In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie door de stiefvader van de minderjarige [B]. Het verzoek werd afgewezen op basis van de wettelijke vereisten voor adoptie, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stiefvader niet aan de vereiste voorwaarden voldeed, waaronder de eis dat hij gedurende drie aaneengeschakelde jaren met de moeder van [B] heeft samengewoond. De stiefvader had weliswaar verklaard dat hij in de zomer van 2016 bij de moeder was ingetrokken, maar uit de basisregistratie bleek dat hij pas op 8 juni 2017 op hetzelfde adres stond ingeschreven. Dit betekent dat hij niet voldeed aan de vereiste van drie jaar samenwonen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de stiefvader niet had voldaan aan de verzorgingstermijn van één jaar, aangezien [B] vanaf 13 februari 2017 in een instelling verbleef en pas na een periode van zorg in een gezinshuis terechtkwam. De rechtbank benadrukte dat de belangen van [B] voorop staan en dat het verzoek van de stiefvader niet in haar belang was, vooral gezien het feit dat de biologische vader openstond voor contact en [B] nieuwsgierig was naar haar vader. De rechtbank concludeerde dat het toewijzen van het verzoek zou leiden tot het doorknippen van de familierechtelijke banden met de biologische vader, wat niet in het belang van [B] werd geacht.
De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd door te verwijzen naar de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator, die beiden concludeerden dat de adoptie niet in het belang van [B] was. De rechtbank heeft de beschikking openbaar uitgesproken en een afschrift naar de Raad voor de Kinderbescherming gestuurd.