ECLI:NL:RBOVE:2018:3762

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
08/005515-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van TBS met dwangverpleging aan een man wegens brandstichting in penitentiaire inrichting

Op 11 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige man die beschuldigd werd van brandstichting in zijn cel in een penitentiaire inrichting. De man heeft op twee verschillende momenten, op 26 juli 2016 en 13 november 2016, opzettelijk brand gesticht. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de man lijdt aan een chronisch psychiatrisch ziektebeeld, waaronder schizofrenie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, gevolgd en de man de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de brandstichtingen niet alleen gemeen gevaar voor goederen met zich meebrachten, maar ook levensgevaar voor andere gedetineerden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat een intensieve klinische behandeling noodzakelijk is. De rechtbank heeft de verdachte niet alleen schuldig bevonden aan de brandstichtingen, maar ook de maatregel van TBS opgelegd, omdat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen dit vereisen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/005515-17 (P)
Datum vonnis: 11 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
nu uit andere hoofde verblijvende bij GGzE [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 19 april 2017, 27 maart 2018, 4 september 2018 en 27 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.C.C. Berendsen en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat in Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juli 2016 en op 13 november 2016 brand heeft gesticht in zijn cel.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2016 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kleding en/of textiel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een matras en/of een kast geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat matras en/of die kast, en/of de zich in de omgeving van dat matras en/of die kast bevindende goederen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in de [instelling] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 13 november 2016 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met enig voorwerp, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een brandmelder er/of een kast en/of de vloer en/of het douchegordijn en/of een of meerdere handdoeken en/of een of meerdere lakens en/of een armatuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die brandmelder en/of die kast en/of die vloer en/of dat douchegordijn en/of die handdoeken en/of die lakens en/of die armatuur, en/of de zich in de omgeving van die brandmelder en/of die kast en/of die vloer en/of dat douchegordijn en/of die handdoeken en/of die lakens en/of die armatuur bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat het verrichte onderzoek te summier is om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, doet de raadsman twee verzoeken, namelijk om de [instelling] te bevragen over eventueel nader gedaan onderzoek naar de brandstichting en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en eventueel degene(n) die zij als rechtstreekse bron noemen te horen over de bekentenis die zijn cliënt tegenover het personeel heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Vaststaat dat op 26 juli 2016 in de cel van verdachte een brand is ontstaan, terwijl verdachte alleen en ingesloten in zijn cel zat. Verdachte heeft tegenover de verpleegkundige van de penitentiaire inrichting bevestigd dat hij de brand heeft gesticht om een overplaatsing te bewerkstelligen. Uit de bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat de brand is ontstaan doordat verdachte met een aansteker kleding/textiel heeft aangestoken. Dit heeft ertoe geleid dat zijn matras en kast (deels) in de brand zijn gevlogen. Daarnaast was er zodanig veel rookontwikkeling in de cel en op de afdeling dat de BHV direct heeft besloten de brandweer in te schakelen.
De rechtbank overweegt dat door de brandstichting zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar voor anderen te duchten is geweest. Het gemeen gevaar van de goederen blijkt uit het feit dat zich in de directe omgeving van het matras en de kast andere goederen bevonden. Het gevaar had zich in die zin zelfs verwezenlijkt doordat de rookmelder is gesmolten. Ook is op foto’s – die na afloop van de brand van de cel zijn gemaakt – te zien dat de wanden van de cel brand-/rookschade hebben opgelopen.
Voor de vraag of ook sprake was van te duchten levensgevaar, zoals dat in artikel 157 Wetboek van Strafrecht (Sr) staat beschreven, geldt dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Daarvan is in dit geval sprake, mede gezien de rookontwikkeling die als gevolg van de brand is ontstaan. Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de brandweer bij een aantal cellen een verhoogde concentratie koolmonoxide heeft gemeten, waardoor enkele gedetineerden tijdelijk moesten worden overgeplaatst. Juist waar het, zoals in dit geval, een cellencomplex betreft waarin ingeslotenen niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen maar daarvoor afhankelijk zijn van derden, was levensgevaar voor anderen ten tijde van de bandstichting voorzienbaar. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2:
Vaststaat dat op 13 november 2016 in de cel van verdachte een brand is ontstaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hierdoor een aantal goederen in de cel (deels) zijn verbrand, namelijk een brandmelder, een kast, de vloer, een douchegordijn, handdoeken, lakens en een armatuur. Hoewel verdachte geen verklaring heeft afgelegd over dit feit, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij degene is die de brand heeft gesticht. Uit de foto’s kan namelijk worden afgeleid dat de cel van verdachte een eenpersoonscel betrof. Op het moment dat de brand werd gesticht was verdachte bovendien alleen in zijn cel aanwezig.
De rechtbank overweegt dat door de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Dit blijkt uit het feit dat zich in de directe omgeving van de in brand gestoken goederen andere goederen bevonden. Het gevaar had zich in die zin zelfs verwezenlijkt doordat de rookmelder is gesmolten. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat de wanden en het plafond brandschade hebben opgelopen, omdat zij roetvrij moesten worden gemaakt. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken:
Op basis van de bewijsoverwegingen acht de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht. Immers is de brand steeds ontstaan in de cel van verdachte op de momenten dat hij daar alleen aanwezig was. Gelet daarop oordeelt de rechtbank dat geen noodzaak bestaat tot het opvragen van nader onderzoek en tot het horen als getuige [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank wijst de door de raadsman gedane verzoeken dan ook af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 26 juli 2016 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kleding en textiel, ten gevolge waarvan een matras en een kast gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de omgeving van dat matras en die kast bevindende goederen en levensgevaar voor personen aanwezig in de [instelling] te duchten was;
2.
hij op 13 november 2016 te Zwolle opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met enig voorwerp, ten gevolge waarvan een brandmelder, een kast, de vloer, het douchegordijn, handdoeken, lakens en een armatuur geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor de zich in de omgeving van die brandmelder, die kast, die vloer, dat douchegordijn, die handdoeken, die lakens en die armatuur te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor de maatregel van terbeschikkingstelling.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft op twee momenten in zijn cel brand gesticht. In beide gevallen acht de rechtbank bewezen dat daardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Bij de brandstichting die in juli 2016 plaatsvond heeft verdachte bovendien andere gedetineerden in de naastgelegen cellen in levensgevaar gebracht, omdat de door de brand ontstane rook een verhoogde concentratie koolmonoxide bevatte. Het is een gelukkige en niet aan verdachte te danken omstandigheid dat de brandweer grotere gevolgen heeft weten te voorkomen. De materiële schade is immers beperkt gebleven en er zijn geen doden of gewonden gevallen. Brandstichting in een penitentiaire inrichting acht de rechtbank echter een zeer ernstig delict omdat de gedetineerden niet in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen, zodat een uiterst bedreigende situatie voor hen ontstaat.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 5 februari 2018. Hieruit blijkt enerzijds dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en anderzijds dat verdachte veelvuldig in aanraking is gekomen met politie en justitie. Daarnaast is op het strafblad te lezen dat het Hof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2017 aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD) heeft opgelegd. In het rapport over het verloop van dit ISD-traject van 20 september 2018 staat dat verdachte eerst werd geplaatst bij FPK [plaats 1] . Het verblijf aldaar verliep redelijk goed en verdachte liet een gestage vooruitgang zien. Gelet op deze positieve ontwikkelingen werd toegewerkt naar verloven en naar een plaatsing in FPA [plaats 2] . Het verblijf van verdachte in FPA [plaats 2] verliep echter niet naar behoren. Verdachte ging zijn eigen gang, hield zich niet aan de afdelingsregels, liet zich niet aanspreken en kwam intimiderend en boos over. Uiteindelijk is de behandeling bij FPA [plaats 2] negatief beëindigd. Verdachte is toen aangemeld voor een nieuwe kliniekplaatsing en geplaatst bij FPA [plaats 3] . Ook deze behandeling verliep niet naar behoren. Bij verdachte was sprake van medicatieweigering, een grote zucht naar drugs, onrust en een toenemend psychotisch toestandsbeeld. Omdat verdachte kennelijk het kader van een FPA niet aankon, is hij daarna teruggeplaatst naar een FPK, namelijk de [naam 1] . De rapporteur schrijft dat de behandeling daar tot op heden redelijk goed verloopt, in die zin dat hij zich aan afspraken houdt, maar zo nu en dan moet worden bijgestuurd.
De rechtbank heeft gelet op het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 10 juni 2018. De psycholoog, drs. J.J.M. van der Heijden, rapporteert dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte kampt met schizofrenie van het paranoïde type, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in middelengebruik, zoals cannabis, alcohol, speed en THC. Deze stoornis en ontwikkeling waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig, omdat verdachte in die periode psychotisch was. Het tegelijk aanwezig zijn van de antisociale persoonlijkheid met de schizofrene stoornis veroorzaakt bij verdachte een gebrek aan empathie en onnadenkend impulsief handelen. Verdachte heeft geen ziektebesef en ziekte-inzicht en is niet gemotiveerd voor een behandeling. De psycholoog adviseert verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Gelet op de eerder beschreven stoornis van verdachte, schat de rapporteur het recidiverisico in als zeer hoog. Tot nu toe is verdachte namelijk in zijn behandeling niet verder gekomen dan een verblijf in een strak geregelde behandelomgeving binnen een FPK. Telkens wanneer wordt toegewerkt naar een vorm van resocialisatie doet zich een terugval voor. De rapporteur omschrijft dat bij verdachte sprake is van een vicieuze cirkel: het in het kader van het behandelplan toestaan van vrijheden leidt tot drugsgebruik, vervolgens tot weigering van medicatie met als gevolg een toename van psychotische symptomen en daarna tot terugplaatsing naar een hoger beveiligingsniveau. Omdat in het verleden is gebleken dat detentie, een behandeling in een regulier gedwongen of vrijwillig kader of een forensisch kader met een lager beveiligingsniveau niet hebben geleid tot het terugdringen van het recidivegevaar, vindt de psycholoog dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging in een maximaal beveiligde setting als laatste redmiddel moet worden ingezet.
De rechtbank heeft ook gelet op het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 22 juni 2018. De psychiater, E.A.M. Schouten, rapporteert dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte kampt met schizofrenie, een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Bij verdachte is sprake van een chronisch psychiatrisch ziektebeeld dat ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Verdachte is een man die zich laat leiden door zijn drang naar directe behoeftebevrediging. Zijn frustratietolerantie is beperkt en hij reageert impulsief. Ook heeft een verstoorde realiteitstoetsing invloed gehad op het gedrag van verdachte. De psychiater adviseert verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Gelet op de eerder beschreven stoornis van verdachte, schat de rapporteur het recidiverisico zonder justitieel kader in als hoog en met het huidige toezicht in als matig. De rapporteur schrijft dat wanneer verdachte terugvalt op middelengebruik de kans op het plegen van vermogensdelicten toeneemt, zodat aan verdachte waarschijnlijk weer een ISD-maatregel zal worden opgelegd wat leidt tot een hoog recidiverisico op brandstichting. De psychiater verwijst naar een eerdere uitspraak over verdachte van een collega uit 2016, namelijk dat de gebrekkige motivatie voor behandeling en begeleiding en het beperkte ziekte-inzicht maken dat een behandeling binnen een vrijwillig kader niet haalbaar is. De rapporteur beoordeelt de kans dat verdachte zich kan houden aan voorwaarden die gesteld zouden worden aan een gedwongen kader als niet-realistisch en merkt op dat de behandelpogingen die binnen de nog lopende ISD-maatregel zijn ingezet ook weinig hoop op een passend vervolg geven. Gelet daarop adviseert de psychiater om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging binnen een hoog beveiligingsniveau, zoals een FPK of FPC, op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de feiten een lange gevangenisstraf rechtvaardigen. Gelet op de hierboven aangehaalde adviezen, acht de rechtbank het echter passender om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten immers gepleegd onder invloed van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Gezien de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar dat thans wordt ingeschat indien verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank een intensieve klinische behandeling binnen een instelling met een hoog beveiligingsniveau van verdachte noodzakelijk. De rechtbank overweegt dat het feit dat het Hof Arnhem-Leeuwarden de ISD-maatregel heeft opgelegd nadat deze feiten reeds waren gepleegd daartoe geen belemmering vormt. Ten eerste heeft artikel 63 Sr alleen betrekking op eerder opgelegde
straffen(en dus niet op een maatregel zoals hier het geval is). Daarnaast acht de rechtbank het niet onwaarschijnlijk dat wanneer deze feiten en rapporten bekend waren geweest bij het hof, het hof toen al de maatregel van terbeschikkingstelling zou hebben opgelegd.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande, conform de adviezen, van oordeel dat ter zake van de bewezenverklaarde brandstichtingen (zijnde een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1 Sr) de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, waarbij verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen de verpleging eist. De rechtbank overweegt dat de terbeschikkingstelling met dwangverpleging in dit geval niet zal worden gemaximeerd tot de duur van vier jaar, omdat zij is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
opzettelijk brandstichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 1] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] , namens de [instelling] , d.d. 28 juli 2017, inclusief de bijgevoegde foto’s, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven
(p. 3-18):
(…) Plaats delict : [adres 2] (…) De heer [verdachte] heeft op dinsdag 26 juli 2016 omstreeks 20:40 uur brand gesticht in zijn cel, cel [nummer 2] . (…) De heer [verdachte] verklaarde aan onze medewerkers dat hij overgeplaatst wilde worden naar een andere instelling en dit door brandstichting hoopte te bereiken en zijn overplaatsing kon versnellen. (…) Er is veel rookontwikkeling ontstaan op de afdeling [nummer 2] , hierdoor moest een deel van de justitiabelen naar een andere afdeling geëvacueerd worden. (…) De brandweer heeft de brandhaarden in de cel van de heer [verdachte] geblust. Vervolgens hebben zij de afdeling ontlucht waarna alle gedetineerden weer terug naar hun cel konden. De heer [verdachte] heeft met een aansteker zijn matras en kast in brand gestoken. Dit heeft hij gedaan door kleding/textiel aan te steken. Het lijkt erop dat hij bij zijn kast op drie verschillende plekken brand gesticht heeft, namelijk onder de kast, rechterkant van de kast en linkerkant van de kast. (…) Door de hitte in zijn cel is de brandmelder gesmolten. (…)
2. Een geschrift, te weten een infosheet brandonderzoek (p. 24-25):
(…) Uit metingen bleek dat een aantal cellen een verhoogde concentratie CO had. (…)
Het brandbeeld bestaat uit 2 verschillende vuurhaarden (bed en kast) die geen onderlinge verbinding hebben. De brandende voorwerpen veroorzaken een snelle brandontwikkeling met veel rookvorming. Door de rookvorming in de cel krijgt de gedetineerde in relatief korte tijd veel rook binnen. Een hoge temperatuur wordt opgebouwd door beperkte ventilatie in de ruimte, de aanwezige rookmelder vervormt hier uiteindelijk door. Deze rookontwikkeling doet de BHV tijdens de reddingsactie besluiten om de brandhaard niet te blussen en dit over te laten aan de aanrijdende brandweer eenheid. (…)
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 2 augustus 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 34-35):
(…) Op dinsdag 26 juli 2016, omstreeks 20:40 kwam er een brandmelding binnen op cel
[nummer 2] . Ik ben direct naar deze cel gegaan en rook op de cellengang van de afdeling [nummer 2]
rooklucht. Ik heb door het celluikje gekeken van cel [nummer 2] , alwaar dhr [verdachte] verblijft.
Ik zag dat op verschillende plekken achterin de cel brand was, sowieso op het bed, op of onder het bureau en de wandkast boven het bureau brandde. (…) Omstreeks 20:50 uur is de brandweer gearriveerd. Zij hebben de cel geblust en de cellengang geventileerd, deze was volgelopen met rook. Toen dit was gebeurd heeft de brandweer alle overige cellen op de [nummer 2] afdeling gecontroleerd op giftige stoffen. Wij hebben de gedetineerden die daar verbleven tijdelijk overgeplaatst naar de recreatieruimte of een lege cel op de [naam 2] . Op een aantal cellen had de brandweer namelijk een schadelijke hoeveelheid koolmonoxide gemeten. (…)
Feit 2:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [getuige 1] d.d. 16 november 2016, inclusief de bijgevoegde foto’s, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 37-47):
(…) De heer [verdachte] heeft op zondag 13 november 2016 omstreeks 06.30 uur brand
gesticht in zijn cel, cel [nummer 2] . Naar aanleiding van een brandmelding zijn medewerkers toegesneld en constateerden dat er vlammen te zien waren. (…) Hij heeft met zijn gedrag de orde en veiligheid in de PI ernstig verstoord. (…) De kast in zijn cel is verbrand, in de vloer van zijn cel zijn brandplekken. Wanden en plafond moeten roetvrij gemaakt worden. Armatuur in de cel is kapot. Ook is het douchegordijn, handdoeken en lakens vernield door de brandstichting. (…)
2. Brandweer incidentrapport (p. 48):
(…) Adres: [adres 2]
Plaats: [adres 2] (Overijssel) (…)
Tijdstip melding: 13-11-2016 06:31:13
Tijdstip einde: 13-11-2016 07:28:07 (…)
Niveau 1: Brand
Niveau 2: Gebouw
Niveau 3: 03 Cel (…)