7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zijn ex-partner [slachtoffer] op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Verdachte heeft een eind gemaakt aan het leven van een zesentwintigjarige vrouw die vol levenslust in het leven stond. Door zijn daad heeft verdachte [slachtoffer] van het meest fundamentele menselijke recht, dat op leven, beroofd. Met dit vreselijke en onomkeerbare verlies is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden, die verder zullen moeten zonder hun dochter en zus. Dit is ter terechtzitting indringend naar voren gebracht door de moeder van het slachtoffer die ter terechtzitting gebruik heeft gemaakt van haar spreekrecht en door de broer van het slachtoffer die een schriftelijke slachtofferverklaring heeft geschreven die ter terechtzitting namens hem is voorgelezen. De rechtsorde is door dit feit ernstig geschokt en het behoeft geen betoog dat een dergelijk feit sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg brengt. Het wegvallen van [slachtoffer] heeft het leven van de familie volledig ontwricht en heeft voor een onherstelbaar gemis in hun leven gezorgd. Daar komt bij dat de nabestaanden geen volledig beeld hebben gekregen wat er zich precies heeft afgespeeld in de ochtend van 19 juni 2017, nu verdachte in zijn (wisselende) verklaringen daarover geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, waarmee hij het verwerkingsproces bij de nabestaanden, die met onbeantwoorde vragen achterblijven, ernstig bemoeilijkt. De nabestaanden zullen met de “waarom”-vraag verder moeten leven. Zij zullen door het overlijden van [slachtoffer] nog lang leed ondervinden en de rechtbank beseft dat geen enkele straf recht zal doen aan dit leed.
Gezien de ernst en de gruwelijkheid van de zaak acht de rechtbank een langdurige
gevangenisstraf passend en geboden. Ten aanzien van de duur van die straf en de vraag of nog bijkomende maatregelen moeten worden opgelegd overweegt de rechtbank het volgende en betrekt daarbij hetgeen over de persoon van verdachte bekend is.
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd. Ten behoeve van de zitting van
4 december 2017 hebben H.A. Feringa, klinisch psycholoog, en E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, in hun beider Pro Justitia-rapportages van 29 november 2017 over verdachte gerapporteerd. Vanwege de naar aanleiding van die rapportages onbeantwoord gebleven vragen heeft de rechtbank ter zitting van 4 december 2017 de plaatsing ter observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum bevolen. Verdachte is in het Pieter Baan Centrum onderzocht, waarbij tevens neuropsychologisch - en neurologisch onderzoek en milieuonderzoek hebben plaatsgevonden. T.W. van de Kant, psycholoog, en
L.J.H. Kuipers, psychiater, hebben in hun rapportage van 23 augustus 2018 over verdachte gerapporteerd. Hun bevindingen en conclusies zijn ter zitting van 15 oktober 2018 besproken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij zich in die bevindingen herkent.
De psycholoog heeft verdachte beschreven als een theatrale jongeman die voortdurend wisselt in zijn verklaringen. Bij verdachte is sprake van emotionele leegheid. Verdachte ervaart lijdensdruk en is erg begaan met zichzelf. Verdachte is manipulerend, opportunistisch, claimend, dwingend en verwend. Hij is achterdochtig, legt schuld neer bij anderen en maakt weloverwogen keuzes. Verdachte is egocentrisch, wil veel aandacht en doet zich groter voor dan hij is. Hij is een onrijpe oppervlakkige man met een gebrekkige gewetensontwikkeling en persoonlijkheidsproblematiek. Van geheugenstoornissen is geen sprake en evenmin zijn er aanwijzingen voor wanen. Een depressieve stoornis is niet geobjectiveerd en er zijn geen aanwijzingen voor autisme, aldus de psycholoog.
De psychiater heeft verdachte eveneens beschreven als theatraal en inconsistent. Verdachtes verklaring lijkt een ingestudeerd verhaal en is niet authentiek. Daar waar verdachte wordt geconfronteerd met inconsistenties in zijn verhaal, wordt hij boos en geïrriteerd. Verdachte is oppervlakkig in contact, egocentrisch en onoprecht in gevoelens. Hij is vrijwel constant gericht op het manifesteren en vasthouden van zijn voorkomen, status en verschijning; zowel voor zichzelf als voor anderen. De neiging tot ‘keeping up appearances’ maakt dat verdachte geneigd is om te draaien, te liegen en de realiteit te loochenen, aldus de psychiater. Ook de psychiater spreekt van een lege en zwakgestructureerde persoonlijkheid. Er zijn evenwel geen aanwijzingen voor wanen, een Traumatic Brain Injury en geheugenstoornissen. Evenmin lijdt verdachte aan PTSS of is sprake geweest van een psychose.
Concluderend komt uit de rapportage naar voren dat bij verdachte sprake is van een complex beeld van disfunctionele persoonlijkheidskenmerken, met name ingekleurd door borderline -, histrionische (theatrale) - en narcistische trekken en in mindere mate door antisociale trekken, wat onder toenemende druk tot ernstig disfunctioneren kan leiden. Dit laat zich volgens de deskundigen het best beschrijven als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, omdat formeel classificerend niet aan de voorwaarden voor het stellen van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin kan worden voldaan. De komende jaren zal moeten blijken of de rijpheid van de persoonlijkheid en identiteit van verdachte zich nog in positieve zin kan ontwikkelen of dat uiteindelijk toch gesproken moet worden van een persoonlijkheidsstoornis. Er zijn geen andere psychische stoornissen vastgesteld.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vaststaand en aanwezig en was er dus ook ten tijde van het tenlastegelegde en heeft derhalve in zekere mate doorgewerkt in het handelen van verdachte op 19 juni 2017, aldus de deskundigen.
Gelet op de onderbouwing van deze conclusie kan de rechtbank zich daarmee verenigen. De rechtbank neemt de conclusie over en is van oordeel dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde en ook heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte op 19 juni 2017.
Ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid aan verdachte houdt dit naar het oordeel van de rechtbank in, dat het tenlastegelegde verdachte niet volledig kan worden toegerekend.
Verdachte heeft, toen hij in de avond van 18 juni 2017 de woning van [slachtoffer] heeft verlaten al een mes uit de keukenla gepakt en meegenomen. Dat mes heeft hij gedurende de nacht bij zich gehouden en hij heeft dat mes bij zich gehad toen hij in de ochtend van 19 juni 2017 na WhatsAppcontact met [slachtoffer] , rond 10.00 uur naar haar is toe gegaan. Hij heeft [slachtoffer] vrijwel direct na binnenkomst onder aan de trap een groot aantal messteken toegebracht. [slachtoffer] is daaraan ter plaatse overleden. Zij had geen schijn van kans tegen dit buitensporige geweld, gepleegd door verdachte die ook qua fysiek zwaar de overhand had. Verdachte heeft pas om 12.05 uur de alarmcentrale 112 gebeld. In de tussenliggende tijd heeft verdachte zich niet om [slachtoffer] bekommerd. Ook na herhaaldelijk doorvragen door politie en rechtbank en officier van justitie, blijft de vraag aan verdachte ‘Waarom moest [slachtoffer] dood?’ verstoken van een overtuigend en bevredigend antwoord.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het handelen van verdachte zoals beschreven, en met name ook het feit dat hij het mes al bij zich droeg toen hij in de ochtend van 19 juni 2017 naar de woning van [slachtoffer] ging en vervolgens bij de toegangsdeur vrijwel onmiddellijk - zonder dat hij daarvoor een duidelijke en bevredigende verklaring heeft gegeven - buitensporig geweld tegen haar heeft gebruikt wat heeft geleid tot haar dood, een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte behandeling moet ondergaan. De deskundigen zien zonder behandeling gevaar voor herhaling. Weliswaar is die kans op korte termijn laag, maar op de lange termijn wordt dat gevaar als matig verhoogd ingeschat. Dit vanwege de aard en omvang van de beschreven psychopathologie. Verdachte heeft volgens de deskundigen geen inzicht in de totstandkoming van het delict en is onvoldoende in staat geweest signalen dat het niet goed met hem ging vroegtijdig bij zichzelf te herkennen en daarop te anticiperen. Daarnaast is het gehele zelfinzicht van verdachte beperkt, overschat hij zichzelf en wordt hij ook door zijn omgeving overschat. Als behandeling uitblijft kan dat leiden tot het opnieuw ontstaan van spanningsopbouw die niet tijdig ingedamd kan worden als behandeling uitblijft en verdachte geen adequate probleemoplossingsvaardigheden aanleert.
De deskundigen hebben geadviseerd om verdachte, indien dit zich verdraagt met de duur van de op te leggen gevangenisstraf (maximaal vijf jaren) de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en neemt deze over waar het het recidiverisico betreft. Ook de rechtbank acht intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk. Eerst na behandeling kan terugkeer van verdachte in de maatschappij plaatsvinden. De rechtbank benadrukt daarbij dat het van belang is dat gedurende de behandeling aandacht dient te zijn voor verdachtes persoonlijkheidsproblematiek zoals door de deskundigen beschreven en die mogelijk in de behandelperiode wordt uitgerijpt. Binnen het gehele behandeltraject dient men daarbij alert te zijn op de door de deskundigen beschreven zogeheten “schijnaanpassing” waarbij verdachte ogenschijnlijk optimaal lijkt te functioneren en lijkt te profiteren van de geboden behandeling maar er onderliggend geen bestendige verandering teweeg wordt gebracht. Verdachte is immers in het verleden in staat gebleken een façade van goed functioneren op te houden, hetgeen ook gelijk de kern vormt van de vastgestelde problematiek en die ook door de deskundigen is waargenomen. Ook dient er aandacht te zijn voor de beschreven kenmerken van psychopathie, nu deze een probleem kunnen vormen binnen de behandeling van verdachte waarbij met name elementen als oppervlakkige charme en zijn neiging tot het verdraaien van feiten en het onjuist presenteren daarvan en van zichzelf als risicovol worden gezien.
Nu de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren oplegt, ligt daarin besloten dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet meer aan de orde kan zijn. Daarom zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Daar waar de verdediging heeft bepleit om aan verdachte enkel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij de benodigde behandeling van betrokkene kan plaatsvinden in het kader van voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, is de rechtbank van oordeel dat aan dit verzoek voorbij moet worden gegaan. Immers indien betrokkene op termijn niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling of zich niet aan de gestelde voorwaarden houdt of zal houden, komt de behandeling niet of onvoldoende van de grond en keert betrokkene na detentie onbehandeld terug in de maatschappij.
Voorts maakt het risico op schijnaanpassing het volgens de deskundigen niet wenselijk dat betrokkene in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling de benodigde behandeling als voorwaarde aan die voorwaardelijke invrijheidstelling kan ondergaan. Schijnaanpassing van betrokkene kan immers op het moment dat betrokkene toe is aan voorwaardelijke invrijheidstelling ertoe leiden dat besloten wordt om niet tot behandeling over te gaan omdat het ogenschijnlijk goed gaat met betrokkene. In dat besluitvormingstraject is niet nogmaals een gedragsdeskundige betrokken waardoor er geen goede inschatting gemaakt kan worden van eventuele risico’s en betrokkene alsnog onbehandeld blijft. De rechtbank is van oordeel dat dat een onaanvaardbaar risico met zich brengt, zodat ook om die reden aan het verzoek voorbij wordt gegaan. Met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging is in elk geval een intensieve behandeling gegarandeerd.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank bepaalt hierbij dat de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging ongemaximeerd zal zijn, nu de terbeschikkingstelling wordt opgelegd voor een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.