ECLI:NL:RBOVE:2018:4079

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
08-760115-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de moord op zijn ex-vriendin met een keukenmes

Op 29 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 25-jarige man uit Almelo, die op 19 juni 2017 zijn ex-vriendin heeft vermoord. De man stak het slachtoffer, met wie hij een relatie had, 32 keer met een keukenmes in haar woning. Na de daad verwondde hij zichzelf en belde hij pas twee uur later de hulpdiensten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M.H. de Weert, eiste een gevangenisstraf van acht jaar en TBS met dwangverpleging. De verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad. De rechtbank oordeelde dat het bewezen was dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer had beëindigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen jaar op, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, omdat er een risico op herhaling bestond. De rechtbank benadrukte de ernst van de daad en het leed dat de nabestaanden was aangedaan. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schadevergoeding al was voldaan. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-760115-17 (P)
Datum vonnis: 29 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de P.I. Zwolle, HvB Zwolle te Zwolle,

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 oktober 2017, 4 december 2017, 1 maart 2018, 15 mei 2018, 2 augustus 2018 en
15 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.L. Rinsma, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 juni 2017 in Almelo [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2017, te Almelo, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp voorwerp, in het lichaam heeft gestoken en/of gestoten, althans getroffen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat voor haar oordeel uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en verdachte hebben elkaar in januari 2016 ontmoet. Tussen hen is een relatie ontstaan en in november 2016 zijn zij gaan samenwonen aan het adres [adres] te Almelo.
In mei 2017 is verdachte bij [slachtoffer] weggegaan. Verdachte is bij zijn moeder gaan wonen, maar hij en [slachtoffer] zijn contact blijven houden.
In de late avond van 18 juni 2017 is verdachte bij [slachtoffer] in de woning aan [adres] geweest. In de nacht van 18 juni 2017 op 19 juni 2017 zijn zij samen in de auto van verdachte naar KFC in Hengelo (O) gereden. Verdachte heeft, toen hij uit de woning wegging, een koksmes uit de keukenlade meegenomen. Naar zijn zeggen omdat hij bang was. Na terugkeer uit Hengelo (O) heeft verdachte [slachtoffer] bij de woning aan [adres] afgezet en is hij naar het huis van zijn moeder gereden. Om 03.42 uur heeft verdachte [slachtoffer] geappt dat hij in bed lag. Het mes heeft hij die nacht bij zich gehouden.
In de ochtend van 19 juni 2017 hebben [slachtoffer] en verdachte WhatsApp-contact gehad. Om 10.00 uur heeft [slachtoffer] verdachte geappt met de vraag “was jij hier aan de deur”. Verdachte heeft haar geappt “nee” en “maar ik kan wel even komen”, waarna [slachtoffer] om 10.04 uur “Oke” heeft geappt. Kort daarna is verdachte bij de woning aangekomen en is hij de woning binnengegaan.
Op 19 juni 2017 om 12.04 uur heeft het regionaal meldcentrum een melding van verdachte ontvangen waarin hij zegt dat hij net [slachtoffer] heeft vermoord en ook zichzelf heeft verwond. De melding is binnengekomen bij de ambulancedienst en doorgezet naar de politie. Naar aanleiding hiervan heeft de meldkamer een politie-eenheid naar het adres gestuurd en zijn verbalisanten de woning aan [adres] te Almelo binnengetreden.
In de woning hebben verbalisanten onder aan de trap vlak achter de voordeur het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Zij zagen dat zij meerdere verwondingen over haar hele lichaam had en dat zij meerdere snijwonden aan haar benen en polsen had. [slachtoffer] lag op haar buik op de grond en zij bewoog niet meer.
Op de bovenverdieping zagen verbalisanten verdachte gewond op de grond liggen bij het voeteneind van het bed.
Op de wastafel in de badkamer hebben verbalisanten een keukenmes zien liggen. Op het bed en op het aanrechtblad in de keuken lag eveneens een mes.
Ter plaatse is geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden. Door de patholoog zijn later aan de hals, borst, armen en benen van [slachtoffer] in totaal 32 scherprandige huidklievingen en huidperforaties (snij- en steekletsels) en meerdere huidletsels aan beide handen aangetroffen. Enkele van de letsels reikten tot in de borst- en buikholte. De patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door verbloeding en weefselschade, opgetreden ten gevolge van steek- en snijletsels.
Verdachte heeft zowel in de verhoren bij de politie als op de terechtzittingen van de rechtbank verklaard dat hij [slachtoffer] met een mes verwondingen heeft toegebracht en dat hij haar heeft gedood.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van die bewijsmiddelen. [1]
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5° Sv, te weten het rapport “Pathologie onderzoek van een mogelijk niet natuurlijke dood, van 29 juni 2017 van
prof. dr. B. Kubat, arts en patholoog en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (pagina 296).
3. Het proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2017 voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] (pagina’s 66 en 67).
4. Het proces-verbaal van bevindingen van 19 juni 2017 voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] (pagina’s 69 en 70).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 juni 2017, te Almelo, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meerdere malen met een mes in het lichaam te steken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met de conclusies van de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum, samengevat inhoudende dat een doorwerking van verdachtes gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zeer aannemelijk is en dat ook een verdergaande doorwerking niet kan worden uitgesloten. Ook dient volgens de verdediging rekening te worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte en zijn jonge leeftijd.
De verdediging heeft primair het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in combinatie met de maatregel van TBS met voorwaarden, bepleit. Deze mogelijkheid is door de deskundigen in het Pieter Baan Centrum expliciet benoemd, omdat verdachte een first offender is, hij zich openstelt voor behandeling en beschikt over voldoende cognitieve vermogens om optimaal te profiteren van een behandeling. Daarnaast is voor verdachte geen hoog beveiligingsniveau vereist en dient de duur van een klinische opname beperkt te zijn en het fundament te leggen voor de behandelrelatie en verdere behandeling.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat in het geval de rechtbank tot een hogere strafoplegging komt dan voornoemde vijf jaren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend wordt geacht. Behandeling van verdachte kan dan plaatsvinden tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte, waarbij overeenkomstig artikel 15c, derde lid Sr de mogelijkheid bestaat om de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen met maximaal twee jaren én waarbij, bij bewezenverklaring van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, deze proeftijd in beginsel onbeperkt kan worden verlengd.
Nu de reclassering heeft beschreven dat zij het risico op onttrekking aan voorwaarden door verdachte niet groot acht en dit bezien in combinatie met de te verwachten duur van de klinische behandeling, de cognitieve vermogens van verdachte en zijn motivatie, is de door de deskundigen voorgestelde behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling volgens de verdediging haalbaar.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zijn ex-partner [slachtoffer] op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Verdachte heeft een eind gemaakt aan het leven van een zesentwintigjarige vrouw die vol levenslust in het leven stond. Door zijn daad heeft verdachte [slachtoffer] van het meest fundamentele menselijke recht, dat op leven, beroofd. Met dit vreselijke en onomkeerbare verlies is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden, die verder zullen moeten zonder hun dochter en zus. Dit is ter terechtzitting indringend naar voren gebracht door de moeder van het slachtoffer die ter terechtzitting gebruik heeft gemaakt van haar spreekrecht en door de broer van het slachtoffer die een schriftelijke slachtofferverklaring heeft geschreven die ter terechtzitting namens hem is voorgelezen. De rechtsorde is door dit feit ernstig geschokt en het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg brengt. Het wegvallen van [slachtoffer] heeft het leven van de familie volledig ontwricht en heeft voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd. Daar komt bij dat de nabestaanden geen volledig beeld hebben gekregen wat er zich precies heeft afgespeeld in de ochtend van 19 juni 2017, nu verdachte in zijn (wisselende) verklaringen daarover geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, waarmee hij het verwerkingsproces bij de nabestaanden, die met onbeantwoorde vragen achterblijven, ernstig bemoeilijkt. De nabestaanden zullen met de “waarom”-vraag verder moeten leven. Zij zullen door het overlijden van [slachtoffer] nog lang leed ondervinden en de rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan dit leed.
Gezien de ernst en de gruwelijkheid van de zaak acht de rechtbank een langdurige
gevangenisstraf passend en geboden. Ten aanzien van de duur van die straf en de vraag of nog bijkomende maatregelen moeten worden opgelegd overweegt de rechtbank het volgende en betrekt daarbij hetgeen over de persoon van verdachte bekend is.
De persoon van verdachte
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd. Ten behoeve van de zitting van
4 december 2017 hebben H.A. Feringa, klinisch psycholoog, en E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, in hun beider Pro Justitia-rapportages van 29 november 2017 over verdachte gerapporteerd. Vanwege de naar aanleiding van die rapportages onbeantwoord gebleven vragen heeft de rechtbank ter zitting van 4 december 2017 de plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum bevolen. Verdachte is in het Pieter Baan Centrum onderzocht, waarbij tevens neuropsychologisch - en neurologisch onderzoek en milieuonderzoek hebben plaatsgevonden. T.W. van de Kant, psycholoog, en
L.J.H. Kuipers, psychiater, hebben in hun rapportage van 23 augustus 2018 over verdachte gerapporteerd. Hun bevindingen en conclusies zijn ter zitting van 15 oktober 2018 besproken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij zich in die bevindingen herkent.
De psycholoog heeft verdachte beschreven als een theatrale jongeman die voortdurend wisselt in zijn verklaringen. Bij verdachte is sprake van emotionele leegheid. Verdachte ervaart lijdensdruk en is erg begaan met zichzelf. Verdachte is manipulerend, opportunistisch, claimend, dwingend en verwend. Hij is achterdochtig, legt schuld neer bij anderen en maakt weloverwogen keuzes. Verdachte is egocentrisch, wil veel aandacht en doet zich groter voor dan hij is. Hij is een onrijpe oppervlakkige man met een gebrekkige gewetensontwikkeling en persoonlijkheidsproblematiek. Van geheugenstoornissen is geen sprake en evenmin zijn er aanwijzingen voor wanen. Een depressieve stoornis is niet geobjectiveerd en er zijn geen aanwijzingen voor autisme, aldus de psycholoog.
De psychiater heeft verdachte eveneens beschreven als theatraal en inconsistent. Verdachtes verklaring lijkt een ingestudeerd verhaal en is niet authentiek. Daar waar verdachte wordt geconfronteerd met inconsistenties in zijn verhaal, wordt hij boos en geïrriteerd. Verdachte is oppervlakkig in contact, egocentrisch en onoprecht in gevoelens. Hij is vrijwel constant gericht op het manifesteren en vasthouden van zijn voorkomen, status en verschijning; zowel voor zichzelf als voor anderen. De neiging tot ‘keeping up appearances’ maakt dat verdachte geneigd is om te draaien, te liegen en de realiteit te loochenen, aldus de psychiater. Ook de psychiater spreekt van een lege en zwakgestructureerde persoonlijkheid. Er zijn evenwel geen aanwijzingen voor wanen, een Traumatic Brain Injury en geheugenstoornissen. Evenmin lijdt verdachte aan PTSS of is sprake geweest van een psychose.
Concluderend komt uit de rapportage naar voren dat bij verdachte sprake is van een complex beeld van disfunctionele persoonlijkheidskenmerken, met name ingekleurd door borderline -, histrionische (theatrale) - en narcistische trekken en in mindere mate door antisociale trekken, wat onder toenemende druk tot ernstig disfunctioneren kan leiden. Dit laat zich volgens de deskundigen het best beschrijven als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, omdat formeel classificerend niet aan de voorwaarden voor het stellen van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin kan worden voldaan. De komende jaren zal moeten blijken of de rijpheid van de persoonlijkheid en identiteit van verdachte zich nog in positieve zin kan ontwikkelen of dat uiteindelijk toch gesproken moet worden van een persoonlijkheidsstoornis. Er zijn geen andere psychische stoornissen vastgesteld.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vaststaand en aanwezig en was er dus ook ten tijde van het tenlastegelegde en heeft derhalve in zekere mate doorgewerkt in het handelen van verdachte op 19 juni 2017, aldus de deskundigen.
Gelet op de onderbouwing van deze conclusie kan de rechtbank zich daarmee verenigen. De rechtbank neemt de conclusie over en is van oordeel dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en ook heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte op 19 juni 2017.
Ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid aan verdachte houdt dit naar het oordeel van de rechtbank in, dat het tenlastegelegde verdachte niet volledig kan worden toegerekend.
De gevangenisstraf
Verdachte heeft, toen hij in de avond van 18 juni 2017 de woning van [slachtoffer] heeft verlaten al een mes uit de keukenla gepakt en meegenomen. Dat mes heeft hij gedurende de nacht bij zich gehouden en hij heeft dat mes bij zich gehad toen hij in de ochtend van 19 juni 2017 na WhatsAppcontact met [slachtoffer] , rond 10.00 uur naar haar is toe gegaan. Hij heeft [slachtoffer] vrijwel direct na binnenkomst onder aan de trap een groot aantal messteken toegebracht. [slachtoffer] is daaraan ter plaatse overleden. Zij had geen schijn van kans tegen dit buitensporige geweld, gepleegd door verdachte die ook qua fysiek zwaar de overhand had. Verdachte heeft pas om 12.05 uur de alarmcentrale 112 gebeld. In de tussenliggende tijd heeft verdachte zich niet om [slachtoffer] bekommerd. Ook na herhaaldelijk doorvragen door politie en rechtbank en officier van justitie, blijft de vraag aan verdachte ‘Waarom moest [slachtoffer] dood?’ verstoken van een overtuigend en bevredigend antwoord.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het handelen van verdachte zoals beschreven, en met name ook het feit dat hij het mes al bij zich droeg toen hij in de ochtend van 19 juni 2017 naar de woning van [slachtoffer] ging en vervolgens bij de toegangsdeur vrijwel onmiddellijk - zonder dat hij daarvoor een duidelijke en bevredigende verklaring heeft gegeven - buitensporig geweld tegen haar heeft gebruikt wat heeft geleid tot haar dood, een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden.
De maatregel
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte behandeling moet ondergaan. De deskundigen zien zonder behandeling gevaar voor herhaling. Weliswaar is die kans op korte termijn laag, maar op de lange termijn wordt dat gevaar als matig verhoogd ingeschat. Dit vanwege de aard en omvang van de beschreven psychopathologie. Verdachte heeft volgens de deskundigen geen inzicht in de totstandkoming van het delict en is onvoldoende in staat geweest signalen dat het niet goed met hem ging vroegtijdig bij zichzelf te herkennen en daarop te anticiperen. Daarnaast is het gehele zelfinzicht van verdachte beperkt, overschat hij zichzelf en wordt hij ook door zijn omgeving overschat. Als behandeling uitblijft kan dat leiden tot het opnieuw ontstaan van spanningsopbouw die niet tijdig ingedamd kan worden als behandeling uitblijft en verdachte geen adequate probleemoplossingsvaardigheden aanleert.
De deskundigen hebben geadviseerd om verdachte, indien dit zich verdraagt met de duur van de op te leggen gevangenisstraf (maximaal vijf jaren) de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en neemt deze over waar het het recidiverisico betreft. Ook de rechtbank acht intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk. Eerst na behandeling kan terugkeer van verdachte in de maatschappij plaatsvinden. De rechtbank benadrukt daarbij dat het van belang is dat gedurende de behandeling aandacht dient te zijn voor verdachtes persoonlijkheidsproblematiek zoals door de deskundigen beschreven en die mogelijk in de behandelperiode wordt uitgerijpt. Binnen het gehele behandeltraject dient men daarbij alert te zijn op de door de deskundigen beschreven zogeheten “schijnaanpassing” waarbij verdachte ogenschijnlijk optimaal lijkt te functioneren en lijkt te profiteren van de geboden behandeling maar er onderliggend geen bestendige verandering teweeg wordt gebracht. Verdachte is immers in het verleden in staat gebleken een façade van goed functioneren op te houden, hetgeen ook gelijk de kern vormt van de vastgestelde problematiek en die ook door de deskundigen is waargenomen. Ook dient er aandacht te zijn voor de beschreven kenmerken van psychopathie, nu deze een probleem kunnen vormen binnen de behandeling van verdachte waarbij met name elementen als oppervlakkige charme en zijn neiging tot het verdraaien van feiten en het onjuist presenteren daarvan en van zichzelf als risicovol worden gezien.
Nu de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren oplegt, ligt daarin besloten dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet meer aan de orde kan zijn. Daarom zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Daar waar de verdediging heeft bepleit om aan verdachte enkel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij de benodigde behandeling van betrokkene kan plaatsvinden in het kader van voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, is de rechtbank van oordeel dat aan dit verzoek voorbij moet worden gegaan. Immers indien betrokkene op termijn niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling of zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt of zal houden, komt de behandeling niet of onvoldoende van de grond en keert betrokkene na detentie onbehandeld terug in de maatschappij.
Voorts maakt het risico op schijnaanpassing het volgens de deskundigen niet wenselijk dat betrokkene in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling de benodigde behandeling als voorwaarde aan die voorwaardelijke invrijheidstelling kan ondergaan. Schijnaanpassing van betrokkene kan immers op het moment dat betrokkene toe is aan voorwaardelijke invrijheidstelling ertoe leiden dat besloten wordt om niet tot behandeling over te gaan omdat het ogenschijnlijk goed gaat met betrokkene. In dat besluitvormingstraject is niet nogmaals een gedragsdeskundige betrokken waardoor er geen goede inschatting gemaakt kan worden van eventuele risico’s en betrokkene alsnog onbehandeld blijft. De rechtbank is van oordeel dat dat een onaanvaardbaar risico met zich brengt, zodat ook om die reden aan het verzoek voorbij wordt gegaan. Met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging is in elk geval een intensieve behandeling gegarandeerd.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank bepaalt hierbij dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging ongemaximeerd zal zijn, nu de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte is een geldbedrag van € 263,60 en een mobiele telefoon in beslag genomen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van dat geldbedrag van € 263,60 en van de mobiele telefoon (type Samsung Galaxy) nu het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een bedrag van
€ 3.250,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade betreft kosten ten behoeve van een onderdeel van de begrafenis van het slachtoffer, te weten een Selamatan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. De vordering betreft een deel van de kosten van de begrafenis, te weten kosten van een Selamatan. Nu een Selamatan voor de nabestaanden een onderdeel van de begrafenis vormt, dienen deze kosten te vallen onder de ‘kosten van lijkbezorging’ als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek en zijn daarmee toewijsbaar.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering niet betwist. De raadsman heeft ter zitting meegedeeld dat het gevorderde bedrag reeds namens verdachte is voldaan op de derdenrekening van het kantoor van de advocaat van de benadeelde partij.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Tijdens de behandeling op de terechtzitting heeft de verdediging gesteld dat het gevorderde bedrag namens verdachte is voldaan. De raadsman van de benadeelde partij heeft ter zitting meegedeeld dat het gevorderde bedrag op de derdenrekening van zijn kantoor is bijgeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat nu de gevorderde schade inmiddels namens verdachte is voldaan, de benadeelde partij daardoor wegens gebrek aan belang in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk is in de vordering;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van een geldbedrag van € 263,60 aan verdachte;
- gelast de teruggave van een mobiele telefoon, type Samsung Galaxy, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R017303, onderzoek Donau. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.