In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 23 januari 2018 een tussenbeschikking gegeven in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw. De man heeft verzocht om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, met als argument dat de vrouw samenwoont met een nieuwe partner, de heer [C]. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoeken en verweren van beide partijen, en heeft op 11 januari 2018 een mondelinge behandeling gehouden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2011 zijn gescheiden en dat de man sinds 2011 een alimentatieplicht heeft. De man stelt dat de vrouw sinds 3 december 2016 samenwoont met [C], wat volgens hem leidt tot het vervallen van zijn onderhoudsverplichting. De vrouw betwist echter dat er sprake is van samenwonen en voert aan dat [C] zijn eigen woning heeft en slechts af en toe bij haar verblijft.
De rechtbank heeft overwogen dat voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van samenwonen in de zin van artikel 1:160 BW, een duurzame affectieve relatie en wederzijdse verzorging vereist zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de vrouw en [C] samenleven als waren zij gehuwd, en heeft de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de vrouw getuigen kan voorbrengen om haar standpunt te onderbouwen.