ECLI:NL:RBOVE:2018:3968

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
08-996005-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met acquisitiefraude door een 38-jarige man uit Veendam

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een 38-jarige man uit Veendam. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde bijna 3,4 miljoen euro aan de Staat moet betalen, omdat hij dit bedrag heeft verdiend met acquisitiefraude. De vordering van de officier van justitie, mr. M.H. Pluimers, was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 5.527.647,55, maar na wijziging van de vordering is dit bedrag vastgesteld op € 3.387.880,--. De rechtbank heeft de vordering behandeld op verschillende openbare terechtzittingen, waarbij de veroordeelde op de laatste zitting niet aanwezig was.

De rechtbank baseert haar oordeel op een rapport van 2 juli 2015, opgesteld door rapporteurs H.J. Tuinstra en G.C.T.M. Braun, waarin de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde als (indirect) bestuurder van vennootschappen kan worden aangesproken voor het wederrechtelijk voordeel dat aan deze vennootschappen is toegekomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met € 5.000,--. Uiteindelijk legt de rechtbank de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 3.382.880,-- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter mr. H. Stam en de rechters mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. H.R. Schimmel, en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996005-14
Datum vonnis: 18 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 5.527.647,55.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 13 juli 2015, 9 oktober 2015, 23 november 2015, 25 januari 2016, 25 juli 2016, 27 november 2017 en 6 september 2018. De veroordeelde is op de terechtzitting van 6 september 2018 niet verschenen.
Op de terechtzitting van 6 september 2018 heeft de officier van justitie mr. M.H. Pluimers de vordering gewijzigd in die zin dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen en te ontnemen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 3.387.880,--.
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • een bedrag van € 1.690.000,-- over de periode 2005 tot en met 2009. Dit betreft betalingen die zijn verricht door vennootschappen die betrokken waren bij de acquisitiefraude aan de Bulgaarse vennootschap [bedrijf] (een bedrag van € 2.010.000,--), en een dividenduitkering aan de broer van veroordeelde (een bedrag van € 243.342,--). Daarbij is rekening gehouden met een percentage van 25% aan eerlijke transacties in verband met de acquisitie voor [kinderkleurboek] ;
  • een bedrag van € 1.697.880,-- over de periode 2010 tot en met 2014. Bij de bepaling van dit bedrag is uitgegaan van de totaal genoten omzet van alle vennootschappen die betrokken waren bij de acquisitiefraude (in totaal een bedrag van € 2.592.513,46). Daarop zijn de gemaakte kosten in mindering gebracht. Er is aansluiting gezocht bij de verschillen tussen de contante opnames en stortingen en bij de betalingen die zijn verricht aan [bedrijf] .

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank, locatie Almelo, van 16 februari 2016 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
feit 1:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank gaat bij de berekening van het door veroordeelde genoten wederrechtelijk voordeel uit van het rapport “berekening wederrechtelijk verkregen voordeel” d.d. 2 juli 2015, opgemaakt door de rapporteurs H.J. Tuinstra en G.C.T.M. Braun.
Nu de in dit rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen én die gevolgtrekking door of namens veroordeelde niet is betwist, zal de rechtbank bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, volstaan met de vermelding van het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport.
Periode 2005-2009
Voor de periode 2005-2009 is in het rapport voor het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de betalingen die zijn verricht door vennootschappen die betrokken waren bij de acquisitiefraude aan de Bulgaarse vennootschap [bedrijf] :
totaalbedrag aan facturen [bedrijf] € 2.651.000,--
facturen die zijn meegenomen in de berekening over 2010 en 2011 € 181.000,-- -/-
€ 140.000,-- -/-
€ 320.000,---/-
subtotaal € 2.010.000,--
dividenduitkering aan broer van veroordeelde, I. Gun
€ 243.342,--
subtotaal € 2.253.342,--
te verminderen met 25% ‘eerlijke transacties’ (afgerond)
€ 563.335,--
totaal (afgerond)
€ 1.690.000,--
Periode 2010-2014
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 2010-2014 is het verschil berekend tussen de contante opnames en de stortingen van alle vennootschappen die betrokken waren bij de acquisitiefraude:
jaar storting opname verschil
2010 € 70.000,-- € 125.500,-- € 55.500,--
2011 € 149.000,-- € 173.260,-- € 24.260,--
2012 € 44.300,-- € 652.040,-- € 607.740,--
2013 € 3.850,-- € 224.170,-- € 220.320,--
2014 € 9.650,-- € 158.710,--
€ 149.060,--
subtotaal € 1.056.880,--
Voor het overige is de berekening over deze periode gebaseerd op de betaling op basis van valselijk opgemaakte facturen aan [bedrijf]
€ 181.000,-- + € 140.000,-- (2010) + € 320.000,-- (2011)
€ 641.000,--+/+
TOTAAL
€ 1.697.880,--
Conclusie
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op (€ 1.690.000,-- + € 1.697.880,-- =)
€ 3.387.880,---.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat veroordeelde weliswaar als natuurlijk persoon is veroordeeld voor oplichting, maar dat sprake is van vereenzelviging omdat veroordeelde als (indirect) bestuurder kan worden aangeslagen voor het wederrechtelijk voordeel dat is toegekomen aan de al dan niet direct aan hem te lieren vennootschappen. Een dergelijke situatie doet zich voor nu veroordeelde volledige dan wel in belangrijke mate zeggenschap heeft over de aan hem te liëren vennootschappen, hij over het vermogen van die vennootschappen kon beschikken en het verkregen voordeel ten voordele van veroordeelde is gekomen (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2017:1097).
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
Deze termijn is aangevangen op 2 juli 2015. Op die datum is de ontnemingsvordering aangekondigd. De rechtbank wijst op 18 oktober 2018 vonnis in de ontnemingszaak.
Als uitgangspunt geldt dat het geding – behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen – met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. In het onderhavige geval wordt ruim drie jaar na aanvang van de termijn vonnis gewezen. Het betreft een tijdsverloop dat deels niet is toe te rekenen aan veroordeelde. De conclusie dient dan ook te zijn dat de behandeling van de zaak onredelijk lang heeft geduurd en dat hierdoor de redelijke termijn is geschonden.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren, zoals ook verzocht door de officier van justitie, door vermindering van de betalingsverplichting met een bedrag van € 5.000,--.
De rechtbank is samenvattend van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 3.382.880,--.
4. De wettelijke voorschriften
De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en
mr. H.R. Schimmel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.
Buiten staat
Mr. Stam is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.