ECLI:NL:RBOVE:2018:358

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
08-760114-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens gebrek aan bewijs voor witwassen in een oplichtingszaak

Op 6 februari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (schuld)witwassen van een bedrag van € 100.210,-. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De zaak kwam voort uit een aangifte van oplichting waarbij de aangever, na een overeenkomst tot verkoop van landbouwmachines, werd opgelicht door een onbekende man. De verdachte ontving een bedrag van € 100.000,- in biljetten van € 500,-, die vals bleken te zijn. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, maar dat het bewezenverklaarde feit niet als witwassen kon worden gekwalificeerd omdat het geld uit zijn eigen misdrijf afkomstig was. De rechtbank concludeerde dat er geen strafbaar feit was gepleegd en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde heling. De uitspraak volgde na een openbare terechtzitting op 23 januari 2018, waar de verdachte niet aanwezig was, en de officier van justitie zijn vordering had gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-760114-14 (P)
Datum vonnis: 6 februari 2018
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 januari 2018. Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Feuth.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van (schuld)witwassen;
feit 2:het medeplegen van opzetheling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. hij op of omstreeks de periode van 05 juni 2014 te Nunspeet en/of te Zwolle
en/of te Emmen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en) (en/of geldbedrag(en)), te weten een hoeveelheid geld en/of 100.210,- , althans (een) geldbedrag(en),
heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben
overgedragen en/of heeft/hebben omgezet, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit
enig misdrijf;
2. hij op of omstreeks 05 juni 2014 te Nunspeet en/of te Zwolle en/of te Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, euro 100.210,-- en/of een hoeveelheid geld heeft verworven, voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die euro 100.210,-- en/of die hoeveelheid geld
wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) (mede) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Aangever [aangever] heeft aangifte gedaan van oplichting. Hij had een overeenkomst tot verkoop van vier landbouwmachines gesloten met een man die aangaf [naam 1] te heten. Als onderdeel van de overeenkomst wilde [naam 1] een bedrag van € 100.000,- in biljetten van € 500,- omwisselen voor eenzelfde bedrag in biljetten van maximaal € 50,-. [aangever] heeft hiermee ingestemd. [aangever] heeft in Amsterdam van een voor hem onbekende man en vrouw een bedrag van € 100.000,- in biljetten van € 500,- ontvangen. Daarna heeft hij contact opgenomen met [naam 2] , een collega van hem, om te bevestigen dat het bedrag van € 100.000,- in biljetten van maximaal € 50,- kon worden afgegeven. [naam 2] , die op dat moment in Zwolle was, heeft een plastic tas met € 100.000,- aan verdachte gegeven, die daarmee is weggereden. Korte tijd later ontdekte [aangever] dat de door hem ontvangen biljetten van € 500,- tot een bedrag van € 100.000,- vals waren. De politie heeft vervolgens kort daarna op de A28 de auto van verdachte, met daarin verdachte en een tas met daarin het bedrag van € 100.000,- in biljetten van maximaal € 50,-, aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft voor het aanwezig hebben van het bedrag van € 100.000,- als verklaring gegeven dat hij tegen een riante vergoeding voor een uiterst vage contactpersoon als ‘geldkoerier’ is opgetreden, zonder te vragen waarom en hoe.
Er is bovendien sprake van schuldheling aangezien verdachte geld overgedragen heeft gekregen, welke overdracht het gevolg is van een oplichting kort daarvoor.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
FEIT 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende [1] .
Verdachte heeft verklaard dat hij van een persoon over wie hij nauwelijks nadere informatie kan verschaffen, opdracht had gekregen om een bedrag van € 100.000,- in contanten in ontvangst te nemen. Daarvoor zou hij € 2.000,- krijgen en een bedrag van € 250,- voor de (trein)reis van Frankrijk naar Nederland [2] . Verdachte wist dat het niet in orde was, zo blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris [3] . Nadat hem in Emmen het geld en daarbij een pistool was getoond, vertrouwde verdachte het niet meer. Na de ontmoeting in Emmen is hij desondanks naar Zwolle gereden en heeft hij daar het bedrag van € 100.000,- in ontvangst genomen. Op de A28 nabij Nunspeet is verdachte vervolgens in een auto aangehouden [4] . Het bedrag van € 100.000,-, op dat moment in het bezit van verdachte, heeft hij overgedragen gekregen naar aanleiding van de geldruil tussen onbekend gebleven personen en [aangever] , waarbij deze laatste is opgelicht doordat het aan hem overgedragen geld vals bleek te zijn [5] . Gelet hierop kan bewezen worden dat verdachte een bedrag van € 100.000,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Gelet op alle genoemde omstandigheden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem in ontvangst genomen gelden uit enig misdrijf afkomstig waren.
FEIT 2
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken in het dossier is gebleken dat met het in Zwolle door [naam 2] afgeven aan en het in ontvangst nemen door verdachte van het bedrag van € 100.000,- in kleine coupures de oplichting van [aangever] pas is voltooid. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het (medeplegen van dan wel medeplichtig zijn aan) het gronddelict oplichting. Dit sluit een bewezenverklaring ter zake van heling uit. Volgens vaste rechtspraak kan immers de pleger, waaronder ook medepleger of medeplichtige, van het gronddelict zich niet ook schuldig maken aan heling van de uit dat gronddelict verkregen goederen. Het betreft een ‘eigen misdrijf’ van verdachte. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde heling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 05 juni 2014 te Nunspeet en te Zwolle, een geldbedrag, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank concludeert dat het geldbedrag uit het onder 1 bewezen geachte uit eigen misdrijf (namelijk het medeplegen van dan wel het medeplichtig zijn aan oplichting) afkomstig is en dat verdachte dit bedrag enkel voorhanden heeft gehad. Niet is gebleken dat verdachte gedragingen heeft verricht om de criminele herkomst van het geldbedrag te verbergen of te verhullen. Het bewezenverklaarde kan daarom niet als witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht worden gekwalificeerd. De kwalificatie-uitsluitingsgrond, zoals ontwikkeld in de jurisprudentie, is van toepassing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen geachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het als feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het als feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart dat het onder 4.4 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0400-2014094328. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.het proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 juni 2014, pagina 29.
3.het proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris van 11 juni 2014.
4.het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant] , beiden hoofdagent, op 5 juni 2015, pagina 92-93.
5.het proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 5 juni 2014, pagina 67-72.