ECLI:NL:RBOVE:2018:3669

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
AK_18_909
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake terugbetaling lening inburgering

In deze zaak heeft eiseres, die inburgeringsplichtig is, een lening aangevraagd voor het volgen van een inburgeringscursus en het doen van inburgeringsexamen. Ondanks een verlenging van de inburgeringstermijn heeft zij niet tijdig voldaan aan haar inburgeringsplicht. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft haar een boete opgelegd en aangegeven dat de lening terugbetaald moet worden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een brief waarin het bedrag van de schuld werd genoemd, maar het bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank Overijssel heeft geoordeeld dat de brief van de minister niet gericht was op enig rechtsgevolg, aangezien de verplichting tot terugbetaling al voortvloeide uit een eerdere beschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van 19 december 2016, waarin de terugbetalingsverplichting werd opgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bezwaar tegen de brief van 17 november 2017 terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiseres niet in verzuim was en de bezwaarclausule in de beschikking duidelijk was vermeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.C.F. Kooijmans, te Zwolle,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg.

Procesverloop

Bij brief van 17 november 2017 heeft verweerder aan eiseres een bericht gestuurd in verband met het terugbetalen van de lening in verband met haar inburgering.
Bij besluit van 19 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.F. Kooijmans. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

Overwegingen

1.1
Op 22 maart 2013 is een kennisgeving verzonden aan eiseres, waarin aan haar is meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering. In 2014 heeft eiseres een lening aangevraagd voor het volgen van een inburgeringscursus en het doen van inburgeringsexamen. Deze is aan eiseres toegekend. Eiseres heeft, ondanks een verlenging van de aan haar gegunde inburgeringstermijn, niet tijdig aan haar inburgeringsplicht voldaan.
1.2
Bij beschikking van 19 december 2016 heeft verweerder aan eiseres een boete van
€ 500,-- opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht. Tevens is in deze beschikking vermeld dat het geleende geld moet worden terugbetaald omdat eiseres niet tijdig is ingeburgerd. Eiseres heeft de bij deze beschikking gevoegde incassomachtiging voor het in twaalf maandelijkse termijnen voldoen van het boetebedrag ingevuld en aan verweerder geretourneerd.
1.3
Bij brief van 17 november 2017 heeft verweerder een bericht in verband met het terugbetalen van de lening aan eiseres gestuurd. In dit bericht is onder meer aangegeven dat de schuld van eiseres € 7.333,83 bedraagt. Eiseres heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat verweerders brief van 17 november 2017 niet gericht is op enig rechtsgevolg. De verplichting om de schuld terug te betalen volgde al uit de eerdere beschikking van 19 december 2016. Dat in de brief van 17 november 2017, anders dan in de beschikking van 19 december 2016, een bedrag wordt genoemd, maakt dit niet anders. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar beroepsgrond dat pas met de brief van 17 november 2017 rechtsgevolgen ten aanzien van de terugbetaling van de lening zijn ontstaan. Eiseres stelt dat het gedeelte van de brief van 19 december 2016 dat betrekking heeft op de verplichting tot terugbetaling van de lening, niet voldoet aan de eisen van artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat daarin geen melding wordt gemaakt van de te betalen geldsom en de betalingstermijn, en dat dit gedeelte van de brief daarom geen beslissing bevat die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is het voor het onderhavige geschil echter niet relevant of het gedeelte van de brief van 19 december 2016 dat betrekking heeft op de terugbetalingsverplichting, al dan niet voldoet aan de eisen van artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Ongeacht of er in voornoemd gedeelte van de brief van 19 december 2016 aan deze eisen wordt voldaan, is hier sprake van een beschikking, oftewel van een beslissing met rechtsgevolgen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tegen deze beschikking, die volgens haar niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet, bezwaar te maken. Het bezwaar, voor zover gericht tegen de latere brief van 17 november 2017, is door verweerder dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat nu eiseres in haar bezwaarschrift opkomt tegen de verplichting tot terugbetaling van het ten behoeve van de inburgering geleende geld, het bezwaarschrift geacht moet worden mede te zijn gericht tegen de beschikking van 19 december 2016.
2.3
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. De rechtbank stelt vast dat eiseres eerst op 2 december 2017 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 19 december 2016. Dat is geruime tijd nadat de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb is verstreken.
2.4
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.5
Ter zitting is namens eiseres verklaard dat de stelling van eiseres dat zij de beschikking van 19 december 2016 niet heeft ontvangen, niet langer wordt gehandhaafd.
2.6
De rechtbank stelt vast dat de bezwaarclausule in de beschikking van 19 december 2016 verwerkt is in de kolom met adresgegevens van het bestuursorgaan. Deze kolom bevindt zich aan de rechterzijde van pagina 1 van deze beschikking. Alhoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat de vermelding van de bezwaarclausule op deze ongebruikelijke plek, en in een klein lettertype, onduidelijk is, kan niet worden geoordeeld dat deze vermelding niet aan het bepaalde in artikel 3:45 van de Awb voldoet. Dat eiseres de bezwaarclausule over het hoofd heeft gezien, komt, ook bij een vermelding hiervan in de kolom met adresgegevens van het bestuursorgaan, voor risico van eiseres. Het had op de weg van eiseres gelegen om de tekst van de beschikking, inclusief de kolom met adresgegevens van het bestuursorgaan, zorgvuldig te bestuderen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest.
2.7
Het bezwaar, voor zover gericht tegen de beschikking van 19 december 2016, is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.8
De beroepsgronden die zich richten tegen de verplichting tot terugbetaling van het ten behoeve van de inburgering geleende geld laat de rechtbank onbesproken aangezien zij hieraan, gelet op het oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, niet toekomt.
3.1
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
3.2
Het beroep is daarom ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. van der Weij, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.