5.3Beoordeling van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie en de verdediging verschillen van mening over de mate van verwijtbare schuld bij verdachte. Nu dit een puur juridische kwalificatie betreft van de aard en de ernst van de feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte is aan te merken als een bekennende verdachte en zal de rechtbank, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van 7 december 2017, pagina 7 e.v.;
- het rapport ‘Beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een aanrijding op de Windmolenbroeksweg/Berlagelaan te Almelo op 23 januari 2017’ van het NFI van 21 december 2017; en
- een geschrift zijnde een door de GGD Twente opgemaakt schouwverslag van
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van ernstige of aanmerkelijke schuld, komt het volgens de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Toegepast op de onderhavige zaak stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op maandag 23 januari 2017, omstreeks 16.20 uur vond op Windmolenbroekseweg te Almelo, ter hoogte van het Vincent van Goghplein een verkeersongeval plaats waarbij een fietser en een personenauto waren betrokken. Als gevolg hiervan is de fietser, de 16-jarige [slachtoffer] , overleden.
De verdachte reed als bestuurder van een Nissan Qashqai over de Windmolenbroekseweg in de richting van de Rembrandtlaan komend uit de richting van de Berlagelaan. [slachtoffer] fietste over de parallelweg van de Windmolenbroekseweg in de richting van de Berlagelaan. Ter hoogte van de Suze Robertsonlaan stak [slachtoffer] de Windmolenbroekseweg over in de richting van het winkelcentrum gelegen aan het Vincent van Goghplein. Op de kruising Windmolenbroeksweg/Ledeboerslaan botste de Nissan met de voorzijde tegen de linkerzijde van de fietser. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij een harde klap hoorde en dat hij vervolgens zag dat de fietser door de lucht vloog en op zijn buik terecht kwam. Nadat de fietser op zijn buik belandde, gleed hij nog enkele meters door. Hij heeft gezien dat de fietser hierbij een spoor van bloed achterliet op het wegdek en dat de auto, de Nissan, een stuk verderop tot stilstand kwam.
De plaats van het ongeval is gelegen binnen de bebouwde kom in de gemeente Almelo. Ter plaatse is een maximumsnelheid van 50 kilometer per (km/h) uur toegestaan.
De lichtgesteldheid was: daglicht. De weersomstandigheden: droog.
Zowel de Nissan als de fiets zijn onderzocht. Voor zover kon worden nagegaan verkeerden beide in een voldoende verkeerstechnische staat van onderhoud en vertoonden zij geen gebreken die eventueel de oorzaak, dan wel van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
In de omgeving van de plaats van de aanrijding bevinden zich bewakingscamera’s. De beelden van die camera’s zijn onderzocht door deskundigen van het NFI. Deze deskundigen hebben op basis van concrete metingen ter plaatse en analyse van de camerabeelden de gemiddelde snelheid van de auto berekend over een afstand van 40 meter. De beste schatting van de gemiddelde snelheid van de auto bedraagt 88 kilometer per uur (hierna: km/h). Met een betrouwbaarheid van 95% bedraagt de gemiddelde minimale snelheid van de auto over deze afstand 84 km/h en de gemiddelde maximale snelheid 93 km/h.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier diverse getuigenverklaringen bevinden die de uitkomsten van het beeldonderzoek door het NFI ondersteunen. De rechtbank neemt bij de beoordeling dan ook de in het NFI rapport genoemde snelheden tot uitgangspunt.
Uit het dossier blijkt verder dat de Windmolenbroekseweg een voorrangsweg is, met aan beide zijden van de weg een fietsstrook en meerdere kruispunten. Op verschillende plekken naast de fietsstrook bevinden zich parkeerplaatsen. De aanrijding vond plaats vlak voor een zebrapad en in de buurt van een winkelcentrum. Uit de verklaringen van getuigen leidt de rechtbank af dat kort voor het ongeval verdachte meerdere fietsers, die op de fietsstrook fietsten, heeft gepasseerd. Eveneens blijkt uit het dossier dat op verschillende plaatsen op de Windmolenbroekseweg vluchtheuvels zijn gesitueerd.
Aan verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij, rijdende over de Windmolenbroeksweg, met een mobiele telefoon, via het programma facetime, met zijn vriendin heeft gebeld of die mobiele telefoon op andere wijze heeft bediend. Uit het onderzoek van de politie naar de telefoon van verdachte blijkt dat op het moment dat hij over de Windmolenbroeksweg reed die telefoon, via bluetooth, in facetime verbinding stond met de mobiele telefoon van de vriendin van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat zijn mobiele telefoon weliswaar via facetime in verbinding stond met de telefoon van zijn vriendin, maar dat hij – voordat hij wegreed – zijn telefoon, met de voorkant naar boven en het scherm op zwart, bovenin zijn tasje heeft gelegd en dat hij niet constant aan het praten was met zijn vriendin. Nu het dossier geen bewijs bevat dat deze verklaring in strijd met de waarheid is, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte, terwijl hij over de Windmolenbroeksweg reed, daadwerkelijk met zijn vriendin aan het facetimen was of zijn mobiele telefoon op andere wijze heeft bediend.
Verdachte had sinds 4 november 2016 zijn rijbewijs.
De rechtbank overweegt dat in het verkeer medeweggebruikers op elkaar moeten kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Bij het bepalen van de vraag of verdachte hierbij, zoals is ten laste gelegd, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, zoals vereist bij toepassing van artikel 6 WVW, dient de rechtbank tevens de bijzondere omstandigheden van de zaak bij zijn beoordeling te betrekken.
Verdachte heeft de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven in ernstige mate geschonden nu de door hem gereden snelheid op het moment van de aanrijding tussen de 84 en 93 kilometer per uur bedroeg, terwijl de ter plaatse maximaal toegestane snelheid 50 km per uur bedraagt. Doordat verdachte de snelheid die ter plaatse was toegestaan in ernstige mate heeft overschreden kon hij niet meer anticiperen op verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers, onder wie het slachtoffer. Bovendien mag in algemene zin van een bestuurder van een personenauto worden verwacht dat hij zijn snelheid zodanig regelt dat hij in staat is om de door hem bestuurde personenauto tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en deze vrij is. Reeds uit de omstandigheid dat verdachte [slachtoffer] heeft aangereden, blijkt dat verdachte daartoe niet in staat was.
Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als zeer onvoorzichtig. De rechtbank acht voorts bewezen dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden.