Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LDW BEHEER B.V.,
WEBSITEBOOST B.V.,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LDW HOLDING B.V.,
[X],
1.De procedure
- de dagvaarding van 25 september 2018 met twintig producties
- de brief van [X] van 1 oktober 2018, houdende de overlegging van één productie
- de mondelinge behandeling op 5 oktober 2018
- de pleitaantekeningen van LDW
- de pleitaantekeningen van [X] .
2.De feiten
3.Het geschil
€ 100.000,00. Tot slot vordert LDW dat [X] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, een bedrag aan nakosten daaronder begrepen.
4.De beoordeling
ten behoeve van bestaande relaties van Websiteboost. In het tweede lid van artikel 8 is toegelicht wat moet worden verstaan onder de bestaande relaties uit lid 1. Daarmee beperkt het tweede lid – in grammaticale zin – de werkingssfeer van het eerste lid, zodat een taalkundige uitleg met zich mee zou brengen dat in lid 1 geen non-concurrentie- maar uitsluitend een relatiebeding moet worden gelezen. Volgens LDW hebben partijen echter
bedoeldaf te spreken dat zij geen concurrerende werkzaamheden zullen verrichten na vertrek bij Websiteboost. Feiten en omstandigheden die die bedoeling prijsgeven heeft LDW naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld, nog daargelaten dat die bedoeling door [X] is weersproken. De enkele omstandigheid dat boven artikel 8 “non-concurrentie” staat vermeld en dat de accountant heeft verklaard dat in de aandeelhoudersovereenkomst een non-concurrentiebeding is opgenomen, “met als doel dat de beide heren elkaar nu of in de toekomst niet zouden gaan beconcurreren” acht de voorzieningenrechter daartoe onvoldoende nu de reikwijdte van artikel 8 thans ter discussie staat. Het gaat niet om wat de accountant (mogelijk) heeft bedoeld (te adviseren), maar om wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de grammaticale uitleg van [X] moet worden gevolgd, dus dat partijen met de leden 1 en 2 van artikel 8 een relatiebeding met elkaar hebben afgesproken. De betrokkenheid van [X] bij Companyboost valt niet onder de werkingssfeer van dat relatiebeding te brengen. Companyboost is immers geen relatie van Websiteboost (geweest).
eigen nevenactiviteiten op te starten. Die formulering vraagt meer uitleg over de bedoeling van partijen dan in dit geding naar voren is gebracht. Enerzijds valt in dat artikellid immers een verbod op nevenactiviteiten in te lezen, zodat het [X] niet zou zijn toegestaan om voor Companyboost ook maar iets te ondernemen. Zijn hiervoor besproken betrokkenheid (zie 4.3) zou dan ook overtreding van het verbod uit lid 4 meebrengen. Maar anderzijds moet het volgens lid 4 gaan om het
opstartenvan die nevenactiviteiten, hetgeen doet vermoeden dat partijen hebben bedoeld dat het niet is toegestaan een vennootschap of andere handelsvorm op te richten die met Websiteboost vergelijkbare activiteiten ontplooit. In dat kader is van belang vast te stellen dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat [X] betrokken is bij de oprichting van Companyboost (de datum van oprichting geeft alvast te denken. Ook gebruikt de website van Companyboost dezelfde webhost als vintageantiek.nl, die [X] beheert en die doorlinkt naar de website van Companyboost), maar in het bestek van dit kort geding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [X] die nevenactiviteit heeft opgestart zoals met artikel 8 lid 4 van de aandeelhoudersovereenkomst is bedoeld. Daar komt bij dat LDW een voorziening in kort geding vraagt, die bestaat uit de betaling van een geldsom. Met een dergelijke vordering is terughoudendheid op zijn plaats.