[B] is legitimaris en geen erfgenaam. [A] qq is de met het beheer van de nalatenschap belaste executeur. Aldus laat artikel 4:78 BW zich als volgt lezen:
[B] kan tegenover [A] qq aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft.
qq verstrekt haar desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.
3.4
[A] qq stelt dat de aanwezigheid van een boedelbeschrijving maakt dat er voor [B] al voldoende duidelijkheid bestaat om haar legitieme te kunnen berekenen. Uit de boedelbeschrijving volgt, aldus [A] qq, dat de nalatenschap negatief is en dat de legitieme portie van [B] € 0,-- bedraagt.
3.5
De gewijzigde eis luidt: “(…) aan [B] ter beschikking te stellen alle financiële informatie, waaronder alle bankafschriften en andere financiële documenten, die nodig zijn om de legitieme massa vast te stellen, vanaf het vertrek van erflater uit Nederland, zijnde 2002, zulks op verbeurte van een dwangsom (…).”
[B] voert aan dat de boedelbeschrijving van [A] qq
d.d. 23 januari 2017 onjuist is. [B] betwist de vordering die op haar zou bestaan en voert aan dat ook [getuige 1] de vordering betwist die op haar zou bestaan.
[B] stelt dat aan de activazijde ontbreken: bankrekeningen bij Rabobank en Regionsbank USA, levensverzekeringen bij Nationale Nederlanden en Fidelity, diverse onroerende zaken in de Verenigde Staten van Amerika, aandelen in drie vennootschappen, een wapencollectie, auto’s et cetera.
Ten slotte betwist [B] de in de boedelbeschrijving opgenomen schuld aan
[A] .
3.6
In de boedelbeschrijving verklaarde [A] qq dat de nalatenschap [X] ten tijde van diens overlijden was samengesteld zoals vermeld op de aan de akte gehechte Omschrijving vermogensbestanddelen [X] .
Met betrekking tot de door [B] genoemde vermogensbestanddelen die ontbreken op de boedelbeschrijving stelt [A] qq dat die er niet zijn. [A] qq stelt dat door hem een volledige boedelbeschrijving is opgesteld ten overstaan van de notaris.
Ten aanzien van de door [B] verlangde financiële informatie sinds 2002 brengt [A] qq naar voren dat de legitieme wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap op het tijdstip onmiddellijk na overlijden, welke waarde -kort gezegd- kan worden vermeerderd wegens bepaalde giften en verminderde wegens bepaalde schulden. [B] maakt niet duidelijk welk belang zij heeft bij de financiële bescheiden en zij onderbouwt dat ook niet, aldus [A] qq.
3.7
De rechtbank overweegt als volgt. [A] qq heeft een notariële boedelbeschrijving overgelegd. Artikel 4:78, tweede lid, BW biedt de legitimaris de mogelijkheid aan de kantonrechter te verzoeken de executeur op te doen roepen ten einde de deugdelijkheid van de boedelbeschrijving in tegenwoordigheid van de legitimaris onder ede te bevestigen. [B] heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
[A] qq heeft gesteld dat de door [B] genoemde vermogens-bestanddelen die zouden ontbreken op de boedelbeschrijving, er niet zijn. De rechtbank wijst af de in algemene termen geformuleerde vordering om op straffe van verbeurte van een dwangsom ‘alle financiële informatie’ ter beschikking te stellen.
De rechtbank neemt de boedelbeschrijving tot uitgangspunt. [B] betwist de daarin opgenomen vorderingen op haar en op [getuige 1] ad respectievelijk € 38.575,-- en
€ 127.050,--. Daarnaast betwist zij de in de boedelbeschrijving opgenomen schuld aan
[A] ad € 452.473,06.
Hierboven is in conventie is de vordering op [B] ad € 38.575,-- vastgesteld.
3.8
De rechtbank heeft in de procedure onder zaaknummer C/08/163198 HA ZA 14-518 geoordeeld dat de vordering op [getuige 1] ad € 127.050,-- bestaat. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat oordeel bij arrest van
24 juli 2018 heeft bekrachtigd.
De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken kan worden uitgegaan van de juistheid van de in de boedelbeschrijving vermelde vorderingen op [B] en
[getuige 1] en dat [B] met betrekking tot die vorderingen geen aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van bescheiden.
3.9
Dat is anders met betrekking tot de schuld aan [A] . [B] stelt in haar akte uitlating na tussenvonnis dat [X] nooit geld heeft geleend van [A] . [X] beschikte, aldus [B] , over ‘zeer ruim voldoende inkomsten en vermogen’. [B] stelt dat de schuld aan [A] ten onrechte wordt opgevoerd om [B] in haar rechten te korten. [A] qq heeft deze stelling in zijn antwoordakte onbesproken gelaten. De post ‘schuld aan [A] ’ ad
€ 452.473,06 is veruit het grootste bedrag in de Omschrijving vermogensbestanddelen [X] en daarmee een relevant bedrag voor de berekening van de legitieme.
3.1
Ingevolge artikel 4:78 BW kan [B] tegenover [A] qq aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft en verstrekt [A] qq haar desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen. Aldus dient [A] qq bescheiden aan [B] ter inzage en in afschrift te verstrekken die betrekking hebben op en inlichtingen te verstrekken over de schuld aan [A] ad € 452.473,06 per 4 mei 2015. Die vordering zal worden toegewezen als hierna te vermelden.
3.11
De vordering om [A] qq te veroordelen aan [B] te voldoen de haar toekomende legitieme, nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, zal worden afgewezen. Een legitimaris heeft een vordering op de erfgenamen. Dit betekent in casu dat [B] , indien de nalatenschap niet negatief is, een vordering heeft op [A] en niet op de executeur.
De vordering in reconventie is ingesteld tegen [A] qq. Artikel 136 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) staat aan toewijzing in de weg. Dat erfgenaam en executeur één en dezelfde persoon zijn, maakt het bovenstaande niet anders. Immers: die situatie ligt juist ten grondslag aan artikel 136 Rv.
3.12
Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de kosten in reconventie worden gecompenseerd en wel aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
I. veroordeelt [B] om aan [A] qq in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [X] te betalen een bedrag van
€ 38.575,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016 tot de dag van volledige betaling;
II. veroordeelt [B] in de buitengerechtelijke kosten van € 1.160,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2016 tot de dag van volledige betaling;
III. veroordeelt [B] veroordeelt in de kosten van de beslaglegging op haar aandeel in de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] ad € 343,54;
IV. veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure ad € 4.108, 56, alsmede de nakosten tot een bedrag van € 131,--, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, tot een bedrag van € 199,--, vermeerderd met de rente van 14 dagen na dagtekening vonnis dan wel dagtekening betekening tot de dag van volledige betaling;
V. verklaart het dictum in conventie uitvoerbaar bij voorraad.
VI. veroordeelt [A] qq binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis aan [B] bescheiden ter inzage en in afschrift te verstrekken die betrekking hebben op en inlichtingen te verstrekken over de schuld aan [A] ad
€ 452.473,06 per 4 mei 2015, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro);
VII. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
VIII. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
IX. verklaart onderdeel VI. van het dictum in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
29 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.