ECLI:NL:RBOVE:2018:3567

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
08/760093-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot doodslag met een mes op twee slachtoffers in Deventer

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 25 mei 2017 in Deventer met een mes gestoken naar twee slachtoffers, waarbij hij hen potentieel dodelijk letsel toebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat de verwondingen aan de lever van het ene slachtoffer en de nier van het andere slachtoffer vitale organen betroffen, wat had kunnen leiden tot fatale afloop. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en een schadevergoeding van ruim 8000 euro aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van noodweer, omdat de aanval van de slachtoffers niet levensbedreigend was en de verdachte de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadeposten voldoende onderbouwd waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer in Zwolle, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/760093-17 (P)
Datum vonnis: 2 oktober 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 maart 2018. Nadat het onderzoek is gesloten is bij tussenvonnis van 29 maart 2018 het onderzoek heropend en voortgezet op de terechtzittingen van 30 augustus 2018 en 18 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. de Waard ter terechtzitting van 15 maart 2018 (die door de officier van justitie mr. M. Zwartjes ter terechtzitting van 18 september 2018 is gehandhaafd) en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Vlug, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte – al dan niet samen met een ander – :
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geslagen, geschopt en met een mes heeft gestoken en aldus heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden dan wel hen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht c.q. heeft proberen toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1
(primair)
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, geslagen en/of gestompt met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] (hardhandig) bij de nek gegrepen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gestoken en/of gesneden in zijn buik en/of rug, althans in zijn (boven)lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt
(subsidiair)
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een beschadigde lever en/of meerdere steek- en/of snijwonden, heeft toegebracht, door:
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] (hardhandig) bij de nek te grijpen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden in zijn buik en/of rug, althans in zijn (boven)lichaam;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, geslagen en/of gestompt met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen zijn hoofd en/of gelaat en/of (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] (hardhandig) bij de nek gegrepen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gestoken en/of gesneden in zijn buik en/of rug, althans in zijn (boven)lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
(primair)
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, geslagen en/of gestompt met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen zijn hoofd/gelaat, althans zijn (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gestoken en/of gesneden in zijn zij/buik, althans in zijn (boven)lichaam, en/of
- een stekende beweging gemaakt, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de zij en/of buik, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt
(subsidiair)
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (onder andere) een beschadigde nier en/of een of meerdere steek- en/of snijwond(en), heeft toegebracht, door:
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen zijn hoofd/gelaat, althans zijn (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te snijden in zijn zij/buik, althans in zijn (boven)lichaam;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt
(meer subsidiair)
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als volgt heeft gehandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, geslagen en/of gestompt met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen zijn hoofd/gelaat, althans zijn (boven)lichaam en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, gestoken en/of gesneden in zijn zij/buik, althans in zijn (boven)lichaam, en/of
- een stekende beweging gemaakt, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de zij en/of buik, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en 2
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] , in combinatie met de hen betreffende letselrapportages en de bekennende verklaringen van verdachte in zijn politieverhoor van 28 mei 2017 en ter terechtzitting van 15 maart 2018 vast dat verdachte op 25 mei 2017 [slachtoffer 1] met een mes een keer in de rug en twee keer in de buik heeft gestoken en dat hij [slachtoffer 2] met een mes in zijn linkerflank heeft gestoken. Uit de letselrapportages blijkt dat [slachtoffer 1] - onder meer - in zijn lever is geraakt en dat bij [slachtoffer 2] een nier is beschadigd. In beide gevallen is blijkens de letselrapportages sprake geweest van potentieel dodelijk letsel.
In de menselijke romp bevinden zich, zoals ook verdachte ten tijde van de confrontatie moet hebben geweten, vitale organen. Door [slachtoffer 1] drie keer en [slachtoffer 2] een keer met een mes in de romp van het lichaam te steken, op zodanige wijze dat beide slachtoffers ook daadwerkelijk in een orgaan zijn geraakt, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij als gevolg daarvan zouden komen te overlijden.
Medeplegen
Op grond van het dossier dan wel het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de medeverdachte [medeverdachte] wist dat verdachte een mes in handen had en dat in de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou gebruiken c.q. gebruikte. Van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met verdachte is dan ook niet gebleken. Dat betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten en wel op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 25 mei 2017, pagina 146-150;
2. Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 26 mei 2017, pagina 171-173;
3. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 2] d.d. 25 mei 2017,
p.163-164;
4. Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer 1] d.d. 8 juni 2017,
p.182-183;
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 mei 2017, voor zover inhoudende als
verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gestoken, p.53-56;
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 maart 2018, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1 primair
hij op 25 mei 2017 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes heeft gestoken in zijn buik en rug, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair
hij op 25 mei 2017 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken in zijn buik, althans in zijn bovenlichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld in een noodweersituatie.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 Wetboek van Strafrecht (Sr) moet aannemelijk worden dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Op 25 mei 2017 omstreeks 18:00 uur vindt op het in het stadspark [naam 1] te Deventer gelegen [naam 2] een confrontatie plaats tussen aangever [slachtoffer 2] en medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] is op dat moment in gezelschap van verdachte en zijn vriend [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Gedurende deze confrontatie geeft [medeverdachte] [slachtoffer 2] een duw of een klap met een vuist tegen diens gezicht. [slachtoffer 2] verlaat daarop het [naam 2] en gaat naar de woning van zijn broer [slachtoffer 1] (eveneens aangever). Samen gaan zij vervolgens naar het [naam 2] , waar een tweede confrontatie plaatsvindt.
Om 18.29 uur komt een melding bij de politie binnen dat bij deze tweede confrontatie gewonden zijn gevallen. Dit betreffen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die door de politie worden aangetroffen in de woning van [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] blijkt een steekwond in zijn linker flank te hebben opgelopen. Uit medisch onderzoek blijkt dat zijn nier is beschadigd. [slachtoffer 1] blijkt drie steekwonden te hebben opgelopen, één in zijn rug en twee in zijn buik. Medisch onderzoek wijst uit dat zijn lever beschadigd is geraakt. Ten aanzien van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] wordt het letsel door de arts aangemerkt als potentieel dodelijk.
Verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, bekend dat hij degene is geweest die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Voor het overige lopen de verklaringen over het scenario tijdens de tweede confrontatie sterk uiteen. De rechtbank leidt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting af dat [slachtoffer 1] op medeverdachte [medeverdachte] is toegelopen en hem fysiek heeft aangevallen. Deze aanval heeft ertoe geleid dat medeverdachte [medeverdachte] op enig moment op de grond is beland en dat hij daardoor verwondingen aan zijn ellenbogen en knieën heeft opgelopen. [slachtoffer 2] is zijn broer te hulp geschoten door medeverdachte [medeverdachte] te schoppen. Vervolgens heeft verdachte eerst [slachtoffer 2] gestoken, die zich daarop uit het gevecht heeft teruggetrokken. Daarna heeft hij [slachtoffer 1] - die nog in gevecht was met medeverdachte [medeverdachte] - eerst in de rug en vervolgens twee maal in de buik gestoken. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn vervolgens, beiden gewond, teruggekeerd naar de woning van [slachtoffer 1] , waar de politie hen later heeft aangetroffen.
Uit de - hiervoor weergegeven - feitelijke gang van zaken volgt dat [slachtoffer 2] na een eerste confrontatie met medeverdachte [medeverdachte] is weggegaan en dat hij vervolgens met zijn broer [slachtoffer 1] terug is gekomen en verhaal is gaan halen bij - onder meer - verdachte, waarop een tweede fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het aannemelijk geworden dat in elk geval zijn medeverdachte [medeverdachte] gedurende deze confrontatie in een situatie terecht is gekomen waarin hij werd aangevallen door [slachtoffer 2] , dat hij zich aan die aanval redelijkerwijs niet meer kon onttrekken en dat het in die situatie voor verdachte noodzakelijk was medeverdachte [medeverdachte] te verdedigen. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de door [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 18 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende dat hij en zijn broer [slachtoffer 1] gedurende de confrontatie 'in het voordeel waren.'
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de door verdachte gekozen wijze van verdediging - het steken met een mes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] - proportioneel was ten opzichte van de aanval van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 maart 2018 een verklaring afgelegd die erop neerkomt dat [slachtoffer 2] een mes heeft getrokken en daarmee op hem af is gekomen, dat zij in een worsteling zijn geraakt waarbij [slachtoffer 2] op de grond viel en ook het mes op de grond terechtkwam, en dat verdachte vervolgens het mes wist te bemachtigen en zich daarmee heeft verdedigd toen [slachtoffer 2] naar 'iets' greep. Ook het steken van [slachtoffer 1] gebeurde in een worsteling nadat [slachtoffer 1] naar 'een wapen' greep, aldus verdachte.
De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting voorgehouden dat zijn beschrijving van deze confrontaties abstract was en heeft hem gevraagd naar details over wat [slachtoffer 2] precies met het mes heeft gedaan en of verdachte bij [slachtoffer 1] daadwerkelijk een wapen heeft gezien. Verdachte heeft op deze vragen slechts in zeer algemene zin antwoord gegeven en is hierbij op geen enkel moment concreet geweest. Zo heeft hij het mes dat hij gepakt zou hebben en waar hij mee gestoken zou hebben niet nader kunnen omschrijven. Gevraagd naar de gedragingen die [slachtoffer 2] met het mes zou hebben verricht waardoor verdachte in een noodweersituatie zou zijn gekomen, heeft verdachte verklaard zich de details niet meer te kunnen herinneren. Daarmee blijft zijn verklaring dat hij uit zelfverdediging met een mes heeft gestoken een weinig onderbouwde stelling.
Daartegenover staat dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 18 september 2018, ieder voor zich, stellig hebben ontkend dat zij op 25 mei 2017 een mes bij zich droegen. Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 28 mei 2017 verklaard dat hij bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geen mes heeft gezien.
Het dossier bevat enkele verklaringen van getuigen met betrekking tot de aanwezigheid van één of meer messen. Zo heeft getuige [naam 3] , die bij de geweldsconfrontatie aanwezig was, verklaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] terugkwamen om verhaal te halen en dat zij daarbij vrijwel direct messen trokken. Deze messen worden door [naam 3] beschreven als stanleymessen van een uitschuifbaar soort. Deze messen waren volgens hem felgekleurd, blauw of roze. Desgevraagd heeft [naam 3] verklaard dat het zeker geen aardappelschilmessen betroffen. [naam 3] beschrijft dat [slachtoffer 1] op medeverdachte [medeverdachte] is toegelopen met een mes in zijn handen, maar dat hij dit mes niet heeft gebruikt. Vervolgens is [slachtoffer 2] daarop af gekomen eveneens met een mes in zijn hand waarmee hij stekende bewegingen maakte, waarna verdachte ertussen is gesprongen en er een worsteling tussen vier personen ontstond. [naam 3] verklaart dat hij tijdens deze worsteling geen mes heeft gezien.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 25 mei 2017 in het [naam 1] twee donkere jongens heeft gezien, van wie één een schilmes met een lemmet van ongeveer acht centimeter en een roze handvat in zijn handen had, waarop geen bloed te zien was. Opmerking verdient dat [getuige] niet bij de geweldsconfrontatie aanwezig is geweest en dat hij deze niet zelf heeft waargenomen. In de woning van [slachtoffer 1] is een mes aangetroffen met een roze handvat dat aan de beschrijving van [getuige] zou kunnen voldoen. Op dat mes zijn evenwel geen sporen aangetroffen, zodat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] dit mes voorhanden heeft gehad in het park, laat staan of dit mes is gebruikt tijdens de geweldsconfrontatie.
In zijn verhoor van 21 juni 2017 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat verdachte, toen zij na de tweede confrontatie wegliepen, tegen hem heeft gezegd dat hij gestoken had en dat hij hem vervolgens een klapmes met een zwart handvat heeft laten zien. Op de punt van dit mes zat iets roods, bloed, aldus medeverdachte [medeverdachte] . Ook [slachtoffer 2] heeft het mes waarmee hij door verdachte werd gestoken, beschreven als een klapmes met een bewerkt, zwart en zilverkleurig handvat.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de getuigen [naam 3] en [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] kennelijk ieder over verschillende messen verklaren. Vastgesteld moet worden dat in ieder geval de door [naam 3] en [medeverdachte] beschreven messen gedurende het onderzoek niet zijn aangetroffen, terwijl het door [getuige] beschreven mes, zo dat al hetzelfde mes betreft dat later in de woning van [slachtoffer 1] is aangetroffen, door geen van de overige aanwezige getuigen ten tijde van het steekincident is waargenomen. Daarnaast heeft verdachte het mes dat hij zou hebben bemachtigd en waarmee hij zegt te hebben gestoken niet nader kunnen omschrijven. Ook is dat mes nadien niet op het [naam 2] aangetroffen terwijl verdachte zegt het daar te hebben achtergelaten. Daartegenover staat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , die erop duidt dat verdachte zelf een mes bij zich droeg en dat verdachte hem zei daarmee te hebben gestoken. Gelet daarop acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat hetzij [slachtoffer 2] hetzij [slachtoffer 1] ten tijde van de confrontatie een mes in handen heeft gehad.
De rechtbank houdt het er daarom voor 1) dat verdachte zich weliswaar genoodzaakt kon zien om [medeverdachte] te verdedigen tegen een aanval van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , maar tevens 2) dat bij die aanval door beide laatstgenoemden geen mes (dan wel enig ander wapen) werd gebruikt. Het eventuele bezit van een mes, vgl. de verklaring van getuige [getuige] , doet daaraan niet af. Verder verdient opmerking dat evenmin aannemelijk is geworden dat de aanval op andere gronden als levensbedreigend viel aan te merken. Gelet daarop stond de door verdachte gekozen wijze van verdediging - het toebrengen van potentieel dodelijke steekwonden - niet in verhouding tot de wederrechtelijke aanranding - een aanval met blote handen - van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden, dient het beroep op noodweer te worden verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 juncto 45 Sr. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 primair
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. De raadsman heeft gesteld dat verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor onder 5.3 overwogen dat verdachte zich in een situatie heeft bevonden waarin het voor verdachte noodzakelijk was medeverdachte [medeverdachte] te verdedigen, maar dat hij daarbij de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. Verdachte kan zich naar vaste jurisprudentie slechts dan met succes op noodweerexces beroepen als deze overschrijding van de proportionaliteit een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die veroorzaakt is door de wederrechtelijke aanranding, te weten in dit geval, de aanval door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Uit de enkele omstandigheid dat verdachte door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werd aangevallen kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte onder invloed van een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 maart 2018 over zijn gemoedstoestand verklaard dat er paniek was en dat hij bang was toen [slachtoffer 2] een mes trok. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij niet aannemelijk acht dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] ten tijde van de confrontatie een mes in handen had(den). Dat verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden als het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door het steken door [slachtoffer 2] werd veroorzaakt acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden. Nu ook uit andere (getuigen)verklaringen in het dossier op geen enkele wijze naar voren komt dat verdachte onder invloed van een hevige gemoedsbeweging handelde, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte in een zodanige gemoedstoestand verkeerde als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr. De rechtbank zal het beroep op noodweerexces daarom verwerpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, geen straf gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, gelet op het standpunt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, niet uitgelaten over de strafmaat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft opzettelijk aan twee mensen, broers, potentieel dodelijk letsel toegebracht. Hij heeft beiden met een mes gestoken, waarbij de lever van de één en een nier van de ander is geraakt. Het betreffen vitale organen en het toegebrachte letsel had in beide gevallen een fatale afloop kunnen hebben. De verdachte heeft met zijn handelen niet alleen grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers maar ook, zoals genoegzaam is gebleken ter terechtzitting van 18 september 2018, het basaal veiligheidsgevoel en het vertrouwen in de medemens van de slachtoffers ernstig aangetast. Bovendien veroorzaken feiten als de onderhavige onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Tevens neemt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat in aanmerking dat de verdachte - naar het oordeel van de rechtbank: tegen beter weten in – de verantwoordelijkheid van zijn misdragingen bij zijn slachtoffers poogt te plaatsen door hen ervan te betichten dat zij een mes in het gevecht hebben geïntroduceerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 juli 2018. Daaruit komt naar voren dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Een eerdere veroordeling uit 2010, toen verdachte nog minderjarig was, zal de rechtbank niet in zijn nadeel laten meewegen. Verder blijkt uit de justitiële documentatie dat verdachte na de datum waarop de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd, is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet. De rechtbank zal daarom in de strafoplegging rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Het dossier bevat verder een adviesrapport van Tactus Reclassering d.d. 24 juli 2017, waarin zakelijk weergegeven wordt beschreven dat er geen aanwijzingen zijn voor bijzondere problematiek bij verdachte.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 4.136,00 (zegge: vierduizend honderdzesendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verblijf ziekenhuis Deventer € 128,00;
- schade t-shirt € 7,00;
- schade broek € 45,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 3.916,00 gevorderd.
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.993,00 (zegge: drieduizend negenhonderddrieënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verblijf ziekenhuis Deventer € 70,00;
- schade t-shirt € 7,00;
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 3.916,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, gelet op de gevorderde ontslagen van rechtsvervolging, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraken, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en deze posten zijn niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 2 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en deze posten zijn niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben, bij monde van hun raadsman mr. J. Sietsma, advocaat te Amsterdam, verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal met betrekking tot beide vorderingen de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 primair (aan
[slachtoffer 1]) en 2 primair (aan
[slachtoffer 2]) is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr. Alle artikelen zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2 primair
het misdrijf: poging tot doodslag.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 4.136,00(zegge: vierduizend honderdzesendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.136,00(zegge: vierduizend honderdzesendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 51 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van
€ 3.993,00(zegge: drieduizend negenhonderddrieënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.993,00(zegge: drieduizend negenhonderddrieënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 49 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met BVH-nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.