6.4.Op basis van de langdurige periode van twee jaar, zonder dat vooraf afspraken zijn gemaakt over de duur van de overeenkomst, alsmede het feit dat [Y] zijn stal tegen betaling bedrijfsmatig ter beschikking heeft gesteld, concludeert de voorzieningenrechter voorshands dat geen sprake was van tijdelijke inscharing. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt. [Y] controleerde dagelijks de stal op ziek of tochtig vee en regelde de afvoer van de koeienmest. Van een situatie waarin door [Y] enkel stalruimte ter beschikking werd gesteld is, gelet op de afgesproken bijkomende werkzaamheden, geen sprake. De stal is immers onderdeel van het bedrijf van [Y] gebleven en het jongvee stond op het bedrijfsnummer van [Y] geregistreerd. Dat [X] de dagelijkse verzorging - waaronder het voeren van de dieren - voor zijn rekening nam, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter neemt aan dat er bij het vaststellen van de dagvergoeding van € 0,80 per dier per dag rekening is gehouden met de verdeling van de (dagelijkse) werkzaamheden en dat dit derhalve is verdisconteerd in de gemaakte prijsafspraak.
6.5.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat [Y] de fosfaatrechten op rechtmatige wijze heeft verkregen en niet onrechtmatig handelt door zijn medewerking aan het overdragen van de fosfaatrechten aan [X] te weigeren. Deze weigering is evenmin onredelijk of onbillijk, nu [Y] de fosfaatrechten nodig heeft voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Dat [X] ook een groot belang heeft bij de fosfaatrechten, omdat hij nu te weinig fosfaatrechten heeft voor zijn bedrijf en inkomensverlies lijdt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ter onderbouwing van zijn stelling voert [X] voorts aan dat [Y] de fosfaatrechten ‘simpelweg in de schoot geworpen heeft gekregen’ door de zeer tijdelijke in- en uitschaarsituatie. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. [Y] heeft zijn stalruimte gedurende een onafgebroken periode van twee jaren bedrijfsmatig ter beschikking gesteld aan [X], waarbij het jongvee tevens op het bedrijfsnummer van [Y] stond geregistreerd. Van een zeer tijdelijke situatie is, gelet op de tijdspanne van twee jaren, daarom geen sprake en van ‘in de schoot werpen’ is evenmin sprake nu het jongvee langdurig onderdeel uitmaakte van de bedrijfsactiviteiten van [Y]. De voorzieningenrechter concludeert op basis van het voorgaande dat [Y] niet gehouden is de aan hem toegekende fosfaatrechten aan [X] over te dragen.
7.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [Y] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat € 980,00
Totaal € 2.930,00.
I.
wijst de vorderingen van [X] af.
II.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op
€ 2.930,00.
III.
verklaart de onder II. uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2018.