Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
- een bedrag van € 1.690.000,-- over de periode 2005 tot en met 2009. Dit betreft betalingen die zijn verricht door vennootschappen die betrokken waren bij de acquisitiefraude aan de Bulgaarse vennootschap [bedrijf] (een bedrag van € 2.010.000,--), en een dividenduitkering aan de broer van veroordeelde (een bedrag van € 243.342,--). Daarbij is rekening gehouden met een percentage van 25% aan eerlijke transacties in verband met de acquisitie voor [kinderkleurboek] ;
- een bedrag van € 1.697.880,-- over de periode 2010 tot en met 2014. Bij de bepaling van dit bedrag is uitgegaan van de totaal genoten omzet van alle vennootschappen die betrokken waren bij de acquisitiefraude (in totaal een bedrag van € 2.592.513,46). Daarop zijn de gemaakte kosten in mindering gebracht. Er is aansluiting gezocht bij de verschillen tussen de contante opnames en stortingen en bij de betalingen die zijn verricht aan [bedrijf] .
3.De beoordeling van de vordering
€ 243.342,--
€ 563.335,--
€ 1.690.000,--
€ 149.060,--
€ 641.000,--+/+
€ 1.697.880,--
€ 3.387.880,---.
€ 3.382.880,--.
5.De beslissing
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
mr. H.R. Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.