ECLI:NL:RBOVE:2018:3959

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
08.119288.18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugs- en wapenbezit en belediging van politieambtenaren

Op 18 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man uit Vroomshoop veroordeeld voor het bezit van verboden wapens en drugs, alsook voor het beledigen van politieambtenaren. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uur. De zaak kwam aan het licht na een aanhouding op 19 februari 2017 in Westerhaar-Vriezenveensewijk, waar de verdachte in het bezit was van een vuurwapen, munitie en amfetamine. Tijdens de aanhouding beledigde hij de betrokken politieambtenaren met kwetsende woorden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van de aanhouding, doorslaggevend waren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn afkickproces van een GHB-verslaving, maar vond de ernst van de feiten zwaarder wegen. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de overige feiten leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.119288.18 (P)
Datum vonnis: 18 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie F.E. van der Zee en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte verboden wapens voorhanden heeft gehad, drugs aanwezig heeft gehad en politieambtenaren heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Twenterand een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk/type: Browning), en/of munitie van categorie III, te weten 18 patronen (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Twenterand een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder en/of twee valmessen, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
3
hij op of omstreeks 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Twenterand opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,85 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Twenterand opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] (brigadier bij politie Eenheid Oost-Nederland) en/of [slachtoffer 2] (hoofdagent bij politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen meerdere malen, althans eenmaal de woorden toe te voegen: "kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aanhouding, van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van
19 februari 2018, pagina’s 27 t/m 31, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten.
3.
Het proces-verbaal onderzoek wapen, met bijlage, van verbalisant [verbalisant] van
18 mei 2018, pagina’s 63 t/m 69, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangetroffen messen op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet als valmessen kunnen worden gecategoriseerd en verdachte voor dat onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [2]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aanhouding, van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van
19 februari 2018, pagina’s 27 t/m 31, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten;
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 21 februari 2017, pagina’s 14 t/m 16, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisant;
Ten aanzien van de ten laste gelegde valmessen is de rechtbank van oordeel dat nu op basis van het politieonderzoek en de foto’s in het dossier niet voldoende is vast te stellen dat de messen valmessen zijn, deze messen niet als verboden wapens als bedoeld in de Wet wapens en munitie kunnen worden aangemerkt. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 3
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van de hoeveelheid amfetamine heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze moet worden bijgesteld naar 8,2 gram.
4.8
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.9
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [3]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aanhouding, van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van
19 februari 2018, pagina’s 27 t/m 31, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten;
3.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , van 13 maart 2017, pagina’s 40 t/m 43, voor zover inhoudende, het relaas van verbalisanten;
4.
Het rapport identificatie van veelvoorkomende drugs van het NFI van 11 januari 2018, van ing. A.G.A. Sprong, voor zover inhoudende, de bevindingen van rapporteur.
Feit 4
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.11
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.12
Het oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt onder meer dat de aanhouding van verdachte op 19 februari 2017 moeizaam verliep en verdachte zich recalcitrant gedroeg. Op enig moment werd verdachte geboeid en in het dienstvoertuig geplaatst. Ten aanzien van politieambtenaar [slachtoffer 2] heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in een reactie op de, volgens verdachte, hardhandige wijze waarop hij werd aangehouden “kankerlijer” heeft geroepen. Ten aanzien van politieambtenaar [slachtoffer 1] ontkent verdachte dat hij hem beledigd heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier, noch het onderzoek ter terechtzitting, ook maar enige aanwijzing heeft opgeleverd dat aan de juistheid van het ambtsedig proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld, afgezien van de betwisting door de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen van verdachte - telkens - reeds op zichzelf beschouwd beledigend en hadden zij de strekking de betrokken politieambtenaren aan te tasten in hun eer en goede naam.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voorgaande en de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de politieambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk heeft beledigd.
4.13
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk/type: Browning), en munitie van categorie III, te weten 18 patronen (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad;
2
hij op 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 8,2 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
hij op 19 februari 2017 te Westerhaar-Vriezenveensewijk opzettelijk meerdere ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] (brigadier bij politie Eenheid Oost-Nederland) en [slachtoffer 2] (hoofdagent bij politie Eenheid Oost-Nederland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen toe te voegen: "kankerlijer”.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikel 266 juncto 267 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 55 lid 1, 55 lid 3, sub a van de Wet wapens en munitie en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie te fors is en gematigd dient te worden gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de positieve ontwikkeling die thans is ingezet. Een werkstraf voor de duur van 180 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, is een meer passende straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met scherpe patronen en een ploertendoder. Het voorhanden hebben van verboden wapens, en in het bijzonder een vuurwapen met scherpe munitie is maatschappelijk onverantwoord omdat het een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt. Hiernaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet door het aanwezig hebben van amfetamine. Vanwege de criminaliteit die veelal gepaard gaat met de productie en handel in drugs en de kwalijke gevolgen die het gebruik van verdovende middelen kan hebben, is het aanwezig hebben ervan strafbaar gesteld in de Opiumwet. Ten slotte heeft verdachte politieambtenaren beledigend. Het gebruik van de bewezenverklaarde beledigende woorden als scheldwoorden is kwetsend voor de eigenwaarde van mensen in het algemeen en in het bijzonder voor degenen, die als ambtenaar met de rechtmatige uitoefening van hun bediening bezig zijn. Het beledigen van politieambtenaren geeft blijk van minachting voor het gezag, waardoor dit wordt aangetast. Van politieambtenaren wordt verwacht dat zij gewoon hun werk kunnen doen. Zij hoeven zich niet te laten beledigen, wanneer zij juist ten dienste van de burger hun taak vervullen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van
4 september 2018. Daaruit blijkt dat verdachte een aanzienlijk crimineel verleden heeft en voor verschillende soorten feiten tot forse (voorwaardelijke) straffen is veroordeeld. Juist verdachte, namens wie is aangevoerd dat hij zijn leven weer redelijk op orde heeft na afgekickt te zijn van een GHB-verslaving, zou zich dan verre dienen te houden van situaties als de onderhavige. Kennelijk hebben deze veroordelingen niet een zodanige invloed op verdachte gehad. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Gelet op de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden, onder meer inhoudend dat verdachte is afgekickt van een GHB verslaving en daarnaast thans een zinvolle dagbesteding heeft en gelet op het tijdsverloop in deze zaak, ziet de rechtbank aanleiding om voor een andere en lagere strafmodaliteit te kiezen dan door de officier van justitie gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. De rechtbank is verder van oordeel dat aan verdachte, naast deze werkstraf een lange voorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd, teneinde hem ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, gedurende een proeftijd van drie jaren opleggen.
Met oplegging van deze straf wordt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking gebracht, wordt rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit onder meer blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor verboden wapenbezit, de hoeveelheid amfetamine dat naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangemerkt als gebruikershoeveelheid, maar ook met het bepaalde in artikel 63 Sr.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie vordert ten aanzien van het beslag:
- teruggave aan verdachte van de in beslag genomen horloge.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder hem in beslag genomen horloge, aangezien het horloge niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 91 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
feit 1
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
feit 3
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van een horloge aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. S.K. Huisman rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018274490 van 22 juni 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 4
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 4 oktober 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
“(…) Op 19 februari 2018 ben ik te Westerhaar-Vriezenveensewijk door de politie aangehouden. (…) Ik heb kankerlijer gezegd tegen een politieagent (…).”
2.
Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , van
19 februari 2017, pagina’s 27 t/m 31, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:
“(…) Ik, [slachtoffer 2] , zag dat [verdachte] mij aan keek. Ik hoorde dat [verdachte] met verharde stem
zei: "jij bent een kankerlijer”. (…) Het onderzoek, betreffende de auto, werd uitgevoerd door [slachtoffer 2] . Ik, [slachtoffer 1] , bleef bij het dienstvoertuig staan waarin [verdachte] zat. (…) Ik, [slachtoffer 1] , hoorde dat [verdachte] hard zei: "Hou je bek kankerlijer." (…).”
3.
Het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 2] , van 19 februari 2017, pagina’s 6 en 7, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
“(…) Op zondag 29 februari 2017, omstreeks 15:40 uur hield ik, samen met collega
[slachtoffer 1] , een persoon aan. Deze persoon betrof: [verdachte] , geboren op [geboortedatum]
1981 te [geboorteplaats] . Op het moment dat ik de reeds aangehouden verdachte naar het dienstvoertuig begeleidde zag ik dat de verdachte [verdachte] mij aan keek en hoorde ik hem zeggen: Jij bent een kankerlijer. Op dat moment waren er meerdere buurtbewoners op straat aanwezig. Ik voelde mij door deze woorden in mijn eer en goede naam aangetast. Ik was op dat moment met mijn werk bezig. (…).”
4.
Het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 1] , van 19 februari 2017, pagina’s 8 en 9, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op zondag 29 februari 2017, omstreeks 15:40 uur hield ik, samen met collega [slachtoffer 2] ,
een persoon aan. Deze persoon betrof: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats]
. Hierop sprak ik verdachte [verdachte] aan en verzocht hem niet meer te schreeuwen en zich niet meer met zijn omgeving te bemoeien. Verdachte [verdachte] beledigde mij vervolgens met de woorden: hou je bek kankerleijer. Ik voelde mij door deze woorden in mijn eer en goede naam aangetast. Ik was op dat moment met mijn werk bezig. (…).”

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018274490 van 22 juni 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018274490 van 22 juni 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
3.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018274490 van 22 juni 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.