende tot het geven van een verklaring voor recht dat het aan [verweerder] gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en om Mijande te veroordelen tot betaling van diverse vergoedingen (zaaknummer 7155695 \ EJ VERZ 18-144). Het verzoek van [verweerder] om de verklaring voor recht en de vergoedingen is afgewezen omdat de kantonrechter met Mijande van oordeel is dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en zich een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 BW heeft voorgedaan.
2.2.
Mijande heeft in de onderhavige zaak verzocht om toekenning van een vergoeding ex art. art. 7: 677 lid 3 BW, zijnde een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Mijande heeft de door haar verzochte vergoeding berekend op een bedrag van € 19.646,46 (na verrekening van enkele bedragen en met inachtneming van de bijzonderheid dat de arbeidsovereenkomst anders door de vaststellingsovereenkomst zou zijn geëindigd per 1 september 2018, nader gespecificeerd in het verzoekschrift).
2.3.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het bedrag. [verweerder] heeft gesteld dat opzet of schuld niet aan de orde is en verzoekt de kantonrechter de verzochte vergoeding (verregaand) te matigen. [verweerder] verwijst naar het feitencomplex in de eerder genoemde procedure met nummer 7155695 \ EJ VERZ 18-144.

3.De beoordeling

3.1.
Art. 7:677 lid 2 BW bepaalt dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. In de zaak met nummer 7155695 \ EJ VERZ 18-144 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet is gelegen in (nader in die beschikking genoemde) aan [verweerder] toe te rekenen, ernstig verwijtbare, gedragingen. Daarmee is sprake van de in dit artikel bedoelde schuld. De wet geeft Mijande de mogelijkheid aanspraak te maken op de door haar verzochte schadevergoeding en daarvan maakt zij, om haar moverende redenen, gebruik.
3.2.
De verzochte vergoeding is dus in beginsel toewijsbaar. Art. 7:677 lid 5 bepaalt dat de kantonrechter de vergoeding kan matigen, indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 3 onder a, ten minste gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij toepassing van de opzegtermijn, bedoeld in artikel 672, had behoren voort te duren. Artikel 7:672 BW bepaalt voor [verweerder] een opzegtermijn van een maand. [verweerder] had met inachtneming van een opzegtermijn van een maand, op het moment van het ontslag op staande voet (25 juni 2018), op kunnen zeggen tegen 31 juli 2018. Mijande heeft in de door haar verzochte vergoeding mede betrokken de maand augustus 2018, gelet op de contractueel overeengekomen opzegtermijn van drie maanden en de vaststellingsovereenkomst, waardoor de arbeidsovereenkomst zou eindigen per 1 september 2018. De kantonrechter kan de verzochte vergoeding dus met maximaal één maandsalaris matigen.
3.3.
[verweerder] heeft het verzoek tot matiging niet specifiek onderbouwd en de kantonrechter ziet in de in de andere beschikking gegeven overwegingen en oordelen geen aanleiding de vergoeding te matigen.
3.4.
De kantonrechter ziet wel aanleiding de proceskosten van deze procedure te compenseren nu Mijande haar verzoek bij wijze van tegenverzoek in de andere procedure had kunnen doen en het verzoek betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex.

4.De beslissing

De kantonrechter
Veroordeelt [verweerder] om aan Mijande te betalen een bedrag van € 19.646,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2018 tot de dag van betaling.
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018.