In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Woningstichting Beter Wonen Vechtdal en de huurders [A] en [B]. De eisende partij, Beter Wonen, vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een huurachterstand van € 1.920,06, bestaande uit een hoofdsom van € 1.551,95 en buitengerechtelijke incassokosten van € 368,11, vermeerderd met wettelijke rente. De huurders, [A] en [B], voerden verweer en beroepen zich op opschorting van de huurbetaling, stellende dat gebreken aan het gehuurde hun woongenot aantasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat sinds februari 2014 en dat de huurprijs op het moment van dagvaarden € 676,05 per maand bedroeg. De rechtbank heeft de vordering van Beter Wonen toegewezen, omdat het beroep op opschorting door [A] en [B] niet slaagde. De rechtbank oordeelde dat de gebreken aan het plafond en de toiletpot niet voldoende ernstig waren om de huurbetaling op te schorten. De kantonrechter heeft de huurachterstand van € 1.551,95 toegewezen, evenals een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 250,59. Tevens zijn [A] en [B] veroordeeld in de proceskosten.