4.6.Waar het gaat om het voldoen aan de boekhoudplicht door [gedaagde] merkt de rechtbank op grond van de stellingen van de curator en het verweer van [gedaagde] een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aan. De volgende feiten staan als gesteld door de curator en niet of onvoldoende gemotiveerd door [gedaagde] vast:
[gedaagde] heeft de curator over 2016 geen financieel overzicht, loonaangiftes, urenadministratie, btw aangiftes en balans verstrekt.
Na het faillissement is gebleken dat een aantal in een overzicht genoemde debiteuren al ruimschoots voor het faillissement was betaald.
[gedaagde] heeft de curator geen crediteurenlijst verstrekt en het aantal crediteuren blijkt groter dan [gedaagde] in het kader van de aanvraag van het faillissement heeft gesteld en uit de administratie van Het Oosten bleek. [gedaagde] heeft gesteld dat de vorderingen van de andere crediteuren die zich bij de curator hebben gemeld, worden betwist, maar hij heeft het bij een enkele stelling gelaten, terwijl van hem verwacht mocht worden dat hij zijn stelling zou onderbouwen, bijvoorbeeld met correspondentie tussen Het Oosten en die crediteuren waaruit de betwisting zou blijken.
[gedaagde] stelt dat Pluto een aanzienlijke vordering op Het Oosten heeft uit hoofde van management fee voor werkzaamheden van hem, [gedaagde], maar stukken ter onderbouwing van deze vordering zijn niet voorhanden.
Uit de bankgegevens van Het Oosten blijkt van diverse betalingen die onmiskenbaar privé uitgaven van [gedaagde] betreffen: het gaat om betalingen aan kledingwinkels en aan een camping in Italië. In de administratie van Het Oosten is voor deze privé onttrekkingen kennelijk geen vordering op [gedaagde] verwerkt.
Een auto met [kenteken], waarvoor Het Oosten in januari 2016 een leaseovereenkomst is aangegaan en waarvoor zij de lasten heeft betaald, was in gebruik bij de echtgenote van [gedaagde], die de auto heeft gebruikt ten behoeve van het geven van rijlessen. [gedaagde] stelt dat de auto wel degelijk (mede?) in gebruik was bij medewerkers van Het Oosten. Dat het ging om een auto met dubbele bediening, zoals blijkt uit de leaseovereenkomst, maakt het echter veel aannemelijker dat de auto in gebruik was bij de rijschool van de echtgenote van [gedaagde] dan bij medewerkers van Van Oosten. [gedaagde] biedt geen gespecificeerd bewijs van zijn stelling aan. Hij noemt weliswaar voormalig medewerker [X] als mogelijke getuige, maar de curator heeft een schriftelijke verklaring van [X] in het geding heeft gebracht, waarin hij laat weten de auto ten tijde van zijn dienstverband met Het Oosten nooit gebruikt te hebben. Tegenover dit bewijsmiddel heeft [gedaagde] zich gehuld in vage termen: [X] zou ‘voor zover [gedaagde] weet’ de auto ‘ook’ hebben gebruikt. In deze omstandigheden acht de rechtbank het bewijsaanbod van [gedaagde] onvoldoende specifiek. Daarom wordt dat aanbod gepasseerd.
De curator heeft gesteld herhaaldelijk contact te hebben gehad met de boekhouder van Het Oosten, [Y], en van hem begrepen te hebben dat hij de beschikbare administratie van Het Oosten onvoldoende vond om een jaarrekening op te maken, dat hij [gedaagde] gewezen heeft op niet correcte rekening-courantverhoudingen tussen de vennootschappen en dat [gedaagde] geld aan Het Oosten heeft onttrokken zonder daarvoor een lening aan te gaan. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen op deze stellingen in te gaan. Hij heeft dat niet gedaan. Het aanbod [Y] als getuige te horen om zijn stelling dat hij een adequate administratie heeft gevoerd te bewijzen, is in dit licht onvoldoende specifiek, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank neemt daarom als onvoldoende gemotiveerd weersproken aan dat ook de boekhouder van Het Oosten de administratie ontoereikend vond.