10.De beslissing
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: verduistering;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 27.400,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2014 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 172 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Ülger-Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018.
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aangifte van R-J. E. Koopman namens [slachtoffer] van 12 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever, pagina’s 22 en23:
Op 28 maart 2008 was er een budgetbeheerovereenkomst gesloten met Stichting [naam 1] Op 15 april 2008 was er een bedrag van 30.000 euro gestort op rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] van de ING. Dit geld kwam van het rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] van de ING bank van de heer [slachtoffer] . Er was afgesproken dat er een betalingsregeling werd getroffen met de schuldeisers. Het gestorte bedrag zou hier voor worden aangewend. Tevens zouden er rente-inkomsten op ontvangen worden, zodat dit weer kon worden aangewend voor de betaling van de schuldeisers. Bovenstaande afspraken waren gemaakt met de bestuurder van de stichting mevrouw [verdachte] .
Op 13 september 2013 is de stichting gedagvaard. Deze zitting vond plaats op 30 september 2013. [verdachte] heeft toen een verweerschrift ingediend. Hierin stond dat [verdachte] alleen maar kan toegeven dat er met het geld van [slachtoffer] dermate is gehandeld dat de gelden niet meer teruggestort konden worden. Het bedrag zou niet meer aanwezig zijn op de reserverekening. Het viel niet goed te praten dat de gelden niet meer aanwezig waren. De gelden van de heer [slachtoffer] waren voor een ander doel gebruikt dan afgesproken.
2. De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 1 oktober 2018 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was de directeur en enig bestuurslid van de stichting [naam 1] .
In 2008 heeft In 2008 heeft [slachtoffer] een budgetbeheerovereenkomst gesloten met de stichting. Het klopt dat de heer [slachtoffer] in 2008 € 30.000 op de rekening van de stichting heeft gestort. Een deel van € 29.000,-- heb ik op de spaarrekening van de stichting gezet. . Op het moment dat ik van de € 30.000,-- van [slachtoffer] gebruik maakte was ik ervan bewust dat het zijn geld was