ECLI:NL:RBOVE:2018:4053

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
08/222852 / KG ZA 18-274
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van voorschot op verbeurde boetes en nakoming van non-concurrentiebeding in aandeelhoudersovereenkomst

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap LDW Beheer B.V. (eiseres) in kort geding dat de voorzieningenrechter [X] (gedaagde) hoofdelijk zou veroordelen tot betaling van een voorschot van € 50.000 aan verbeurde boetes, alsmede tot nakoming van het non-concurrentie- en relatiebeding uit de aandeelhoudersovereenkomst van maart 2018. De eiseres stelde dat de gedaagde in strijd met deze overeenkomst handelde door concurrerende werkzaamheden te verrichten via Companyboost B.V., een onderneming die vergelijkbare diensten aanbiedt als Websiteboost, de vennootschap die door de partijen was opgericht. De gedaagde voerde verweer en stelde dat de partijen in de aandeelhoudersovereenkomst waren overeengekomen geschillen voor te leggen aan een bindend adviseur, waardoor de eiseres niet ontvankelijk zou zijn in deze procedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de eiseres om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden kwam de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de betrokkenheid van [X] bij Companyboost onvoldoende was aangetoond om te concluderen dat hij de overeenkomst had geschonden. De vorderingen van LDW werden afgewezen, en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 08/222852 / KG ZA 18-274
Vonnis in kort geding van 19 oktober 2018
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LDW BEHEER B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WEBSITEBOOST B.V.,
beiden gevestigd te Vledder,
eiseressen,
advocaat mr. J.I. Veldhuis-Lampe te Meppel,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LDW HOLDING B.V.,

gevestigd te De Pol,
2.
[X],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.N.S.M. Mak te Groningen.
Partijen zullen hierna LDW en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 september 2018 met twintig producties
  • de brief van [X] van 1 oktober 2018, houdende de overlegging van één productie
  • de mondelinge behandeling op 5 oktober 2018
  • de pleitaantekeningen van LDW
  • de pleitaantekeningen van [X] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Y] is de bestuurder van LDW Beheer en [X] is de bestuurder van LDW Holding. Op 21 februari 2018 hebben zij, althans hun vennootschappen, de besloten vennootschap Websiteboost opgericht.
2.2.
R. Schokker, accountant, heeft [Y] en [X] geadviseerd een overeenkomst te sluiten, zodat ten aanzien van Websiteboost in de gevolgen van onder meer overlijden en arbeidsongeschiktheid is voorzien. In dat verband is in maart 2018 een aandeelhouders-overeenkomst gesloten. Partijen bij die overeenkomst zijn LDW Beheer, aangeduid als “partij A” en LDW Holding, aangeduid als “partij B”, alsmede Websiteboost, aangeduid als “de vennootschap”. In artikel 8 onder “Non-concurrentie” is het volgende bepaald:
Partij A en/of partij B, respectievelijk de natuurlijke persoon van partij A en/of de natuurlijke persoon van partij B zullen tijdens de duur van deze overeenkomst, alsmede gedurende twee jaar na een eventuele overdracht van de aandelen als bedoeld in voorgaande artikelen, niet zonder toestemming van de vennootschap – welke toestemming moet blijken uit een getekende schriftelijke verklaring – noch voor eigen rekening, noch in vereniging of vennootschap met anderen, noch op eigen naam, noch op welke andere wijze ook, soortgelijke werkzaamheden verrichten als bij de vennootschap alsmede ten tijde van de uittreding gebruikelijk worden verricht ten behoeve van bestaande relaties van de vennootschap en/of van bestaande relaties van aan haar gelieerde dochtermaatschappijen of daarbij financieel belang te hebben.
Onder bestaande relaties in lid 1 bedoeld dient te worden verstaan natuurlijke en/of rechtspersonen, waarvoor de vennootschap en de aan haar (in de toekomst) gelieerde dochtermaatschappijen gedurende de samenwerking dan wel in het tijdvak van twee jaren, voorafgaande aan de datum van overdracht van de aandelen van de vennootschap en de aan haar (in de toekomst) gelieerde dochtermaatschappijen, diensten/werkzaamheden heeft verricht.
De natuurlijke persoon van partij A en de natuurlijke persoon van partij B verklaren middels medeondertekening van deze overeenkomst in te stemmen met onderhavig artikel inzake non-concurrentie en dit gehele artikel als eigen verplichting jegens de andere partij onverkort te zullen nakomen.
Het is de natuurlijke persoon van partij A en/of de natuurlijke persoon van partij B niet zonder toestemming van de vennootschap – welke toestemming moet blijken uit een getekende schriftelijke verklaring – toegestaan eigen nevenactiviteiten op te starten. Indien de vennootschap voornoemde instemming verleent en deze nevenactiviteiten niet dienstig zijn aan de vennootschap en de aan haar (in de toekomst) gelieerde dochtermaatschappijen, dan wordt de managementvergoeding c.q. het salaris van desbetreffende partij bij het opstarten c.q. uitbreiden van haar eigen nevenactiviteiten evenredig naar de voor de aan de nevenactiviteiten te besteden tijd per dagdeel verminderd, tenzij partijen alsdan nog schriftelijk anders mochten overeenkomen.
Het is (de natuurlijke persoon van) partij A en/of (de natuurlijke persoon van) partij B niet zonder toestemming van de vennootschap – welke toestemming moet blijken uit een getekende schriftelijke verklaring – toegestaan participaties aan te gaan.
Bij overtreding van een of meer van voorgaande leden verbeurt de overtredende partij ten gunste van de andere partij een dadelijk en ineens (- en derhalve zonder dat hiervoor enige ingebrekestelling noodzakelijk zal zijn -) opeisbare boete van€ 25.000 (zegge: vijfentwintigduizend euro), alsmede € 2.500 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro) per dag, indien en voor zolang de overtreding mocht voortduren en onverminderd de rechten van de andere partij tot volledige schadevergoeding, indien deze meer mocht belopen dan het door de overtredende partij verschuldigde boetebedrag.
2.3.
Op 13 april 2018 is LDW Holding als bestuurder op non-actief gesteld. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Websiteboost van 10 mei 2018 is aan LDW Holding als bestuurder ontslag verleend.

3.Het geschil

3.1.
LDW vordert dat de voorzieningenrechter [X] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot van € 50.000,00 aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2018 tot aan de dag waarop alles is betaald. Voorts vordert LDW dat de voorzieningenrechter [X] veroordeelt tot stipte nakoming van het overeengekomen non-concurrentie- en relatiebeding uit de aandeelhouders-overeenkomst van maart 2018, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding, alsmede € 2.500,00 voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, waarbij een gedeelte van de dag als gehele dag wordt gerekend, met een maximum van
€ 100.000,00. Tot slot vordert LDW dat [X] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld, een bedrag aan nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[X] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
LDW heeft aan haar vordering tot betaling van een bedrag van € 50.000,00 ten grondslag gelegd dat [X] artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst heeft geschonden. In deze procedure vordert zij daarom een voorschot op de verbeurde contractuele boetes, waartoe zij het volgende stelt.
4.1.1.
Uit artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst volgt onder meer dat het partijen niet is toegestaan om met Websiteboost concurrerende werkzaamheden te verrichten. [X] is in april 2018 met onenigheid vertrokken bij Websiteboost. Hij heeft nadien meerdere keren verklaard een eigen, concurrerende onderneming te zullen starten, desnoods door een katvanger in te schakelen. Gebleken is dat [X] woord heeft gehouden. Op 14 mei 2018 is Companyboost B.V. opgericht. Dat bedrijf is op diverse vlakken (qua aanbod diensten, layout website, brochures en prijsstelling) vergelijkbaar met Websiteboost. [A] is weliswaar de persoon die (uiteindelijk, via een aantal besloten vennootschappen) achter Companyboost zit, maar [A] en [X] zijn oude bekenden van elkaar. Daarmee staat volgens LDW vast dat [X] een katvanger heeft ingeschakeld, zoals hij al had aangekondigd. [X] verricht vanuit Companyboost met Websiteboost concurrerende activiteiten en overtreedt daarmee het non-concurrentiebeding.
4.1.2.
LDW heeft voorts betoogd dat uit artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst in ieder geval volgt dat partijen geen werkzaamheden voor relaties mogen verrichten (relatiebeding), die soortgelijk zijn aan de werkzaamheden die Websiteboost gebruikelijk verricht. Een van de relaties van Websiteboost is [Z] in Hardenberg. [Z] is benaderd door Companyboost en omdat vaststaat dat [X] voor Companyboost werkt, heeft hij daarmee het relatiebeding overtreden, aldus LDW.
4.1.3.
LDW heeft verder toegelicht dat het voor haar als startende onderneming van eminent belang is dat haar geen onrechtmatige concurrentie wordt aangedaan. Nu [X] zich kennelijk niet gehinderd voelt door het gegeven woord aan de aandeelhoudersovereenkomst, is een financiële prikkel teneinde de staking van concurrerende activiteiten af te dwingen op zijn plaats, aldus LDW.
4.2.
[X] heeft op de eerste plaats aangevoerd dat partijen in de aandeelhouders-overeenkomst zijn overeengekomen geschillen voor te leggen aan een bindend adviseur. Daarom, zo stelt [X] , is LDW niet ontvankelijk in deze procedure voor de voorzieningenrechter. Dat verweer wordt gepasseerd. De omstandigheid dat beslechting van een geschil middels bindend advies is overeengekomen staat in beginsel niet eraan in de weg dat een partij zich wendt tot de voorzieningenrechter. Daarvoor pleit de omstandigheid dat de bindendadviesprocedure geen bijzondere regeling kent voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening in het geval de spoedeisendheid dat verlangt (vergelijkbaar met de regeling in artikel 1022a Rv in het geval arbitrage is overeengekomen). Het is LDW erom te doen onrechtmatige concurrentie te voorkomen en daaruit vloeit – anders dan [X] heeft bepleit – een spoedeisend belang voort. LDW is daarom ontvankelijk in haar vordering.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands voldoende aannemelijk geworden dat [X] in zekere mate betrokken is bij Companyboost. LDW heeft gesteld dat [X] de website van Companyboost onder zijn eigen webhost heeft ondergebracht en dat is door [X] niet betwist. Uit het proces-verbaal van bevindingen van gerechtsdeurwaarder Everts te Meppel van 11 juli 2018 blijkt dat [X] telefonisch bereikbaar is via Companyboost. Die omstandigheid bewijst op zichzelf nog niet dat [X] werkzaamheden verricht voor Companyboost, dan wel dat hij [A] heeft ingeschakeld als katvanger, maar toont wel voldoende aan dat [X] betrokken is bij Companyboost. Dat heeft [X] ook met zoveel woorden tijdens de mondelinge behandeling erkend; hij probeert ‘onderdak te vinden’ bij Companyboost en hij heeft uitgelegd dat hij het bedrijf tweemaal heeft geadviseerd in ruil voor het gebruik van een jacuzzi.
4.4.
De vraag is of de hiervoor geschetste betrokkenheid van [X] bij Companyboost onder de werkingssfeer van artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst valt, als gevolg waarvan [X] een boete is verbeurd aan LDW. Die vraag kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat artikel. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat het hier gaat om een vordering in kort geding. Dat betekent dat het aan LDW is om – zonder nadere bewijslevering waarvoor in deze procedure geen plaats is – aannemelijk te maken dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de door haar bepleite uitleg van artikel 8 zal volgen.
4.4.1.
In het eerste lid van artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst is – kort gezegd – aan de beide contractspartijen verboden werkzaamheden, die vergelijkbaar zijn met de dienstverlening die Websiteboost aanbiedt, te verrichten
ten behoeve van bestaande relaties van Websiteboost. In het tweede lid van artikel 8 is toegelicht wat moet worden verstaan onder de bestaande relaties uit lid 1. Daarmee beperkt het tweede lid – in grammaticale zin – de werkingssfeer van het eerste lid, zodat een taalkundige uitleg met zich mee zou brengen dat in lid 1 geen non-concurrentie- maar uitsluitend een relatiebeding moet worden gelezen. Volgens LDW hebben partijen echter
bedoeldaf te spreken dat zij geen concurrerende werkzaamheden zullen verrichten na vertrek bij Websiteboost. Feiten en omstandigheden die die bedoeling prijsgeven heeft LDW naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld, nog daargelaten dat die bedoeling door [X] is weersproken. De enkele omstandigheid dat boven artikel 8 “non-concurrentie” staat vermeld en dat de accountant heeft verklaard dat in de aandeelhoudersovereenkomst een non-concurrentiebeding is opgenomen, “met als doel dat de beide heren elkaar nu of in de toekomst niet zouden gaan beconcurreren” acht de voorzieningenrechter daartoe onvoldoende nu de reikwijdte van artikel 8 thans ter discussie staat. Het gaat niet om wat de accountant (mogelijk) heeft bedoeld (te adviseren), maar om wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en op wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Gelet op het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de grammaticale uitleg van [X] moet worden gevolgd, dus dat partijen met de leden 1 en 2 van artikel 8 een relatiebeding met elkaar hebben afgesproken. De betrokkenheid van [X] bij Companyboost valt niet onder de werkingssfeer van dat relatiebeding te brengen. Companyboost is immers geen relatie van Websiteboost (geweest).
4.4.2.
Niet [X] , maar [naam] , als accountmanager verbonden aan Companyboost, heeft [Z] in Hardenberg benaderd. Ter zitting heeft [X] toegelicht dat het bezoek van [naam] aan [Z] op toeval berust. [naam] is woonachtig in Hardenberg en was kort daarvoor op bezoek geweest bij de naastgelegen telecomwinkel. LDW heeft die gang van zaken niet weersproken. Daarmee is onvoldoende gesteld of gebleken dat [X] de drijvende kracht is geweest achter de poging op [Z] acquisitie te plegen, zodat de voorzieningenrechter van oordeel is dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [X] wat dat bezoek aangaat het relatiebeding heeft overtreden.
4.4.3.
Het vierde lid bepaalt dat het niet is toegestaan
eigen nevenactiviteiten op te starten. Die formulering vraagt meer uitleg over de bedoeling van partijen dan in dit geding naar voren is gebracht. Enerzijds valt in dat artikellid immers een verbod op nevenactiviteiten in te lezen, zodat het [X] niet zou zijn toegestaan om voor Companyboost ook maar iets te ondernemen. Zijn hiervoor besproken betrokkenheid (zie 4.3) zou dan ook overtreding van het verbod uit lid 4 meebrengen. Maar anderzijds moet het volgens lid 4 gaan om het
opstartenvan die nevenactiviteiten, hetgeen doet vermoeden dat partijen hebben bedoeld dat het niet is toegestaan een vennootschap of andere handelsvorm op te richten die met Websiteboost vergelijkbare activiteiten ontplooit. In dat kader is van belang vast te stellen dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat [X] betrokken is bij de oprichting van Companyboost (de datum van oprichting geeft alvast te denken. Ook gebruikt de website van Companyboost dezelfde webhost als vintageantiek.nl, die [X] beheert en die doorlinkt naar de website van Companyboost), maar in het bestek van dit kort geding is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [X] die nevenactiviteit heeft opgestart zoals met artikel 8 lid 4 van de aandeelhoudersovereenkomst is bedoeld. Daar komt bij dat LDW een voorziening in kort geding vraagt, die bestaat uit de betaling van een geldsom. Met een dergelijke vordering is terughoudendheid op zijn plaats.
4.4.4.
Uit artikel 8 lid 5 volgt dat het [Y] en gedaagde sub 2 niet is toegestaan ‘participaties’ aan te gaan zonder toestemming van Websiteboost. De bedoeling van dat artikellid is niet zonneklaar, zodat een nadere toelichting daarop van LDW had mogen worden verwacht. Zij heeft die niet gegeven. Daardoor is niet in te zien wat met die bepaling is bedoeld, laat staan of en zo ja waardoor [X] die bepaling heeft overtreden.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de betrokkenheid, zoals door LDW tot op heden is aangetoond, onvoldoende is om aan te nemen dat de rechter in een eventuele bodemzaak zal oordelen dat [X] een contractuele boete is verbeurd. Gelet daarop wordt het gevorderde voorschot op de boetes afgewezen.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om de nakoming van de aandeel-houdersovereenkomst toe te wijzen zoals door LDW is gevorderd. Enerzijds heeft LDW onvoldoende concreet gemaakt dat [X] zich niet houdt, of dat zij gegronde vrees heeft dat [X] zich niet zal houden, aan de bedoelde bedingen. Anderzijds, zo volgt uit het voorgaande, bestaat veel onduidelijkheid over hetgeen partijen hebben bedoeld met artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst.
4.7.
LDW is de verliezende partij en wordt daarom in de kosten van deze procedure veroordeeld, die aan de zijde van [X] worden begroot op € 626,00 wegens griffierecht en € 980,00 wegens salaris gemachtigde. De voorzieningenrechter zal de proceskosten-veroordeling ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt LDW in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [X] begroot op € 1.606,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018 in tegenwoordigheid van mr. C.J.H. Terwal als griffier. [1]

Voetnoten

1.type: