In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde de vrouw dat de man zou meewerken aan de verkoop van een chalet, dat onderdeel uitmaakte van hun echtscheidingsconvenant. Partijen waren op 6 juni 1984 gehuwd en hun huwelijk was ontbonden op 19 november 2007. In het echtscheidingsconvenant was onder andere bepaald dat het chalet, gelegen in [plaats 3], verkocht zou worden en dat de opbrengst zou worden gebruikt voor de aflossing van gezamenlijke schulden. De vrouw had een koper gevonden die bereid was het chalet voor € 30.000,00 te kopen, maar de man weigerde zijn medewerking te verlenen aan de verkoop. De vrouw vorderde in kort geding onder andere dat het vonnis in de plaats zou treden van de medewerking van de man, en dat hij het chalet binnen twee weken zou ontruimen.
De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er nog geldige afspraken bestonden over de toedeling van het chalet aan hem. De man had in het verleden zelf geprobeerd het chalet te verkopen en had ingestemd met de verkoop aan een aspirant-koper. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de verkoop van het chalet, gezien de gezamenlijke schulden die moesten worden afgelost. De vorderingen van de vrouw werden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding, omdat de vrouw onvoldoende had aangetoond dat zij schade had geleden. De man werd veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en om het chalet te ontruimen binnen twee weken na betekening van het vonnis.