ECLI:NL:RBOVE:2018:3847

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
05/720245-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door budgetbeheerder van 30.000 euro met schadevergoeding aan slachtoffer

Op 15 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 67-jarige vrouw, die als budgetbeheerder werkzaam was. De vrouw werd beschuldigd van verduistering van een bedrag van 30.000 euro dat toebehoorde aan haar cliënt, [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in de periode van 15 april 2008 tot en met 16 april 2014 opzettelijk dit geld had verduisterd, terwijl zij in haar hoedanigheid van budgetbeheerder verantwoordelijk was voor het beheer van de financiën van [slachtoffer]. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast moest de vrouw een schadevergoeding van 27.400 euro betalen aan [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan verduistering, ondanks haar verweer dat zij geen opzet had om het geld niet terug te betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar faillissement en financiële problemen, maar vond de ernst van de verduistering zwaarder wegen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05/720245-17 (P)
Datum vonnis: 15 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 15 april 2008 tot en met 16 april 2014 geld van [slachtoffer] heeft verduisterd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 april 2008
tot en met 16 april 2014 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, opzettelijk
30.000,00 Euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
toebehoorde(n) aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte onder zich had in haar
hoedanigheid van budgetbeheerder en enig bestuurder van de Stichting
[naam 1] , in elk geval anders dan door misdrijf onder
zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verduistering.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van verduistering nu verdachte geen opzet heeft gehad op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van het geld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
4.3.1
Inleiding
In de periode van 2001 tot en met 2014 is verdachte werkzaam geweest in de schuldhulpverlening en met budgetbeheer. Aanvankelijk had zij een eenmanszaak, in januari 2006 was zij directeur en tevens enig bestuurslid van de Stichting [naam 1] (hierna: stichting) in Nijverdal. Daarnaast was zij eigenaar van [naam 2] administratiekantoor. De stichting betaalde aan dat administratiekantoor voor de diensten die geleverd werden. Verdachte heeft in die hoedanigheid meerdere klanten geholpen met het beheren van hun inkomsten en uitgaven. De van de klanten ontvangen gelden werden op dezelfde rekening van de stichting bijgeschreven als waar hun uitgaven van werden betaald. De klanten betaalden voor de diensten van de stichting maandelijkse abonnementskosten. In april 2014 is verdachte failliet verklaard en in november 2014 de stichting.
4.3.2
Op 12 juni 2014 heeft mr. R-J.E. Koopman namens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangifte gedaan van verduistering. Daarbij zijn diverse stukken overgelegd.
In 2008 had [slachtoffer] een budgetbeheerovereenkomst afgesloten met de stichting om zijn financiële huishouding op orde te krijgen. In 2008 heeft [slachtoffer] € 30.000 op de rekening van de stichting overgeschreven met als doel hiermee een betalingsregeling te treffen met zijn schuldeisers. In 2013 heeft [slachtoffer] de stichting verzocht om alle schulden af te lossen. Het bedrag dat op zijn rekening bij de stichting stond, moest daarvoor ruim voldoende zijn (blz. 30). [slachtoffer] kreeg van verdachte te horen dat dit onmogelijk was omdat de besteding van de gelden vast lag en dat de vijf jaar daarvoor in het kader van een betalingsregeling gemaakte afspraken met de crediteuren verder uitgevoerd zou worden (blz. 31).
[slachtoffer] heeft uiteindelijk de stichting in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 11 maart 2014 is de stichting veroordeeld om aan [slachtoffer] een bedrag van € 38.012,17 terug te betalen (blz. 45).
4.3.3
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in 2008 € 30.000,-- heeft ontvangen van [slachtoffer] en dat zij daarvan € 29.000,-- heeft overgeschreven naar de spaarrekening van de stichting. Nadien heeft zij nog maandelijkse uitkeringen voor [slachtoffer] ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat zij het geld van [slachtoffer] heeft gebruikt voor de financiering van de bedrijfsvoering van de stichting, om de stichting in de lucht te houden en een faillissement te voorkomen. Verder heeft verdachte verklaard dat zij [slachtoffer] heeft laten geloven dat de stichting het geld dat zij nog zou beheren, meer dan € 30.000, niet uit kon betalen omdat het vast stond op een spaarrekening. Ze bood hem hierover 5% rente per jaar aan.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte het door [slachtoffer] betaalde bedrag van € 30.000, dat bestemd was om zijn schulden af te lossen, daarvoor zonder overleg of toestemming van [slachtoffer] niet heeft gebruikt. In plaats daarvan heeft zij, ook zonder overleg en toestemming, de bedragen gebruikt voor de financiering van de bedrijfsvoering van de stichting. Daardoor kon zij op het moment dat [slachtoffer] het bedrag, dat toereikend was om al zijn schulden in één keer af te lossen, voor de aflossing van zijn schulden wilde gebruiken, aan dat verzoek van [slachtoffer] niet voldoen.
Verdachte heeft door zo als heer en meester te beschikken over de € 30.000,-- van [slachtoffer] , zich dat geld opzettelijk toegeëigend. Dat het nooit haar bedoeling is geweest de gelden niet aan [slachtoffer] terug te betalen doet daaraan niet af.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 15 april 2008 tot en met 16 april 2014 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn, opzettelijk 30.000,00 Euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer] , en welk goed verdachte onder zich had in haar hoedanigheid van budgetbeheerder en enig bestuurder van de Stichting [naam 1] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: verduistering.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een bedrag van € 30.000 dat toebehoorde aan [slachtoffer] . Verdachte heeft daardoor aan [slachtoffer] , die in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde, grote financiële schade toegebracht. Het is bovendien de vraag of zij hem de verduisterde bedragen ooit terug kan betalen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 augustus 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het gepleegde feit voor verdachte, behalve strafrechtelijke, ook andere verregaande nadelige consequenties heeft gehad, zoals haar faillissement en haar ook nu nog huidige moeilijke financiële situatie die, gelet op haar leeftijd, weinig uitzicht op verbetering biedt.
Wat betreft de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, die tot uitdrukking komen in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte acht geslagen op het over haar opgemaakte reclasseringsadvies van 26 september 2018, van [naam 3] , reclasseringswerker. In dat advies is vermeld dat verdachte er in financieel opzicht niet beter van is geworden. De stichting is failliet verklaard, waarna verdachte ook persoonlijk failliet is verklaard. De woning van verdachte is met verlies verkocht en na de beëindiging van het faillissement meldden zich de deurwaarders weer. Momenteel ontvangt verdachte een AOW-uitkering. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden en ziet geen contra-indicaties voor het uitvoeren van een werkstraf.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 38.012,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- erfenis € 30.000,--;
- rente € 8.012,17.
De benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er al een civielrechtelijk vonnis is gewezen. Wel heeft de officier van justitie gevorderd om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde-partij niet-ontvankelijk te verklaren en om de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen, omdat de verdachte niet tot betaling in staat is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij in een civielrechtelijke procedure is toegewezen, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vaststaat dat door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemd benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank stelt die schade vast op een bedrag van € 27.400,--, rekening houdend met de betalingen die verdachte al aan de benadeelde geeft gedaan. Aan verdachte zal derhalve de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat geldbedrag ten behoeve van de benadeelde.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: verduistering;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 27.400,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2014 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 172 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Ülger-Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van R-J. E. Koopman namens [slachtoffer] van 12 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever, pagina’s 22 en23:
Op 28 maart 2008 was er een budgetbeheerovereenkomst gesloten met Stichting [naam 1] Op 15 april 2008 was er een bedrag van 30.000 euro gestort op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] van de ING. Dit geld kwam van het rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] van de ING bank van de heer [slachtoffer] . Er was afgesproken dat er een betalingsregeling werd getroffen met de schuldeisers. Het gestorte bedrag zou hier voor worden aangewend. Tevens zouden er rente-inkomsten op ontvangen worden, zodat dit weer kon worden aangewend voor de betaling van de schuldeisers. Bovenstaande afspraken waren gemaakt met de bestuurder van de stichting mevrouw [verdachte] .
Op 13 september 2013 is de stichting gedagvaard. Deze zitting vond plaats op 30 september 2013. [verdachte] heeft toen een verweerschrift ingediend. Hierin stond dat [verdachte] alleen maar kan toegeven dat er met het geld van [slachtoffer] dermate is gehandeld dat de gelden niet meer teruggestort konden worden. Het bedrag zou niet meer aanwezig zijn op de reserverekening. Het viel niet goed te praten dat de gelden niet meer aanwezig waren. De gelden van de heer [slachtoffer] waren voor een ander doel gebruikt dan afgesproken.
2. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 1 oktober 2018 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was de directeur en enig bestuurslid van de stichting [naam 1] .
In 2008 heeft In 2008 heeft [slachtoffer] een budgetbeheerovereenkomst gesloten met de stichting. Het klopt dat de heer [slachtoffer] in 2008 € 30.000 op de rekening van de stichting heeft gestort. Een deel van € 29.000,-- heb ik op de spaarrekening van de stichting gezet. . Op het moment dat ik van de € 30.000,-- van [slachtoffer] gebruik maakte was ik ervan bewust dat het zijn geld was