ECLI:NL:RBOVE:2018:3491

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
08-730150-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel tot plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na zware mishandeling door psychotische verdachte

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige man uit Hengelo, die op 14 april 2018 een verpleegkundige van de ambulancedienst zwaar heeft mishandeld. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie, heeft het slachtoffer in een psychotische toestand in het gezicht geslagen, wat resulteerde in een gebroken jukbeen. De rechtbank oordeelde dat de zware mishandeling de man niet kon worden toegerekend, waardoor hij niet strafbaar werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel opgelegd tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, gezien de ernst van de psychische stoornis en het gevaar dat de verdachte voor anderen vormt. De officier van justitie had deze maatregel gevorderd, en de rechtbank volgde dit advies. De benadeelde partij, de verpleegkundige, heeft een schadevergoeding van € 800,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar is voor de zware mishandeling, maar heeft wel de maatregel tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis gelast om de veiligheid van anderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-730150-18 (P)
Datum vonnis: 25 september 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
nu verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad in Westzaan

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M. van Leussen, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een persoon (bekend onder nummer [nummer 1] ) zwaar heeft mishandeld;
feit 2:[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 14 april 2018, te Hengelo, in ieder geval in Nederland, aan een persoon, te weten slachtoffer enkel bekend onder dienstnummer [nummer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op een of meerdere plaatsen gebroken
jukbeen, heeft toegebracht door deze opzettelijk met zijn vuist, eenmaal,
dan wel meerdere malen, in zijn gezicht te slaan en/of te stompen;
2
hij in of omstreeks de periode van 14 april 2018 tot en met 16 april 2018, te Hengelo, in ieder geval in Nederland, een of meerdere slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, door voornoemde slachtoffer(s) telkens dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood" en/of "als ik vrij ben weet ik je te vinden" en/of "ik ruk je kop eraf" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend te bewijzen. Het bedreigen van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) – ten laste gelegd in feit 2 – acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de aangifte van [getuige] en de verklaring van het slachtoffer. Van het bedreigen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) – ook ten laste gelegd in feit 2 – dient verdachte te worden vrijgesproken, nu de uitlatingen van verdachte niet kunnen worden gekwalificeerd als bedreigend in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte tijdens het plegen van beide strafbare feiten een zodanig ernstige psychische stoornis had, dat hij geen enkel inzicht had in de reikwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Daarom dient hij van beide feiten te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman subsidiair betoogd dat verdachte ook van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de opzet op de zware mishandeling, gelet op de gedraging, het geven van een enkele stoot, niet wettig en overtuigend te bewijzen is. Meer subsidiair concludeert de raadsman voor dit feit tot ontslag van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het als feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman subsidiair betoogd dat er wat [slachtoffer 1] betreft geen sprake is van uitlatingen die als bedreigend zijn aan te merken. Wat betreft de bedreiging van [slachtoffer 2] is er onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring. Van het als feit 2 ten laste gelegde dient verdachte daarom ook te worden vrijgesproken.
4.3.1
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen [1]
In zijn aangifte heeft de aangever, bekend onder nummer [nummer 1] , verklaard dat hij op
14 april 2018 als verpleegkundige van de ambulancedienst de opdracht kreeg om verdachte te vervoeren van het arrestantencomplex in Borne naar de Opmaat in Hengelo. [2] Onderweg zag aangever dat verdachte ineens heel snel zijn gordel af deed en opstond. Aangever zag en voelde dat verdachte hem met zijn gebalde vuist hard op zijn gezicht sloeg, op zijn linker jukbeen. [3] Zij reden op dat moment in Hengelo. [4]
Uit de medische verklaring blijkt dat bij aangever sprake is van een communicatieve os zygomafractuur links (de rechtbank begrijpt: een op meerdere plaatsen gebroken linker jukbeen). [5]
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij aangever in de ambulance heeft geslagen. [6]
Bewijsoverwegingen
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte op
14 april 2018 in Hengelo aangever een op meerdere plaatsen gebroken jukbeen heeft toegebracht door hem met zijn vuist in het gezicht te slaan. Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij als gevolg van zijn letsel op 16 april 2018 is geopereerd, waarbij zijn jukbeen is teruggetrokken met een haak. Gelet op het op meerdere plaatsen gebroken jukbeen en de ernst van het medisch ingrijpen dat daardoor noodzakelijk was, kan het letsel van aangever naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Naar algemene ervaringsregels roept het hard en met gebalde vuist slaan in het gezicht en daarmee tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, omdat het gezicht en het hoofd door de aard, constitutie en door alle vitale functies die hier gesitueerd zijn bij uitstek een kwetsbaar gebied is. Dit zijn algemene ervaringsregels en daarom weet iedereen – en dus ook verdachte – van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het hard met gebalde vuist slaan in het gezicht is daarom naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat aangever feitelijk zonder aanleiding plotseling werd aangevallen (zodat de verdachte geen verdedigingshandelingen van het slachtoffer kon verwachten) en dat aangever, vanwege de beperkte ruimte achterin de ambulance, geen kant op kon.
De rechtbank merkt in dit verband op dat, in het geval de rechtbank conform het advies van de psychiater en de psycholoog tot de conclusie zal komen dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet kan worden toe gerekend, dit blijkens jurisprudentie niet in de weg hoeft te staan aan een bewezenverklaring van opzet.
Een geestelijke stoornis staat alleen in de weg aan een bewezenverklaring van opzet in de weg als verdachte ten tijde van zijn handelen helemaal geen inzicht had in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen. Daarvan is alleen bij hoge uitzondering sprake. Voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie geven de over verdachte opgestelde rapportages en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding. De rechtbank is daarentegen van oordeel dat verdachte zich meer of minder bewust is geweest van de betekenis van wat hij deed. Zo heeft hij, vlak voordat hij aangever sloeg, aan de transportgeleider van Dienst Vervoer en Ondersteuning – die als beveiliging aanwezig was in de ambulance – gevraagd of hij aangever mocht slaan en zei hij direct nadat hij had geslagen: ‘sorry sorry sorry’. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht ontbrak in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. De rechtbank verwerpt daarom de hierop betrekking hebbende verweren van de raadsman.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.1
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling en zal verdachte hiervan vrijspreken. Nu de officier van justitie dit ook heeft gevorderd en dit ook is bepleit door de raadsman, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte zelf is over deze bedreiging niet specifiek gehoord en heeft hierover geen specifieke verklaring afgelegd. Volgens artikel 342, tweede lid, Sr kan het bewijs dat het ten laste gelegde feit is begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De strekking van dit artikel noopt tot bijkomend bewijs uit een van die getuige onafhankelijke bron. Aangeefster [getuige] heeft alleen in algemene zin verklaard over bedreigingen door verdachte van personeelsleden van [instelling] , waaronder de bedreiging [slachtoffer 2] . Uit de verklaring van [getuige] blijkt verder niet dat zij uit eigen wetenschap verklaart over het bedreigen van [slachtoffer 2] door verdachte, waardoor dit geen redengevend steunbewijs kan vormen voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Nu de verklaring van [slachtoffer 2] geen steun vindt in een ander bewijsmiddel, dient verdachte ook van het bedreigen van [slachtoffer 2] te worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Feit 1
hij op 14 april 2018, te Hengelo, aan een persoon, te weten slachtoffer enkel bekend onder nummer [nummer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken jukbeen, heeft toegebracht door voornoemd slachtoffer met zijn vuist in zijn gezicht te slaan;

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: zware mishandeling

6.De strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage van 4 september 2018, opgemaakt door [naam 1] , en op de psychologische rapportage van 18 juli 2018, opgemaakt door [naam 2] . Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogen in de vorm van schizofrenie. Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde verdachte in een psychotische toestand, wat zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen goed zijn onderbouwd. Op basis daarvan stelt de rechtbank vast dat het bewezenverklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend, zoals ook de officier van justitie en de raadsman hebben betoogd.
De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte in kan stemmen met een voorwaardelijke rechterlijke machtiging op grond van de BOPZ.
7.3
De gronden voor een maatregel
Zowel psychiater [naam 1] als psycholoog [naam 2] adviseren verdachte, op grond van artikel 37 Sr, voor de periode van één jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend vanwege een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat verdachte in kan stemmen met een voorwaardelijke rechterlijke machtiging op grond van de BOPZ. Hierover overweegt de rechtbank dat uit de psychiatrische rapportage blijkt dat verdachte een juridisch kader nodig heeft om een behandeling goed vorm te geven en om het recidiverisico te minimaliseren. De psychiater verwacht dat verdachte op vrijwillige basis niet, niet voldoende, of niet lang genoeg zal meewerken. In het half jaar voordat verdachte dit strafbare feit pleegde is gebleken dat ambulante begeleiding in een vrijwillig kader onvoldoende greep op verdachte had, dat hij zich niet meer liet corrigeren, zich onttrok aan de begeleiding en antipsychotica weigerde. Ook de psycholoog heeft een vrijwillig kader overwogen, maar wijst erop dat de gedwongen opnameperiode dan vaak aanzienlijk korter is dan plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en dat het beveiligingsniveau in dergelijke gevallen vaak veel lager is dan nu voor verdachte is geïndiceerd. De psychiater stelt verder dat de kans op een gewelddadig delict groot is als betrokkene zonder behandeling zou terugkeren in de maatschappij.
Omdat verdachte gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen, acht de rechtbank het daarom, met toepassing van artikel 37 Sr, noodzakelijk te gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de duur van één jaar.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De aangever van het als feit 1 ten laste gelegde feit, bekend met nummer [nummer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om € 1.750,- schadevergoeding voor immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd de vordering naar billijkheid vast te stellen op € 800,-, als de rechtbank het als feit 1 ten laste gelegde bewezen verklaard. De uitspraak waarnaar de benadeelde partij heeft verwezen ter onderbouwing van zijn immateriële schade is niet vergelijkbaar met deze zaak. Zo was de benadeelde partij in die zaak een medewerker van een woningbouwvereniging die een vuistslag van een boze klant in zijn gezicht kreeg, waardoor hij ongeveer zes weken arbeidsongeschikt was.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge het bewezen verklaarde feit.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als deze benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 800,-, nu deze schade niet is weersproken, voldoende aannemelijk is geworden en overeen komt met de vergoeding die in soortgelijke zaken wordt toegekend. De rechtbank acht de zaak waarnaar de benadeelde partij ter onderbouwing van zijn schade heeft verwezen, niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, omdat de behandelduur daarin aanzienlijk langer was. De rechtbank overweegt daarbij uitdrukkelijk dat het niet zo is – voor zover de raadsman dat heeft willen betogen – dat een verpleegkundige van de ambulancedienst meer zou moeten kunnen incasseren vanwege zijn beroepsrisico en daarom slechts aanspraak zou kunnen maken op een lagere schadevergoeding dan de medewerker van een woningbouwvereniging.
De benadeelde partij wordt voor het meer gevorderde niet ontvankelijk verklaard omdat een nadere onderbouwing van deze schadepost zal leiden tot aanhouding van de strafzaak en daarmee tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:
het misdrijf: zware mishandeling
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur
van één jaar;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (bekend met nummer [nummer 1] ) van een bedrag van € 800,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 april 2018);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 800,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2018, ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van zestien dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.I. van Meel, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
Buiten staat
Mr. Van Meel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 2] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 7.
3.Pagina 8.
4.Pagina 8.
5.Medische verklaring van het Medisch Spectrum Twente van 15 april 2018, met kenmerk [kenmerk] .
6.Verklaring ter terechtzitting van 11 september 2018.