ECLI:NL:RBOVE:2018:3509

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
ak_18_322
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en de bewijsvoering rondom de verklaring van eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar, en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers over de periode van 9 november 2009 tot en met 10 mei 2016, alsook de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand ter hoogte van € 86.682,10. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van verweerder het recht op bijstand heeft ingetrokken op basis van een anonieme tip en een verklaring van eisers, die niet in een getekend proces-verbaal is vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat de verklaring onvoldoende waarborgen biedt en dat er geen objectief verifieerbare gegevens zijn ingeleverd door eisers. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of eisers in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en draagt verweerder op het griffierecht te vergoeden. Het beroep van eiseres wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en
[eiseres], eiseres,
beiden te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. T. Seker,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: J. Boxem.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers over de periode van 9 november 2009 tot en met 10 mei 2016 ingetrokken en de aan eisers over die periode ten onrechte verstrekte bijstand ten bedrage van € 86.682,10 teruggevorderd.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2018.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers ontvangen met ingang van 9 november 2009 een bijstandsuitkering. Op 13 juli 2015 heeft verweerder een anonieme tip ontvangen, (onder meer) inhoudende dat eiser ongeveer € 800,- aan zwarte inkomsten per maand zou ontvangen door werkzaamheden te verrichten bij restaurant [naam 1] in Enschede. Op 6 april 2016 heeft verweerder nog aanvullende informatie ontvangen, over werkzaamheden die eiser voor de moskee zou verrichten. Naar aanleiding van de ontvangen informatie is een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van eisers’ bijstandsuitkering. De bevindingen van dit onderzoek hebben geleid tot de besluitvorming zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ uiteengezet.
2. Aan het bestreden besluit ligt de motivering ten grondslag dat eiser gedurende de periode van 9 november 2009 tot en met 10 mei 2016 structureel werkzaamheden heeft verricht bij restaurant [naam 1] , zonder daarvan mededeling te doen aan verweerder. Nu eiser van de werkzaamheden geen boekhouding heeft bijgehouden en eisers geen objectief verifieerbare gegevens hebben ingeleverd, is het recht op bijstand over genoemde periode volgens verweerder niet vast te stellen.
3. Eisers voeren – samengevat – aan dat eiser voorheen (in de periode 2006-2008) werkzaam is geweest bij restaurant [naam 1] en uiteindelijk, via de Ziektewet, in de bijstand is terechtgekomen. Omdat hij wel graag wat wilde doen, heeft hij contact opgenomen met zijn voormalig werkgever met de vraag of hij vrijwilligerswerk kon verrichten in het restaurant. Eiser heeft dit ook besproken met zijn participatiecoach bij de gemeente en er is op 9 januari 2012 een plaatsingsovereenkomst klimopbanen vastgesteld. Op basis hiervan mocht eiser een beperkt aantal uren per week vrijwilligerswerk verrichten bij [naam 1] . Hij hielp mee in de keuken. Het vrijwilligerswerk was volgens eiser echter slechts van korte duur, ongeveer een maand. Vanwege zijn lichamelijke klachten is in overleg met de participatiecoach besloten het vrijwilligerswerk te beëindigen. Hij kwam echter nog steeds regelmatig bij [naam 1] voor zijn sociale contacten, koffie drinken, dagbesteding. Eiser heeft ook nog in overleg met verweerder via een plaatsingsovereenkomst vrijwilligerswerk met ingang van 24 september 2012 zes uur per week bij Eethuis [naam 2] gewerkt. Dit duurde ongeveer 1,5 à 2 jaar. Eiser heeft altijd alles in overleg met verweerder gedaan. Eisers menen dan ook dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Over het beroep van eiseres
4.1
Onder verwijzing naar artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overweegt de rechtbank dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld door eisers, terwijl het bezwaar enkel door eiser is gemaakt.
Niet is gebleken dat dit mede namens eiseres was. Uit de omstandigheid dat eisers gehuwd zijn en dat zij bijstand naar de norm voor gehuwden kregen volgt niet dat eiser het bezwaar mede namens eiseres heeft gemaakt. Nu verder niet is gesteld of gebleken dat het niet maken van bezwaar niet aan eiseres kan worden verweten, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Over het beroep van eiser
4.2
Het besluit tot intrekking van de bijstand is een belastend besluit. Daarbij is het aan het college om de nodige kennis omtrent de concrete feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college rust.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor beëindiging of intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
4.3
Verweerder heeft aan het bestreden besluit enkel de verklaring ten grondslag gelegd die eisers op 17 mei 2016 hebben afgelegd ten overstaan van twee medewerkers handhaving. Van die verklaring is in het dossier geen apart en getekend proces-verbaal aanwezig. Daar komt bij dat de verklaring is afgenomen zonder bijstand van een tolk. De verklaring zoals die in het dossier aanwezig is, is niet in een vraag-antwoord vorm neergelegd maar bevat slechts een zakelijke weergave van hetgeen eisers verklaard zouden hebben. Gelet op de beheersing van de Nederlandse taal door eisers zoals die de rechtbank ter zitting is gebleken, komt het de rechtbank niet waarschijnlijk voor dat de volzinnen die als verklaring van eisers zijn opgenomen ook daadwerkelijk zo zijn gezegd. Uit hetgeen eisers hebben verklaard over “zwarte werkzaamheden” leidt de rechtbank af dat er geen open vraag is gesteld over eisers aanwezigheid bij [naam 1] . Ter zitting is van de zijde van eisers aangegeven dat voor hen onduidelijk was of het hier ging om de periode van de toegestane vrijwilligerswerkzaamheden of ook om de periode daarna.
Gelet op al de hiervoor genoemde omstandigheden tezamen is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van eisers zoals opgenomen in het dossier met onvoldoende waarborgen is omkleed en dat niet zonder meer van de juistheid van die verklaring mag worden uitgegaan. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van eisers’ uitkering op onvoldoende feitelijke grondslag berusten, zodat die intrekking en terugvordering geen stand kunnen houden.
5. Het beroep van eiser is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank acht het, gelet op de inmiddels verstreken tijd en het feit dat het hier een afgesloten periode in het verleden betreft, niet waarschijnlijk dat verweerder nog een andere feitelijke grondslag voor de intrekking en terugvordering kan hanteren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers. De rechtbank zal zelf voorzien door het primaire besluit te herroepen.
6. Omdat de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan hem het betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiser gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.