ECLI:NL:RBOVE:2018:3711

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
C/08/220666 / KG-ZA 18-217
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van fosfaatrechten in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de maatschap [X] en [Y] over de afgifte van fosfaatrechten. De eisers, bestaande uit de maatschap [X] en twee andere eisers, vorderden dat [Y] hen fosfaatrechten zou overdragen die aan hem waren toegekend voor jongvee dat op 2 juli 2015 in zijn stal verbleef. De eisers stelden dat zij de houder van het jongvee waren en dat de fosfaatrechten ten onrechte aan [Y] waren toegekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de toekenning van de fosfaatrechten aan [Y] vaststond, omdat [X] niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit waarin de fosfaatrechten waren vastgesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van tijdelijke inscharing van het jongvee, maar dat [Y] het jongvee bedrijfsmatig had opgefokt. De vorderingen van [X] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [Y].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/220666 / KG-ZA 18-217
Vonnis in kort geding van 20 september 2018
in de zaak van
1. de maatschap
[X] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

2.[eiser 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

3.[eiser 3] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. Ph.H. Elzerman te Zwolle,
tegen
1. de maatschap
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.J.G. Goumans te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [X] en [Y] worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- het faxbericht van mr. Ph.H. Elzerman van 4 september 2018 met een herstelexploot en aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling en de pleitnotities van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[X] exploiteert een melkveehouderij in [plaats]. Het landbouwbedrijf van [Y] bevindt zich op enkele honderden meters afstand van het bedrijf [X].
[X] en [Y] hebben mondeling afgesproken dat een deel van het jongvee van [X] in de naburige stal van [Y] zal worden ondergebracht tegen betaling van een vergoeding van € 0,80 cent per dier per dag.
2.3.
Aldus heeft [X] van november 2014 tot november 2016 een deel van zijn jongvee bij [Y] ondergebracht. [X] deed de dagelijkse verzorging van de dieren, zoals het voeren van het jongvee en het instrooien van de stal. [Y] hield toezicht op het jongvee en nam het afvoeren van de mest voor zijn rekening. [Y] factureerde maandelijks aan [X] op basis van het aantal koeien dat in zijn stal verbleef.
2.4.
In verband met het terugdringen van de fosfaatproductie heeft de Nederlandse overheid een fosfaatplafond ingevoerd. Op basis van wet- en regelgeving op dit gebied hebben melkveehouders in januari 2018 fosfaatrechten toegekend gekregen. De fosfaatrechten worden op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet vastgesteld op basis van - kort gezegd - het aantal stuks vee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf werd gehouden.
Op 2 juli 2015 verbleven 17 stuks jongvee van [X] in de stal van [Y].
Bij beschikking van 5 januari 2018 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het aantal fosfaatrechten (in kg fosfaat) voor [X] berekend op 2.740 kg. Bij het vaststellen van het aantal fosfaatrechten is de Minister uitgegaan van de gegevens op de peildatum 2 juli 2015 en in de bijlage van de beschikking is uitgelegd hoe het aantal fosfaatrechten is berekend. Verhoging van het aantal toegekende fosfaatrechten is mogelijk indien het aantal stuks melkvee op peildatum 2 juli 2015 door bijzondere omstandigheden lager was en/of indien er op 2 juli 2015 sprake was van uitgeschaard melkvee.
[Y] heeft een beschikking van gelijke strekking ontvangen waarin aan hem fosfaatrechten zijn toegekend in verband met de 17 vaarzen van [X] die op de peildatum van
2 juli 2015 in de stal van [Y] verbleven en op het bedrijfsnummer van [Y] stonden geregistreerd.
2.8.
[X] heeft [Y] verzocht mee te werken aan de uitvoering van de regeling
over uitgeschaard vee teneinde de aan [X] toegekende fosfaatrechten te laten verhogen met de fosfaatrechten die [Y] toegekend heeft gekregen. [Y] heeft zijn medewerking geweigerd en wil de aan hem toegekende fosfaatrechten behouden voor het opfokken van jongvee.
Het geschil
[X] vordert - kort gezegd - [Y] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op zijn kosten 413,66 kg fosfaatrechten, zijnde de fosfaatrechten voor 17 stuks jongvee te vermeerderen met 10 % afroming, aan [X] over te dragen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 120.000,00, en [Y] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[Y] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen.
De beoordeling van het geschil
Het spoedeisend belang is een gegeven, gelet op de aard van het gevorderde.
[X] legt aan de vorderingen primair ten grondslag dat hij de houder was van het jongvee dat op 2 juli 2015 bij [Y] was gestald. Nu [Y] volgens [X] niet de houder van het jongvee was, zijn de fosfaatrechten ten onrechte aan [Y] toegekend en moeten de fosfaatrechten aan [X] worden overgedragen, aldus [X]. Subsidiair stelt [X] dat het jongvee op de willekeurige peildatum van 2 juli 2015 tijdelijk bij [Y] was ingeschaard in verband met de geplande uitbreiding van de stal van [X] en dat de fosfaatrechten om die reden ten onrechte aan [Y] zijn toegekend. De weigering van [Y] om de fosfaatrechten aan [X] over te dragen op basis van de in- en uitschaarregeling is volgens [X] onrechtmatig. Meer subsidiair betoogt [X] dat de weigering van [Y] om aan de overdracht van de fosfaatrechten mee te werken onredelijk en onbillijk is, nu [X] thans niet over voldoende fosfaatrechten (met een gestelde waarde van € 260,00 per kg) beschikt en hierdoor schade lijdt.
4.3.
[Y] weigert de fosfaatrechten die aan hem zijn toegekend aan [X] over te dragen en voert daartoe - kort gezegd - aan dat hij de fosfaatrechten in zijn hoedanigheid van houder van het jongvee terecht toegekend heeft gekregen. Volgens [Y] is er geen sprake van inscharing, maar werd het jongvee van [X] jaarrond bij hem gestald en opgefokt. [Y] exploiteert een opfokbedrijf en heeft, zo stelt hij, de aan hem toegekende fosfaatrechten nodig om inkomsten te generen met zijn stalruimte.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Bij besluit van 5 januari 2018 zijn de aan [X] toegekende fosfaatrechten vastgesteld op 2.740 kg op basis van de situatie zoals die was op 2 juli 2015. Voor het jongvee dat op 2 juli 2015 bij [Y] was gestald zijn aan [X] geen fosfaatrechten toegekend. [X] stelt zich op het standpunt dat hij te weinig fosfaatrechten toegekend heeft gekregen, omdat een deel van zijn fosfaatrechten ten onrechte aan [Y] zijn toegekend. In het aan [X] gerichte besluit van 5 januari 2018 is vermeld dat binnen zes weken na verzending van het besluit bezwaar kan worden ingediend. Nu [X] niet, althans niet tijdig, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van
5 januari 2018, staat de toekenning aan [X] van 2.740 kg fosfaatrechten vast.
De voorzieningenrechter zal uit gaan van de juistheid van dit besluit. Dit betekent dat [X] niet zal worden gevolgd in zijn stelling dat hij te weinig fosfaatrechten toegekend heeft gekregen.
5.2.
Partijen verschillen van mening over het houderschap van het vee op de peildatum van 2 juli 2015. Wie op die datum als houder van het vee moet worden aangemerkt is echter gelet op het onder 4.4. overwogene niet (meer) doorslaggevend. De toekenning van de fosfaatrechten staat immers vast door het onbenut laten van de mogelijkheid van het (tijdig) indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit waarin de fosfaatrechten zijn berekend en toegekend. Dat de toekenning van de fosfaatrechten volgens [X] rechtens niet juist zou zijn, maakt dit niet anders.
6.1.
[X] is van oordeel dat hij recht heeft op de aan [Y] toegekende fosfaatrechten en betoogt subsidiair dat [Y] gehouden is zijn fosfaatrechten aan [X] over te dragen op grond van de regels over de in- en uitscharing van vee. Volgens [X] was er in de periode van november 2014 tot november 2016 sprake van een situatie van in- en uitscharen van vee en [X] stelt dat [Y] om die reden zijn fosfaatrechten aan [X] dient over te dragen. [Y] betwist dit en weigert zijn fosfaatrechten aan [X] over te dragen en volgens [X] is deze weigering onrechtmatig.
6.2.
Artikel 23 lid 5 van de Meststoffenwet biedt de mogelijkheid om, met instemming van de uitschaarder, de fosfaatrechten van de uitschaarder te verhogen en de aan de inschaarder toegekende fosfaatrechten met diezelfde hoeveelheid te verlagen. Indien na 1 april 2018 van deze mogelijkheid gebruikt wordt gemaakt, dan vindt op de over te dragen fosfaatrechten een afroming van 10 % plaats. [X] heeft [Y] voor en na de datum van 1 april 2018 tevergeefs verzocht aan deze in- en uitschaarregeling mee te werken. De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
6.3.
Niet in geschil is dat (een deel van) het jongvee van [X] gedurende een periode van twee jaar bij [Y] was gestald en ook op diens bedrijfsnummer stond geregistreerd. Volgens [X] maakte hij slechts gebruik van de stalruimte van [Y] en was er sprake van uitscharing. [Y] bestrijdt dit en stelt zich op het standpunt dat het jongvee van [X] bedrijfsmatig bij hem is opgefokt. Volgens [X] lag aan de tussen [X] en [Y] gesloten overeenkomst ten grondslag dat [X] ‘ruim in het jongvee zat’ en zijn ligboxenstal wilde uitbreiden, maar niet is komen vast te staan dat [Y] met deze achterliggende gedachte bekend was. Over de duur van de overeenkomst hebben partijen geen afspraken gemaakt. Daags na het sluiten van de mondelinge overeenkomst heeft [X] zijn vee naar de stal van [Y] gebracht. Conform afspraak deed [X] de dagelijkse verzorging van het vee, waaronder het voeren van de dieren met zijn eigen veevoer en het instrooien van de ligboxen met zijn eigen strooisel. [Y] hield dagelijks toezicht op de dieren en was onder andere belast met het afvoeren van de mest. Na twee jaar heeft [X] het jongvee opgehaald en is de overeenkomst geëindigd.
6.4.
Op basis van de langdurige periode van twee jaar, zonder dat vooraf afspraken zijn gemaakt over de duur van de overeenkomst, alsmede het feit dat [Y] zijn stal tegen betaling bedrijfsmatig ter beschikking heeft gesteld, concludeert de voorzieningenrechter voorshands dat geen sprake was van tijdelijke inscharing. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt. [Y] controleerde dagelijks de stal op ziek of tochtig vee en regelde de afvoer van de koeienmest. Van een situatie waarin door [Y] enkel stalruimte ter beschikking werd gesteld is, gelet op de afgesproken bijkomende werkzaamheden, geen sprake. De stal is immers onderdeel van het bedrijf van [Y] gebleven en het jongvee stond op het bedrijfsnummer van [Y] geregistreerd. Dat [X] de dagelijkse verzorging - waaronder het voeren van de dieren - voor zijn rekening nam, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter neemt aan dat er bij het vaststellen van de dagvergoeding van € 0,80 per dier per dag rekening is gehouden met de verdeling van de (dagelijkse) werkzaamheden en dat dit derhalve is verdisconteerd in de gemaakte prijsafspraak.
6.5.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat [Y] de fosfaatrechten op rechtmatige wijze heeft verkregen en niet onrechtmatig handelt door zijn medewerking aan het overdragen van de fosfaatrechten aan [X] te weigeren. Deze weigering is evenmin onredelijk of onbillijk, nu [Y] de fosfaatrechten nodig heeft voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Dat [X] ook een groot belang heeft bij de fosfaatrechten, omdat hij nu te weinig fosfaatrechten heeft voor zijn bedrijf en inkomensverlies lijdt, kan niet tot een ander oordeel leiden. Ter onderbouwing van zijn stelling voert [X] voorts aan dat [Y] de fosfaatrechten ‘simpelweg in de schoot geworpen heeft gekregen’ door de zeer tijdelijke in- en uitschaarsituatie. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. [Y] heeft zijn stalruimte gedurende een onafgebroken periode van twee jaren bedrijfsmatig ter beschikking gesteld aan [X], waarbij het jongvee tevens op het bedrijfsnummer van [Y] stond geregistreerd. Van een zeer tijdelijke situatie is, gelet op de tijdspanne van twee jaren, daarom geen sprake en van ‘in de schoot werpen’ is evenmin sprake nu het jongvee langdurig onderdeel uitmaakte van de bedrijfsactiviteiten van [Y]. De voorzieningenrechter concludeert op basis van het voorgaande dat [Y] niet gehouden is de aan hem toegekende fosfaatrechten aan [X] over te dragen.
7.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [Y] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat € 980,00
Totaal € 2.930,00.
De beslissing
De voorzieningenrechter
I.
wijst de vorderingen van [X] af.
II.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op
€ 2.930,00.
III.
verklaart de onder II. uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2018.