ECLI:NL:RBOVE:2018:4065

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
C/08/222701 / KG RK 18-578 (ib)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak

Op 12 oktober 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, het verzoek tot wraking van mr. H.W.H. Oude Aarninkhof afgewezen. Het verzoek werd ingediend door mr. J.H. Peek, advocaat van de verzoeker, in het kader van een lopende strafzaak. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris tijdens het getuigenverhoor partijdig had gehandeld door de verdediging niet voldoende ruimte te geven om vragen te stellen en door de getuige onterecht te wijzen op zijn verschoningsrecht. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris haar taak om de procesorde te bewaken correct had uitgevoerd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter-commissaris een grote mate van vrijheid heeft in haar werkwijze en dat de door haar gevolgde procedure niet ongebruikelijk was. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van (de schijn van) partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/222701 / KG RK 18-578 (ib)
Beslissing van 12 oktober 2018
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking, verder ook te noemen [verzoeker] ,
mr. J.H. Peek, advocaat te Utrecht,
strekkende tot wraking van mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, in haar hoedanigheid van
rechter-commissaris in deze rechtbank, verder ook te noemen “de rechter-commissaris”.

1.De procedure

1.1.
Bij deze rechtbank is een strafzaak aanhangig onder parketnummer 08/996001-12. In deze zaak is [verzoeker] verdachte.
1.2.
In de zaak onder voormeld parketnummer, heeft de rechter-commissaris op
12 september 2018 de getuige [getuige] (hierna ook: [getuige] ) gehoord.
1.3.
Bij gelegenheid van dit getuigenverhoor heeft mr. Peek namens [verzoeker] een mondeling verzoek tot wraking van de rechter-commissaris gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal betreffende het wrakingsverzoek van 12 september 2018. De behandeling van de zaak is hierop geschorst.
1.4.
Bij e-mailbericht van 12 september 2018 (14.17 uur) heeft mr. Peek een (aanvullende) reactie gegeven op het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen in verband met een wrakingsverzoek ex artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De griffier van de
rechter-commissaris heeft bij e-mailbericht van 13 september 2018 daarop gereageerd.
1.5.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. Op 17 september 2018 is een reactie binnengekomen van de rechter-commissaris op het verzoek tot wraking.
1.6.
Bij e-mailbericht van 27 september 2018 heeft mr. Peek een aantal producties ingediend.
1.7.
De mondelinge behandeling van de wrakingszaak heeft plaatsgevonden op
28 september 2018. Ter zitting zijn mr. Peek en de rechter-commissaris verschenen.
Mr. Peek en de rechter-commissaris hebben het woord gevoerd, mr. Peek mede aan de hand van een pleitnotitie.
1.8.
De wrakingskamer heeft na sluiting van de behandeling bepaald zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen op het verzoek te zullen beslissen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft mr. Peek namens [verzoeker]
- samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. Er zijn tijdens het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris meerdere situaties geweest die getuigen van subjectieve partijdigheid, althans tenminste van een gerechtvaardigde schijn van partijdigheid, bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft mr. Peek niet voldoende ruimte gegeven om zijn vragen te stellen. De verdediging heeft het recht om getuigen à décharge te ondervragen onder dezelfde voorwaarden als het geval is met getuigen à charge. De
rechter-commissaris onderbrak mr. Peek telkens wanneer hij doorvroeg op een onderwerp waarop de getuige nog geen duidelijk antwoord op de eerste vraag had gegeven of wanneer hij in eerste instantie antwoordde dat hij het niet wist. Dat de rechter-commissaris eerst het antwoord van de getuige op de eerste vraag door de griffier in het proces-verbaal wilde laten vastleggen, is geen gegronde, eerlijke en rechtvaardige reden voor de onderbreking. Met deze nodeloze onderbrekingen, die vaker zijn voorgekomen dan in het proces-verbaal van verhoor is opgenomen en is te zien, heeft de rechter-commissaris de ondervraging à décharge structureel en stelselmatig ontregeld. Daarmee zet de rechter-commissaris de raadsman in het bijzijn van de getuige voor schut en steunt zij de getuige in zijn houding van onwetendheid en het zich niet meer kunnen herinneren.
De rechter-commissaris heeft de getuige voorafgaand aan het verhoor ten onrechte erop gewezen dat hij zich kan beroepen op het verschoningsrecht voor zover de getuige uit hoofde van zijn functie tot geheimhouding is verplicht. Met deze mededeling zet de
rechter-commissaris de getuige op het verkeerde been en is dit onmiskenbaar een aansporing aan de getuige om geen antwoord te geven op vragen van de verdediging. Daarmee is deze onjuiste en tenminste zwaar ongenuanceerde mededeling van de rechter-commissaris een uiting van partijdigheid. Voorts heeft de rechter-commissaris voorafgaand aan het verhoor ten onrechte niet gezegd dat de getuige de waarheid moet vertellen. Daarmee heeft de rechter-commissaris wederom onjuiste informatie aan de getuige gegeven, althans juiste informatie onthouden, en hem het gevoel gegeven dat hij de vragen van de verdediging niet serieus hoeft te nemen.
De rechter-commissaris heeft de raadsman ten onrechte direct onderbroken bij zijn vraag aan de getuige of de belastingdienst eerdere fiscale controles bij de verdachte
heeft verricht. Hiermee hindert de rechter-commissaris de verdediging nodeloos en voorbarig in de waarheidsvinding. Zij geeft de getuige de indruk dat dit geen relevante vraag is. De rechter-commissaris had kunnen en moeten afwachten. De onderbreking getuigt ook van desinteresse van de rechter-commissaris voor de context van de ingestelde fiscale controle en de bijdrage die deze controleambtenaar aan het strafdossier heeft geleverd. De rechter-commissaris heeft ook de getuige ten onrechte onderbroken of aangevuld na zijn antwoord dat hij niet zeker weet wanneer hij is begonnen met de fiscale controle bij [verzoeker] . De mededeling van de rechter-commissaris aan de getuige om daar waar hij het niet weet, hij dit kan zeggen en dat het verhoor geen examen is, was in casu een nodeloze aanmoediging aan de getuige om vaker te zeggen dat hij het antwoord niet weet. Zeker in samenhang met hetgeen voorafgaand aan het verhoor was gepasseerd. Ook het beletten van de beantwoording van de vraag of het gebruikelijk was om voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van de fiscale controle vooroverleg met collega’s te hebben, is een uiting van partijdigheid. De vraagstelling was niet suggestief. De gedragswijze van de rechter-commissaris staat bovendien niet op zichzelf. Ook tijdens het verhoor van een andere getuige heeft zij zich op dezelfde wijze gedragen.
2.2.
Bij het hiervoor onder 1.4. genoemde e-mailbericht van 12 september 2018 heeft mr. Peek - onder meer - een (aanvullende) reactie gegeven op het proces-verbaal van bevindingen en verrichtingen in verband met een wrakingsverzoek ex artikel 513 Sv.

3.Het standpunt van mr. Oude Aarninkhof

3.1.
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust. Zij verzoekt de wrakingskamer het verzoek af te wijzen.
3.2.
De rechter-commissaris heeft – kort gezegd – aangevoerd dat zij tijdens de (getuigen)verhoren het dicteersysteem hanteert. Dit houdt in dat na de vraag en een antwoord een dictaat volgt. Dit doet zij, zodat de tijd die verstrijkt tussen het moment waarop de getuigenis wordt afgelegd en het moment waarop dit op papier zo kort mogelijk is en de kans op een verkeerde weergave minimaal is. Zij is hierin niet zo strak dat zij geen enkele verduidelijkingsvraag toestaat, maar als het er te veel worden, onderbreekt zij voor dictaat. Hierbij speelt ook een rol in hoeverre zij het verduidelijkingsvragen vindt. Een vraag die sturend is en bepaalde conclusies als waar veronderstelt, terwijl dit niet strookt met hetgeen door de getuige al is verklaard, vindt de rechter-commissaris niet toelaatbaar. Het behoort tot haar taak om dan op treden en dit heeft zij gedaan. Dit is zakelijk geverbaliseerd in het proces-verbaal van het getuigenverhoor.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen rust op medewerkers van de belastingdienst een geheimhoudingsverplichting. Gelet op artikel 218 Sv komt hen daarom een verschoningsrecht toe, voor zover zij uit hoofde van hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn. Het is de rechter-commissaris bekend dat er beleid van overheidswege bestaat waarin het is toegestaan in bepaalde omstandigheden om geen beroep te doen op dit verschoningsrecht. Dit doet er niet aan af dat medewerkers van de belastingdienst in beginsel wel een verschoningsrecht toekomt, voor zover het hun werkzaamheden betreft. De rechter-commissaris heeft met de getuige besproken dat zij dit beleid bij hem bekend veronderstelt en dit heeft hij in haar ogen bevestigd.
De rechter-commissaris erkent dat zij verzuimd heeft de getuige voor te houden dat hij de waarheid en niets dan de waarheid moet vertellen. Daarop gewezen heeft zij gezegd dat zij ervan uit ging dat dit de getuige wel duidelijk was, ook zonder dat zij dit had gezegd. De getuige heeft bevestigd dat hem dit duidelijk was. De rechter-commissaris herkent zich niet in de uitspraak van mr. Peek dat het haar niet interesseert dat er al eerdere controles zijn geweest bij [verzoeker] . Zij heeft mr. Peek wel gevraagd om de relevantie van de vraag voor het huidige strafrechtelijke onderzoek toe te lichten.
De rechter-commissaris heeft het vorige verhoor teruggelezen. Zij las daarbij dat zij een aantal keren een vraag niet toelaatbaar heeft geacht en dat zij een aantal keren heeft gevraagd om een toelichting op het belang van een vraag. Zij ziet dit als een taak van haar als rechter-commissaris.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt dient te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de betreffende rechter vooringenomen is jegens een van de bij de procedure betrokkenen, althans dat de vrees van die partij voor zulke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het enkele feit dat een beslissing van een rechter de verzoeker niet welgevallig is, levert geen grond op voor wraking.
4.2.
Het verzoek is tijdig ingediend en de wrakingskamer acht [verzoeker] ook overigens ontvankelijk.
4.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv kan onderscheid gemaakt worden tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid. Bij de subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Bij de objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is. De verzoeker hoeft niet te bewijzen dat die feiten of omstandigheden ook werkelijk tot vooringenomenheid hebben geleid: "legitimate doubt" kan voldoende zijn. De feiten waarop de verzoeker zich beroept, moeten aannemelijk zijn geworden. Zij moeten zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid. Volgens
[verzoeker] is zowel de subjectieve als de objectieve onpartijdigheid in het geding.
4.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat het de taak van de rechter-commissaris is om tijdens een getuigenverhoor de procesorde te bewaken en de regie in de hand te houden. De rechter-commissaris is ook verantwoordelijk voor het opstellen en de inhoud van het
proces-verbaal. De rechter-commissaris heeft een grote mate van vrijheid in haar werkwijze, ook wat betreft het (laten) opstellen van het proces-verbaal. De door haar gevolgde werkwijze, inhoudende dat zij na een antwoord op een vraag eerst dit laat vastleggen in het
proces-verbaal via een dictaat, alvorens er (mogelijk) verduidelijkings- of vervolgvragen aan de orde zijn, is geen ongebruikelijke werkwijze. Van een raadsman kan worden verlangd en verwacht dat hij professioneel met de door de rechter-commissaris gehanteerde werkwijze om kan gaan, ondanks dat deze werkwijze kennelijk niet zijn voorkeur heeft. Voor zover mr. Peek heeft willen betogen dat de rechter-commissaris door haar werkwijze de getuige steunt in zijn houding van onwetendheid en het zich niet meer kunnen herinneren en daarmee de waarheidsvinding frustreert, is de wrakingskamer van oordeel dat deze (vooronder)stelling niet wordt gestaafd door de inhoud van het proces-verbaal van het getuigenverhoor. Mr. Peek heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ook erkend dat hem, behoudens bij één vraag, niet is belet om (verduidelijkings)vragen te stellen. De door de rechter-commissaris gevolgde werkwijze tijdens het getuigenverhoor maakt naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet dat daaruit (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter-commissaris zou kunnen worden afgeleid dan wel dat [verzoeker] in zijn belangen zou zijn geschaad.
4.5.
Met betrekking tot de stelling dat de rechter-commissaris de getuige voorafgaand aan het verhoor er ten onrechte op heeft gewezen dat hij zich kan beroepen op het verschoningsrecht voor zover hij uit hoofde van zijn functie tot geheimhouding is verplicht en dat dit onmiskenbaar een aansporing is om geen antwoord te geven op vragen van de verdediging met een (onterecht) beroep op zijn - in casu niet bestaande - verschoningsrecht, waardoor deze mededeling van de rechter-commissaris een uiting van partijdigheid is, overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
De omstandigheid dat de rechter-commissaris de getuige erop heeft gewezen dat hem een (geclausuleerd) beroep op het verschoningsrecht toekomt, duidt niet op (de schijn van) partijdigheid van of vooringenomenheid bij de rechter-commissaris. Uit de literatuur kan worden afgeleid dat ambtenaren bij de belastingdienst zich kunnen beroepen op hun wettelijk verschoningsrecht [1] . De handelwijze van de rechter-commissaris getuigt (op voorhand) niet van een onjuiste rechtsopvatting en rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat zij de getuige op het verkeerde been heeft gezet en heeft aangespoord om geen antwoord te geven op vragen van de verdediging. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor dat de getuige geen beroep heeft gedaan op het verschoningsrecht, zodat de wrakingsgrond in zoverre ook minder relevant is.
4.7.
De rechter-commissaris heeft erkend dat zij in eerste instantie de getuige er niet op heeft gewezen dat hij de waarheid en niets dan de waarheid moet vertellen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit geen reden om aan de onpartijdigheid van de
rechter-commissaris te twijfelen of om aan te nemen dat aan het recht van een verdachte op een eerlijk proces tekort wordt gedaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor blijkt dat de rechter-commissaris de omissie op een later moment heeft hersteld. Daarnaast kan [getuige] uit hoofde van zijn functie als een professionele procesdeelnemer worden aangemerkt, zodat het bij hem bekend mag worden verondersteld dat hij de waarheid en niets dan de waarheid dient te verklaren. De getuige heeft, blijkens het proces-verbaal van het getuigenverhoor, ook bevestigd dat hij, ondanks dat hem dit niet eerder was voorgehouden, heeft begrepen dat hij de waarheid en niets dan de waarheid dient te vertellen. Bovendien stond niets eraan in de weg dat mr. Peek als professionele procesdeelnemer en raadsman van de verdediging de rechter-commissaris reeds onmiddellijk na aanvang van het getuigenverhoor attendeerde op haar omissie.
4.8.
Dat de rechter-commissaris de getuige na zijn antwoord op de vraag wanneer hij begonnen is met de controle bij [verzoeker] , heeft voorgehouden dat hij alleen kan verklaren over datgene wat weet en dat hij daar waar hij het niet weet, dit kan zeggen en dat het geen examen is, vormt naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin een grond om vooringenomenheid dan wel partijdigheid aan te kunnen nemen. Het is aan de
rechter-commissaris om als dat nodig is in het kader van waarheidsvinding de getuige erop te wijzen dat hij alleen dient te verklaren over datgene wat hij weet.
4.9.
Naar het oordeel van de wrakingskamer biedt het proces-verbaal van het getuigenverhoor geen objectieve aanknopingspunten voor de (veronder)stelling dat het de rechter-commissaris niet interesseert dat er al eerdere controles zijn geweest bij
[verzoeker] , zodat deze wrakingsgrond evenmin kan slagen.
4.10.
Voor zover de wraking is gegrond op de stelling dat de gedragswijze van de
rechter-commissaris niet op zichzelf staat, overweegt de wrakingskamer dat uit de bij deze stelling gegeven toelichting met name naar voren komt dat mr. Peek hoofdzakelijk doelt op de werkwijze die de rechter-commissaris volgt ter zake het opstellen van een proces-verbaal en de wijze waarop zij regie voert tijdens een getuigenverhoor. Hiervoor is reeds overwogen dat uit de door de rechter-commissaris gehanteerde werkwijze niet (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de rechter-commissaris kan worden afgeleid dan wel dat [verzoeker] in zijn belangen zou zijn geschaad.
4.11.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt de wrakingskamer tot de slotsom dat niet is gebleken van (de schijn van) partijdigheid dan wel vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Ook niet indien het van de zijde van [verzoeker] gestelde in onderlinge samenhang wordt bezien. Wat meer of anderszins is aangevoerd, maakt dit niet anders.
4.12.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven te Almelo door mr. J.A.O.M. van Aerde, voorzitter,
mr. C. Verdoold en mr. H.T. Pos, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018 in tegenwoordigheid van mr. I.A.M. Booijink, griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing ondertekend door de oudste rechter.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.(Zie: G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en