4.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
verdachte op 7 januari 2017, in de gemeente Ede,
als werkgever zoals daaronder wordt verstaan in de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, opzettelijk handelingen heeft verricht en heeft nagelaten in strijd met de ‘Arbeidsomstandighedenwet’ en de daarop berustende bepalingen in het ‘Arbeidsomstandighedenbesluit’,
door zijn op dat moment 14-jarige werkneemster [slachtoffer] werkzaamheden te
laten verrichten met een arbeidsmiddel in de zin van de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, bestaande uit het verwerken van vlees in/met een mechanische gehaktmolen (merk MOBBA), in verdachtes catering-/poeliers-bedrijf gelegen aan de [adres] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, terwijl
- bij de keuze van dat door verdachte ter beschikking gestelde arbeidsmiddel geen rekening was gehouden met de uit een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), bedoeld in artikel 5 van de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, gebleken specifieke kenmerken van die arbeid, met de omstandigheden waaronder deze wordt verricht, met de op de arbeidsplaats al bestaande
gevaren en/of met de gevaren die daaraan zouden kunnen worden toegevoegd door het gebruik van het desbetreffende arbeidsmiddel, immers beschikte verdachte in het geheel niet over een RI&E zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet waarin het werken met machines met aandacht voor de bewegende delen en de eis van een beveiligde
vleesinvoer waren opgenomen;
en
- niet zodanige maatregelen waren getroffen dat de gevaren bij het gebruik van dat ter beschikking gestelde arbeidsmiddel zoveel mogelijk werden beperkt, immers ontbrak bij die gebezigde gehaktmachine een invoerbak of een dergelijke beveiligde vleesinvoer, waardoor de draaiende delen van dat apparaat met de hand bereikbaar waren;
en
- de bewegende delen van dat ter beschikking gestelde arbeidsmiddel die gevaar opleverden niet van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen waren voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk werd voorkomen, immers was de vulopening van het gebezigde apparaat zo groot en was de vulpijp zo kort dat een (volwassen) hand hierin paste en aldus tijdens het gebruik de bewegende delen bereikbaar werden;
en
- in dat bedrijf waar die jeugdige werknemer [slachtoffer] arbeid verrichtte, op die arbeid niet adequaat deskundig toezicht werd uitgeoefend, immers bevond verdachte zich ten tijde van die door [slachtoffer] verrichte werkzaamheden zich in een andere ruimte zonder afdoende zicht te hebben of te houden op die door haar verrichte arbeid;
en
- verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en evaluatie (RI&E) schriftelijk had vast gelegd welke risico’s die arbeid voor zijn werknemers met zich bracht, immers beschikte verdachte in het geheel niet over een RI&E zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet waarin het werken met machines door jeugdigen was vastgelegd;
en
- in verdachtes bedrijf jeugdige werknemers werkzaam waren, niet in een risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de ‘Arbeidsomstandighedenwet’, in het bijzonder aandacht was besteed aan: de specifieke gevaren op het gebied van arbeidsomstandigheden als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer;
en
de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen;
en
het opleidingsniveau van de jeugdige werknemers en de aan hen te geven voorlichting,
immers kon verdachte geen document tonen waaruit bleek dat aan die verplichting was voldaan;
waardoor, naar verdachte wist, ernstige schade aan de gezondheid van genoemde werkneemster [slachtoffer] (van wie bij die werkzaamheden de pink, ring-, middel- en wijsvinger van haar linkerhand - deels - werden geamputeerd) te verwachten is;
2.
verdachte in de uitoefening van het beroep van poelier/cateraar op 7 januari 2017 in de gemeente Ede,
in zijn catering- /poeliers-bedrijf gelegen aan de [adres] ,
grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig zijn op dat moment 14-jarige medewerkster [slachtoffer] vlees heeft laten verwerken met behulp van een mechanische gehaktmolen (merk MOBBA), die niet was voorzien van een beveiligde vleesinvoer om te voorkomen dat tijdens het gebruik de bewegende delen knel-, plet- en snijgevaar opleverden,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (- deels - geamputeerde pink, ring-, middel- en wijsvinger van haar linkerhand) heeft bekomen;
3.
verdachte op 7 januari 2017 in de gemeente Ede,
in zijn catering- /poeliers-bedrijf gelegen aan de [adres] ,
opzettelijk de op dat moment 14-jarige werkneemster [slachtoffer] zelfstandig en/of zonder
nadrukkelijk toezicht arbeid heeft laten verrichten, bestaande uit het verwerken van vlees in/met een niet deugdelijk beveiligde en van afschermingen voorziene mechanische gehaktmolen (merk MOBBA), waaraan een onacceptabel veiligheidsrisico als bedoeld in de ‘Nadere regeling kinderarbeid’ voor dat kind was verbonden, - hetgeen niet is te beschouwen als “niet-industriële (hulp-)arbeid van lichte aard” als bedoeld in de ‘Nadere regeling kinderarbeid’- en aldus als de verantwoordelijke persoon (werkgever) er opzettelijk niet voor heeft gezorgd, dat de op dat moment 14-jarige werkneemster [slachtoffer] , zijnde een kind als bedoeld in de ‘Arbeidstijdenwet’, geen arbeid verrichtte,
zulks terwijl die [slachtoffer] bij het verrichten van die arbeid een ongeval is overkomen dat ernstig lichamelijk letsel ten gevolge had (- deels - geamputeerde pink, ring-, middel- en wijsvinger van haar linkerhand).
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.