ECLI:NL:RBOVE:2018:3490

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
08-953308-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op baby door verstikking met billendoekje

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 32-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn drie maanden oude dochter. De verdachte heeft op 23 december 2017 geprobeerd zijn dochter te doden door een billendoekje in haar mond te duwen, waardoor haar luchtwegen werden afgesloten. Dankzij tijdig medisch ingrijpen kon de baby worden gered. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De verdachte werd vrijgesproken van de mishandeling van de baby, omdat niet kon worden vastgesteld wanneer of door wie de oude botbreuken bij het kind waren veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn dochter, gezien de aard van zijn handelen. De verdachte ontkende opzettelijk te hebben gehandeld en stelde dat het een ongeluk was, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De zaak kwam aan het licht na een melding bij Veilig Thuis, waarna de baby met ernstige ademhalingsproblemen in het ziekenhuis werd opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alles had gedaan om de situatie te verhelpen en dat zijn handelen de kans op overlijden van de baby aanzienlijk had vergroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-953308-17 (P)
Datum vonnis: 25 september 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats]
gedetineerd PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 april 2018, 10 juli 2018 en 11 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. ten Braak, en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M. Mulderij-Anker, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging van 11 september 2018 - kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 23 december 2017 heeft geprobeerd zijn dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2017, te doden door - onder meer - een billendoekje in de mond van [slachtoffer] te duwen/drukken. Als dat niet bewezen kan worden wordt hem verweten dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel zodanig heeft mishandeld dat daardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan;
feit 2: in de periode van 25 september 2017 tot en met 23 december 2017 zijn dochter [slachtoffer] meermalen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan haar toe te brengen;
feit 3: in de periode van 25 september 2017 tot en met 23 december 2017 zijn dochter [slachtoffer] meermalen heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2017 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn, verdachtes kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2017) opzettelijk van het leven te beroven
- haar een (billen)doekje in haar mond heeft gedrukt en/of geduwd en/of heeft nagelaten een billendoekje uit haar mond te halen
-met kracht in de buik heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of ander geweld heeft gebruikt tegen de buik en/of haar lichaam en/of
-aan de benen heeft beetgepakt en/of vervolgens top de kop) omhoog heeft gehouden en/of
- haar mondje en/of gezicht onder een geopende kraan heeft gehouden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 23 december 2017 te Deventer aan zijn, verdachtes kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2017) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door (bij) haar
-een (billen)doekje in haar mond te drukken en/of te duwen en/of te stoppen, en/of heeft nagelaten een billendoekje uit haar mond te halen en/of
-met kracht in de buik te duwen/slaan/stompen en/of ander geweld heeft gebruikt tegen de buik en/of
-bij haar benen te pakken en (vervolgens) aan de benen (op de kop) omhoog te houden en/of
-met haar mondje en/of gezicht onder een geopende kraan te houden waardoor zwaar lichamelijk letsel, te weten een zuurstoftekort in de hersenen en verhoogde leverwaardes, is ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 23 december 2017 te Deventer zijn, verdachtes kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2017) heeft mishandeld door haar
-een )billen)doekje in haar mond te drukken en/of te duwen en/of te stoppen, en/of heeft nagelaten een billendoekje uit haar mond te halen
-met kracht in de buik te duwen/slaan/stompen en/of ander geweld heeft gebruikt tegen de buik en/of het lichaam en/of
-bij haar benen heeft gepakt en (vervolgens) aan de benen (op de kop) omhoog te houden en/of
-met haar mondje en/of gezicht onder een geopende kraan te houden door welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een zuurstoftekort in de hersenen en verhoogde leverwaardes, is ontstaan;
2.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 23 december 2017 te Deventer aan zijn, verdachtes kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2017) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
-een ribbreuk aan de achterzijde van de zesde rib rechts en/of
-breuken van het spaakbeen en de ellepijp links en/of
-metafysaire hoekfracturen van het linker en het rechter dijbeen aan de zijde van de knie en/of
-ribbreuken aan de voorzijde van de achtste en negende rib links
-metafysaire hoekfracturen van de linker ellepijp bij de pols
-metafysaire hoekfractuur van de rechter ellepijp bij de pols en de ellenboog
-wervelinzakking van de l2de borstwervel
-breuken van beide opperarmbenen
-metafysaire hoekfracturen van de linker scheenbeen aan de zijde van de knie heeft toegebracht door die [slachtoffer] hardhandig beet te pakken en/of hard te knijpen en/of hard te schudden en/of op haar lichaam te duwen en/of te slaan en/of haar met haar lichaam tegen een muur, althans een ander voorwerp/goed te gooien dan wel haar te slaan en/of hard aan de armen en/of benen te trekken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 23 december 2017 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan verdachtes kind [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2017) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] hardhandig beet te pakken en/of hard te knijpen en/of hard te schudden en/of op haar lichaam te duwen en/of te slaan en/of haar met haar lichaam tegen een muur, althans een ander vuurwerp te gooien dan wel te slaan en/of hard aan de armen en/of benen te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 september 2017 tot en met 23 december 2017 te Deventer (telkens) verdachtes kind, [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 2017), heeft mishandeld door haar hardhandig beet te pakken en/of in haar lichaam te knijpen en/of tegen haar lichaam te duwen en/of te drukken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte heeft op 23 december 2017 het noodnummer 1-1-2 gebeld met de melding dat zijn baby [slachtoffer] een billendoekje in haar keel zou hebben en moeilijk ademde. De even later ter plaatse gekomen ambulancemedewerkers troffen [slachtoffer] in slechte lichamelijke toestand, met ademhalingsproblemen en blauwe plekken in het gelaat aan. [slachtoffer] is vervolgens met spoed naar het ziekenhuis gebracht, waar tijdens een intubatieprocedure het doekje uit de keel van [slachtoffer] is verwijderd. Op een gemaakte MRI-scan van het hoofd van [slachtoffer] werd schade door zuurstofgebrek in de kleine hersenen links, in de grote hersenen rechts en in de verbindingsbalk tussen beide hersenhelften gezien. Daarnaast zijn er röntgenfoto’s gemaakt van [slachtoffer] waarop verschillende (oudere) botbreuken zijn geconstateerd. Verder is op grond van foto’s die in het ziekenhuis en die vanaf de geboorte van [slachtoffer] zijn gemaakt, geconstateerd dat [slachtoffer] regelmatig huidverkleuringen (blauwe plekken) had, vooral in het gelaat. Na een melding bij Veilig Thuis is aangifte gedaan bij de politie. Verdachte is op 16 januari 2018 vanwege verdenking van betrokkenheid bij poging tot doodslag en (zware) mishandeling van [slachtoffer] aangehouden.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - conform de inhoud van een op schrift gesteld requisitoir - de veroordeling gevorderd ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
  • het door verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer] zelf een billendoekje in haar mond heeft gestopt, is onaannemelijk. Er moet van uit worden gegaan dat verdachte het doekje in de mond van [slachtoffer] heeft gestopt/geduwd en zodanig diep in de keel heeft gedrukt dat het operatief moest worden verwijderd;
  • uitgaande van het scenario dat [slachtoffer] zelf het doekje in de mond heeft gestopt, is het niet te begrijpen dat verdachte het doekje, dat deels nog uit het mondje van [slachtoffer] hing, niet zelf heeft kunnen verwijderen. Gelet op de verdere inhoud van het dossier is het niet aannemelijk dat verdachte in paniek zou hebben gehandeld, zoals hij zelf heeft verklaard;
  • de kans dat [slachtoffer] , doordat verdachte het doekje in haar keel heeft gedrukt, kwam te overlijden was aanmerkelijk en verdachte heeft deze kans bewust aanvaard. Indien de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het doekje in de mond van [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt, dan kan verdachte worden verweten dat hij heeft nagelaten het doekje uit de mond van [slachtoffer] te halen. Dit nalaten en de overige handelingen die verdachte heeft verricht - te weten het verder duwen van het doekje in de keel van [slachtoffer] en het op de kop onder de kraan houden van [slachtoffer] - zijn zo zeer gericht op de dood dat het niet anders kan dan dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad;
  • in het geval de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, kan het subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard. Door verdachtes handelen is er zuurstofgebrek opgetreden in de hersenen van [slachtoffer] waarbij een grote kans bestaat dat [slachtoffer] daar blijvend letsel aan heeft overgehouden;
ten aanzien van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde:
  • vanaf de derde levensweek van [slachtoffer] zijn er bij haar blauwe plekken en krasletsels vastgesteld en daarnaast is geconstateerd dat zij meerdere botbreuken van verschillende leeftijd had. Uitgaande van het rapport van het NFI en hetgeen de deskundige W. Karst ter zitting heeft verklaard, moet worden geconcludeerd dat deze breuken en letsels door kindermishandeling zijn ontstaan;
  • omdat het gaat om zeer veel letsels die op verschillende tijdstippen zijn ontstaan, is de conclusie dat de letsels zijn toegebracht door iemand die [slachtoffer] veel heeft verzorgd. Gezien het feit dat verdachte heeft gepleegd op 23 december 2017 en de overige stukken in het dossier, waaronder WhatsApp-gesprekken en verdachtes zoekgedrag op internet, is de gevolgtrekking gerechtvaardigd dat verdachte degene is geweest die de letsels heeft toegebracht.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - conform de inhoud van een op schrift gesteld pleidooi - op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde:
  • op grond van de stukken kan niet worden bewezen dat verdachte moedwillig een billendoekje in de mond/keel van [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt. De verklaring van verdachte dat het billendoekje niet door zijn toedoen in het mondje van [slachtoffer] is gekomen, vindt steun in de inhoud van het NFI-rapport. Uitgaande van verdachtes verklaring kan niet bewezen worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het doden van [slachtoffer] heeft gehad. Integendeel, verdachte heeft gehandeld in paniek en hij heeft er alles aan gedaan om het doekje uit de mond/keel van [slachtoffer] te halen. De handelingen die verdachte daartoe heeft verricht, zijn derhalve niet gericht geweest op de dood van [slachtoffer] maar juist op het redden van [slachtoffer] ;
  • voor het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde geldt hetzelfde als hetgeen ten aanzien van het primair ten laste gelegde is aangevoerd. De handelingen die verdachte bij [slachtoffer] heeft verricht zijn juist gericht geweest op het voorkomen van (zwaar) lichamelijk letsel. Daarbij kan het zuurstoftekort in de hersenen dat [slachtoffer] heeft opgelopen eveneens het gevolg zijn van fouten die er in het ziekenhuis zijn gemaakt;
ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde:
  • wat betreft de breuken waarover eenduidigheid bestond bij de verschillende radiologen is de conclusie dat er waarschijnlijk sprake is van kindermishandeling. Het bewijs dat verdachte deze breuken heeft toegebracht is er niet. Het dossier laat de mogelijkheid open dat een ander in de omgeving van [slachtoffer] haar deze letsels heeft toegebracht;
  • voor het onder 2 subsidiair ten laste verwijt dat verdachte hardhandig met [slachtoffer] is omgegaan, ontbreekt het bewijs. De mogelijke ruwere omgang van verdachte met [slachtoffer] kan de ernstige letsels niet verklaren;
  • ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde blauwe plekken kan niet bewezen worden wanneer die zijn toegebracht. Derhalve kan ook niet bewezen worden dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft mishandeld.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte wordt primair verweten dat hij op 23 december 2017 heeft geprobeerd zijn dochter [slachtoffer] , die op dat moment drie maanden oud was, van het leven te beroven door een billendoekje in haar mond te duwen/drukken. Verdachte heeft dit feit ontkend en heeft gezegd dat wat er is gebeurd een ongeluk is geweest.
De verklaring van verdachte zoals bij de politie en de zitting afgelegd komt - zakelijk weergegeven - op het volgende neer.
Verdachte was die dag boven in de woning met [slachtoffer] en hij stond op het punt [slachtoffer] te verschonen. Terwijl [slachtoffer] op het aankleedkussen lag, was verdachte met haar aan het dollen door propjes van billendoekjes te maken en die in de richting van haar gezicht te gooien. De propjes bleven op [slachtoffer] en om haar heen liggen. Vervolgens is verdachte de plasluier van [slachtoffer] gaan verschonen. Doordat hij daar druk mee bezig was, heeft hij niet gezien wat [slachtoffer] op dat moment deed. Tijdens het verschonen, hoorde verdachte opeens een geluid wat leek op kuchen. Op dat moment zag verdachte dat [slachtoffer] een billendoekje in haar mondje had en dat er een stukje van het doekje uit haar mondje hing. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat dit stukje drie centimeter lang was, maar ter zitting heeft verdachte verklaard dat het minder dan drie centimeter zou zijn geweest. Verdachte hoorde vervolgens dat [slachtoffer] moeilijk ademde, maar [slachtoffer] was niet in paniek. Verdachte heeft vervolgens zelf in grote paniek geprobeerd het doekje uit het mondje van [slachtoffer] te pakken. Verdachte is meteen met zijn wijsvinger en middelvinger in de mond van [slachtoffer] gegaan maar hij heeft het doekje niet te pakken kunnen krijgen. Hij heeft daarentegen, zonder dat dit zijn bedoeling was, het doekje verder in het mondje geduwd. Vervolgens is verdachte nog een paar keer met zijn vingers, ook met de duim, in de keel van [slachtoffer] gegaan om het doekje uit haar keel te halen. Omdat dit niet is gelukt heeft verdachte (hard) op de buik van [slachtoffer] gedrukt en haar in een soort van Heimlich-greep gehouden om het doekje eruit te halen. Verder heeft verdachte, met het doel het doekje uit [slachtoffer] haar keel te krijgen, [slachtoffer] aan de benen gepakt, haar op de kop gehouden en haar onder de kraan water laten drinken opdat zij zou spugen. Verdachte heeft uiteindelijk het noodnummer 1-1-2 gebeld, waarna [slachtoffer] door de ambulance is opgehaald en naar het ziekenhuis is gebracht.
Gezien het feit dat verdachte de enige is geweest die bij [slachtoffer] was op het moment dat zij het babydoekje in haar keel heeft gekregen, zal de rechtbank zijn verklaring op aannemelijkheid en geloofwaardigheid beoordelen.
De rechtbank overweegt - op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen - daartoe als volgt.
Uitgaande van de verklaring van verdachte, zou door [slachtoffer] ’s eigen handelen het doekje in haar mondje terecht zijn gekomen. Verdachte heeft over hoe dit in zijn werk zou moeten zijn gegaan zelf niets verklaard omdat hij dit naar eigen zeggen niet zou hebben gezien. Verdachte heeft immers verklaard dat hij na het propjes gooien enige tijd bezig was met het verschonen van de plasluier en daarom enkel zijn aandacht had voor deze handelingen. De rechtbank merkt hierover op dat het naar haar oordeel niet zonder meer aannemelijk is dat je tijdens het verschonen van een plasluier bij een jonge baby, een over het algemeen eenvoudige en kortdurende handeling, niet gelijktijdig het zicht houdt op wat er verder met en in de omgeving van je baby gebeurt. In het NFI-rapport van 1 juni 2018 van forensisch arts W. Karst is stilgestaan bij de vraag of [slachtoffer] het doekje zelf in haar mondje kan hebben gestopt. Op dit punt wordt in het rapport aangehaald dat op 20 december 2017 de ontwikkeling van [slachtoffer] is bekeken op het consultatiebureau. Er staat in de aantekening van het consultatiebureau over de fijn-motorische ontwikkeling beschreven dat [slachtoffer] - conform haar leeftijd - niet in staat zou zijn geweest om in rugligging voorwerpen te pakken binnen handbereik. De forensisch arts heeft vervolgens geconcludeerd dat het bij een dergelijke ontwikkeling, vastgesteld op drie dagen vóór het beschreven incident, niet mogelijk is dat [slachtoffer] zelfstandig een billendoekje heeft gepakt. De forensisch arts heeft vervolgens opgemerkt dat het wel in het beschreven ontwikkelingsniveau van [slachtoffer] past dat zij een billendoekje heeft kunnen vastgrijpen als dat doekje op haar borst bij haar handen lag. Het zou daarbij mogelijk zijn dat door al dan niet onwillekeurige bewegingen met de armen het doekje bij of in haar mondje is gekomen. Kauwbewegingen zouden daaraan hebben kunnen bijdragen. De vraag is of het aannemelijk is dat dit scenario zich in deze zaak heeft voorgedaan.
De rechtbank acht bij de beantwoording van die vraag allereerst van belang dat een tot prop gemaakt billendoekje na het gooien daarvan zich weer in korte tijd (grotendeels) ontvouwt. De verbalisanten hebben dit tijdens het verhoor van verdachte proefondervindelijk vastgesteld en hebben verdachte daarmee geconfronteerd. Mocht [slachtoffer] het doekje al door de onwillekeurige bewegingen in haar mond hebben gekregen, dan is het niet zonder meer aannemelijk dat zij in korte tijd enkel door kauwbewegingen nagenoeg een geheel (uitgevouwen) doekje van 16 tot 20 centimeter in haar mond heeft weten te krijgen. Zou het vervolgens al zo zijn dat deze uitzonderlijke situatie zich zou hebben voorgedaan, dan moeten er vraagtekens worden gezet bij de handelingen die daarop volgens verdachte van zijn kant zouden zijn gevolgd om het doekje uit het mondje van [slachtoffer] te halen. Het is naar het oordeel van de rechtbank volstrekt onaannemelijk dat op het moment dat je als ouder een billendoekje uit het mondje van je baby wilt pakken, zoals door verdachte in deze situatie beschreven, je daar niet in slaagt. Het doekje had eenvoudigweg uit het mondje getrokken kunnen worden. In deze zaak geldt dit des te meer nu het doekje nog voor een deel uit het mondje van [slachtoffer] hing, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Daarbij is het gebruik van de wijsvinger met de middelvinger - en niet met de duim - voor het uitvoeren van een dergelijke handeling zeer contra-intuïtief en daarmee onlogisch. Ook in het geval er sprake is geweest van complete paniek bij verdachte, wat onder deze omstandigheden ook moeilijk voor te stellen is – immers [slachtoffer] was zelf niet in paniek, zo heeft verdachte verklaard, en kuchte alleen maar - had het doekje probleemloos verwijderd moeten kunnen worden. Verdachtes verklaring dat hij zelf ook niet begrijpt hoe het komt dat hij het doekje niet heeft kunnen pakken, is in het licht van het hiervoor overwogene onvoldoende om daarom aan te nemen dat het hier om een ongeluk gaat. De verklaring van verdachte wordt daarom voor wat betreft de toedracht van het gebeurde, zowel ten aanzien van het in de mond geraken van het billendoekje en de pogingen dit te verwijderen, en de hierbij gaande intenties die verdachte met zijn handelen heeft gehad, onaannemelijk en ongeloofwaardig geacht.
De rechtbank gaat er, gezien het hiervoor overwogene, vanuit dat verdachte op enig moment zelf bewust een babydoekje in de mond van [slachtoffer] heeft gestopt en in haar keel heeft geduwd. Omdat verdachte geen inzicht heeft willen geven in de reden van zijn handelen, is niet duidelijk geworden waarom verdachte tot deze daad is gekomen. Uit het dossier komt wel het beeld naar voren dat er vóór 23 december 2017 zorgen waren omdat [slachtoffer] slecht dronk en dat zij last had van huilbuien. Verdachte heeft daarbij erkend dat hij het lastig vond met [slachtoffer] om te gaan als zij huilde en dat hij haar dan meestal aan haar moeder gaf. Daarbij komt uit WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en de moeder van [slachtoffer] naar voren dat verdachte in de weken vóór 23 december 2018 niet lekker in zijn vel zat. Mogelijk dat in deze omstandigheden voor verdachte een aanleiding heeft gezeten om op die 23 december 2017, zijn eerste dag alleen met [slachtoffer] , een billendoekje in haar mond te stoppen om haar daarmee het ademen te beletten. De waarom-vraag blijft vooralsnog echter onbeantwoord.
Nu verdachte heeft ontkend [slachtoffer] opzettelijk van het leven te willen beroven, is het de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Daarvoor moet vast komen te staan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid op grond van algemene ervaringsregels dat in het geval de luchtwegen van een baby worden afgesloten dit tot zuurstoftekort, een coma en uiteindelijk tot de dood kan leiden. De kans dat [slachtoffer] aan de gevolgen van het doekje in haar keel zou komen te overlijden, is aldus aanmerkelijk te noemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte daarbij naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijk kans op dit gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Wat betreft de overige handelingen die primair zijn ten laste gelegd, is de rechtbank van oordeel dat deze niet aan een bewezenverklaring van de poging tot doodslag kunnen bijdragen. Het aan de benen op de kop houden van [slachtoffer] kan, zonder dat daarbij is bewogen, blijkens de verklaring van forensisch arts Karst ter zitting niet (zonder meer) tot de dood leiden. Ten aanzien van verdachtes poging om [slachtoffer] water te laten drinken, is onvoldoende vast komen te staan over de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden – duur en intensiteit. Ook wat betreft het toepassen van de Heimlich-greep, een – indien juist uitgevoerd - op zichzelf levensreddende actie, kan het voorwaardelijk opzet op de dood niet aangenomen worden.
De rechtbank acht aldus het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft het verwijt dat hij in de periode van 25 september 2017 tot en met 23 december 2017 meermalen (zwaar) lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, ontkend. Verdachte heeft alleen erkend [slachtoffer] op 23 december 2017 een blauwe plek op de wang en een plek op de buik te hebben toegebracht. De onderliggende handelingen die deze letsels hebben veroorzaakt, heeft verdachte naar eigen zeggen alleen verricht met de intentie [slachtoffer] te redden omdat zij een billendoekje in haar keel had.
Blijkens de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode meerdere letsels, waaronder blauwe plekken en meerdere botbreuken, heeft gehad. De rechtbank overweegt daar omtrent als volgt.
[slachtoffer] is op 24 december 2017 in het ziekenhuis onderzocht en er zijn op de intensive care foto’s van haar gemaakt. Op deze foto’s zijn meerdere huidverkleuringen en bloeduitstortingen te zien. Tevens zijn er foto’s aangeleverd van de telefoon van de moeder van [slachtoffer] waarop bij [slachtoffer] letsels zichtbaar zijn. Op de gemaakte foto’s van [slachtoffer] zijn in de periode van 10 oktober tot 12 december 2017 minimaal negen verschillende onderhuidse bloeduitstortingen in het gelaat en borstkas, en minimaal vier verschillende huidbeschadigingen van de neusvleugels en de bovenlip zichtbaar. De forensisch arts heeft ten aanzien van al de hiervoor genoemde foto’s geconcludeerd dat de combinatie van alle huidletsels (behoudens die passend zijn bij medisch handelen), gezien de hoeveelheid en de verspreiding op deze jonge leeftijd op verschillende momenten, veel waarschijnlijker is als sprake is van een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel), dan als sprake is van een accidentele toedracht (een val of een ongeval). De forensisch arts heeft daarbij verklaard dat het zeer onaannemelijk is dat een baby van drie maanden oud in staat is zichzelf te knijpen en te slaan waardoor (blauwe) plekken ontstaan.
Daarnaast zijn op een röntgenfoto van 23 december 2017, op een serie röntgenfoto’s van
29 december 2017 en op een nieuwe serie röntgenfoto’s van 11 januari 2018,
verschillende botbreuken bij [slachtoffer] geconstateerd. De beelden zijn gereviseerd door
Prof. dr. Rick R. van Rijn, die over de meeste botbreuken eenduidig met de radiologen uit de
ziekenhuizen oordeelde. Tussen de radiologen en Professor Van Rijn is eenduidigheid over de aanwezigheid bij [slachtoffer] van:
- een ribbreuk aan de achterzijde van de zesde rib rechts;
- breuken van het spaakbeen en de ellepijp links;
- metafysaire hoekfracturen van het linker en het rechter dijbeen aan de zijde van de knie. De forensisch arts heeft ten aanzien van de ribbreuk en de breuken van de linker onderarm geconcludeerd dat deze (iets) waarschijnlijker zijn als sprake is van een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel), dan als sprake is van een accidentele toedracht (een val of een ongeval). Blijkens het NFI-rapport worden de metafysaire hoekfracturen bij het ontbreken van een andere plausibele verklaring, als zeer specifiek voor kindermishandeling beschouwd. Deze breuken worden vrijwel uitsluitend aangetroffen bij kinderen jonger dan 2 jaar, en ontstaan bij afschuivende krachten loodrecht op de as van een lang bot (in armen of benen), of bij forse trekkrachten in de lengterichting van het bot. Dergelijke krachten komen niet voor bij een val of stomp trauma. Daarbij is blijkens het rapport van het NFI bij [slachtoffer] uitgesloten dat er bij [slachtoffer] sprake is van een botziekte waardoor haar botten minder sterk zijn dan gebruikelijk en sneller breken dan normaal.
De rechtbank concludeert op grond van de hiervoor bedoelde letsels en botbreuken - in onderling verband en samenhang bezien - en de daarover gestelde conclusies van het NFI, dat kan worden vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van mishandeling van [slachtoffer] .
In het rapport van het NFI merkt de forensisch arts ten aanzien van de ouderdom van de breuken het volgende op:
Het dateren van botbreuken is doorgaans slechts met ruime marges mogelijk, zeker
bij oudere breuken en bij jonge kinderen. Genezingsreacties op röntgenfoto’s
kunnen wel een indicatie van de genezingsduur geven. Deze reacties betreffen met
name zwelling van weefsel rondom de botten, een zichtbare reactie van het botvlies
en de vorming van nieuw bot (callus, die aanvankelijk zichtbaar is als “zacht” en
later als “hard”). In Figuur 1 staat een grafiek afgebeeld waarin zichtbaar is welke genezingsaspecten op welk moment van de genezing zichtbaar kunnen zijn. Hieruit blijkt dat een botbreuk met botnieuwvorming minimaal 7 dagen (bij “zachte” botnieuwvorming)
tot 14 dagen (bij “harde” botnieuwvorming) oud is, waarbij de botnieuwvorming
wekenlang aanwezig kan blijven. Op basis hiervan, en het feit dat metafysaire hoekfracturen zonder botnieuwvorming kunnen genezen, kan de ouderdom van breuken van [slachtoffer] niet bepaald worden, anders dan dat ze ten tijde van de eerste constatering al vele dagen oud moeten zijn geweest en dat de ribbreuk duidelijk van oudere datum was dan de breuken in
het linker onderarm.
Ten aanzien van de blauwe plekken en andere letsels die op foto’s van [slachtoffer] te zien zijn en die zijn geconstateerd op 24 december 2017 concludeert de forensisch arts in het rapport als volgt.
Afhankelijk van de plaats op het lichaam is een blauwe plek na minuten tot uren
(soms na 1-2 dagen) zichtbaar, en is een blauwe plek binnen circa 2-3 weken van
buitenaf niet meer zichtbaar. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor het
gebruik van kleuren om onderhuidse bloeduitstortingen bij kinderen nader te
dateren.
De rechtbank stelt - kort samengevat - op grond van het voorgaande vast dat ten aanzien van de botbreuken en de letsels niet met enige mate van nauwkeurigheid vastgesteld kan worden wanneer deze zijn toegebracht. Deze conclusie speelt vooral bij de vraag of verdachte degene is geweest die deze letsels en breuken heeft toegebracht een rol. Hoewel vaststaat dat verdachte zich ook met de verzorging van [slachtoffer] heeft beziggehouden en ook momenten alleen met haar is geweest, is gezien de voorgaande conclusie geen van de breuken en letsels direct aan deze momenten te koppelen. Dit is alleen het geval ten aanzien van de letsels die verdachte op 23 december 2017 aan [slachtoffer] heeft toegebracht, maar daarvan is niet vast te stellen dat het verdachtes intentie is geweest [slachtoffer] pijn of letsel toe te brengen. Uit het dossier blijkt wel uit de verschillende WhatsApp-gesprekken en de zoekslagen op de computer dat de blauwe plekken verdachtes aandacht hebben gehad. Daarbij is het beeld naar voren gekomen dat verdachte kennelijk - in vergelijking tot de moeder van [slachtoffer] - “lomper” is in de verzorging van en omgang met [slachtoffer] . Hoewel deze feiten en omstandigheden mogelijk, mede ook in het licht van het gebeurde op 23 december 2017, aanwijzingen opleveren dat verdachte iets met de mishandeling van [slachtoffer] te maken heeft, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Het scenario dat een ander dan verdachte de letsels en de breuken aan [slachtoffer] heeft toegebracht wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen niet uitgesloten. Verdachte zal derhalve van het onder 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair
hij op 23 december 2017 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn, verdachtes kind [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] 2017, opzettelijk van het leven te beroven - haar een billendoekje in haar mond heeft gedrukt en/of geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Vaststaat dat verdachte op enig moment, terwijl [slachtoffer] het billendoekje in haar keel had, het noodnummer 1-1-2 heeft gebeld. Door medisch ingrijpen is voorkomen dat [slachtoffer] is komen te overlijden. In het verweer van de verdediging dat verdachte met zijn handelen enkel heeft geprobeerd het leven van [slachtoffer] te redden, ziet de rechtbank aanleiding ambtshalve de vrijwillige terugtred, zoals bedoeld in artikel 46b Sr, te bespreken.
Bij vrijwillige terugtred gaat het er niet om of de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat sprake is van een strafbare poging, maar of hij is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf. In het geval van een voltooide poging is derhalve vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in het geval van een voltooide poging, zoals in het onderhavige geval, veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan dit laatstgenoemde vereiste niet heeft voldaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien de luchtwegen van een baby zodanig worden geblokkeerd dat er geen zuurstof meer binnenkomt, binnen korte tijd een levensbedreigende situatie kan ontstaan. Verdachte had daarom het noodnummer 1-1-2 moeten bellen op het moment dat duidelijk was dat het doekje zodanig ver in de keel van [slachtoffer] was gedrukt dat daardoor de ademhaling van [slachtoffer] werd belet. Verdachte heeft daarentegen - nadat van de hiervoor bedoelde situatie sprake was - eerst zelf meerdere handelingen met [slachtoffer] verricht, waarvan bovendien niet zonder meer gezegd kan worden dat deze handelingen naar hun aard geschikt waren het intreden van het gevolg te beletten. De rechtbank wijst dan met name op het op de kop houden van [slachtoffer] en op het onder de kraan houden van het mondje van [slachtoffer] . Deze handelingen hebben, met name gezien de tijd die daarmee gemoeid is geweest, de kansen voor [slachtoffer] om te overleven alleen maar verslechterd. De ambulancemedewerkers hebben aangegeven dat [slachtoffer] bijna in een reanimatietoestand was toen zij aankwamen. In het ziekenhuis moest [slachtoffer] daadwerkelijk gereanimeerd worden. Gezien deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte er niet alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Van vrijwillige terugtred kan dan ook geen sprake zijn.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft bij een bewezenverklaring verzocht - onder meer rekening houdend met verdachtes persoonlijke omstandigheden, zijn blanco strafblad en de geldende rechtspraak - verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het reeds ondergane voorarrest. De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat gezien het lage recidiverisico geen voorwaardelijke straf behoeft te worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn toen drie maanden oude dochtertje [slachtoffer] . Door een billendoekje in haar keel te duwen zijn de luchtwegen van [slachtoffer] zodanig afgesloten geraakt dat zij had kunnen komen te overlijden. Alleen door tijdig medisch ingrijpen is dit voorkomen. Verdachte heeft [slachtoffer] veel leed toegebracht terwijl hij haar als vader juist geborgenheid en bescherming had moeten bieden. Vastgesteld is dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zuurstoftekort in de hersenen heeft opgelopen waardoor schade is ontstaan. Hoewel het op dit moment nog niet met zekerheid is vast te stellen, is het aannemelijk dat deze neurologische schade tot specifieke problemen in het functioneren en de ontwikkeling van [slachtoffer] kunnen en zullen leiden. Verdachte heeft het feit tot op heden ontkend en heeft volgehouden dat het een ongeluk was. Verdachte heeft aldus geen verantwoordelijkheid voor het gebeurde willen nemen. Het lijkt zeer goed mogelijk dat verdachte geen opening van zaken heeft willen geven uit gevoelens van schaamte over het feit dat hij zijn eigen kind dit heeft aangedaan. Daarnaast zou mee kunnen spelen dat verdachte bang is dat hij zijn gezin kwijt zal raken als hij toegeeft dat hij het feit heeft gepleegd. Door het feit te ontkennen heeft verdachte in ieder geval geen inzicht gegeven in het waarom van zijn handelen en blijft het gissen naar hoe het zo ver heeft kunnen komen.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. De psycholoog, M. van Tongeren, en de psychiater, G.J.A.M. Bakkeren, hebben beiden een rapport over verdachte opgemaakt, met respectievelijk als datum 1 juni 2018 en 7 juni 2018. Daarnaast is er Forensisch Milieuonderzoek verricht wat heeft geresulteerd in het rapport van 22 mei 2018. Verdachte heeft aan alle drie de onderzoeken meegewerkt en is tijdens deze onderzoeken bij zijn ontkenning van het feit gebleven. Zowel de psycholoog als de psychiater heeft geconcludeerd dat er bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij adviseren daarom beiden het feit, indien bewezen, volledig aan verdachte toe te rekenen. Gezien verdachtes ontkennende houding en het ontbreken van een stoornis valt er volgens de deskundigen geen uitspraak te doen over het recidivegevaar. Met deze conclusies valt een behandeling van verdachte in een juridisch kader volgens de deskundigen niet te adviseren. Wat verder ter zitting en uit de rapporten naar voren komt is dat het verblijf in voorlopige hechtenis verdachte erg zwaar valt, met name omdat hij daardoor maar beperkt contact met [slachtoffer] kan hebben. Verdachte heeft verklaard dat hij hoopt dat hij op den duur weer met zijn gezin herenigd kan worden en aan een gezamenlijke toekomst kan bouwen.
Het handelen van de verdachte ten opzichte van zijn weerloze dochtertje is een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die voor soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De straf zal lager zijn dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat verdachte van twee feiten wordt vrijgesproken. Behalve de ernst van het feit en de schade die aan [slachtoffer] is toegebracht, zoals hiervoor reeds is overwogen, zal de rechtbank ook rekening houden met verdachtes blanco strafblad en het advies van de deskundigen hem volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank ziet daarbij aanleiding tevens een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De deskundigen hebben over het recidivegevaar niets kunnen zeggen (mede) omdat verdachte het delict heeft ontkend. Uitgaande van het feit dat de rechtbank verdachte schuldig acht, blijft de vraag onbeantwoord of er al dan niet van recidivegevaar sprake is. Hoewel op dit moment nog niet duidelijk is hoe de toekomst van verdachte en zijn gezin er uit komt te zien, is het niet ondenkbaar dat verdachte de zorg over zijn dochtertje op enig moment weer (gedeeltelijk) op zich zal nemen. Daarvan uitgaande heeft het tevens opleggen van een voorwaardelijke straf met name als doel verdachte er van te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht alles overwegende een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

1 primair

het misdrijf: poging tot doodslag

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R017117 (Tivoli). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.1
een proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , pagina 60 e.v., inhoudende.
(..)Ik doe aangifte van (poging) zware mishandeling dan wel mishandeling. Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte.
De benadeelde betreft: [slachtoffer] , [geboortedatum 2] 2017 te Deventer.
(..)Ik ben werkzaam als crisismedewerker bij Veilig Thuis. In overleg met mijn manager hebben we besloten dat ik aangifte doe.
(..)
Op zondag 24 december 2017 12.40 uur kregen wij de melding binnen van mevrouw [naam 2]
van Veilig Thuis Groningen. Veilig thuis Groningen was gebeld door arts [naam 3] , kinderarts UMCG. (..) De kinderarts vertelde de melding Veilig Thuis Groningen en zij belden weer met Veilig Thuis IJsselland. Zodoende kreeg ik de melding.
De melding was als volgt:
Er was een baby ( [slachtoffer] ) binnengekomen met luchtwegproblemen. Volgens kinderarts zou vader hebben gezegd dat hij de baby aan het verschonen was en dat er een propje of in elkaar gevouwen doekje naast het gezicht van de baby lag. Na het verschonen zou het propje/doekje weg zijn. Vader vond het propje/doekje in de mond van de baby. Vader zou hebben geprobeerd om dit uit de mond van de baby te halen, dit lukte niet. Het propje/doekje werd daardoor meer achter in de keel gedrukt. Vader zou geprobeerd hebben om de baby te laten hoesten of overgeven door afwisselend warm/koud water in de douche aan te zetten. Toen dat niet lukte zou er 112 gebeld zijn (door wie onduidelijk) . Vervolgens zou ambulance zijn gekomen, Baby is naar Deventer ziekenhuis gebracht en daar mogelijk gereanimeerd en vervolgens heeft Deventer ziekenhuis baby naar UMCG overgebracht in verband met luchtwegproblemen.
(..)
V: Wie troffen jullie in het UMCG ziekenhuis aan?
A: We kwamen om 16.30 uur aan in het ziekenhuis. We gingen eten en omstreeks 17.00
uur liepen wij naar de afdeling. Ik sprak de verpleegkundige en die gaf aan de ouders
er nog niet waren. En toen?
A: Wij gingen in gesprek met de kinderarts, waarvan ik de naam niet meer weet. Hij
was een vervangend kinderarts. Hij gaf aan dat [slachtoffer] ernstig ziek is, zieke longen,
ze ligt niet voor niets op de IC aan de beademing.
(..)
1.2
een brief van het Deventer Ziekenhuis, van 27 december 2017, opgemaakt door [naam 4] , kinderarts, gericht aan het UMCG, pagina 114 e.v., inhoudende:
(..)
Geachte collega,
Uw patiënte [slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2] -2017, verbleef 24 12-17 op SEH, OK en IC waarna overplaatsing naar de kinder IC van het UMCG.
Reden van opname: aspiratie luierdoekje, belemmerde luchtweg.
(Relevante) voorgeschiedenis:
Prematuur 36 4/7 weken, 2364 gram, 3 dagen op afdeling neonatologie gelegen.
Anamnese bij opname:
Vader ging [slachtoffer] verschonen, ze speelde met een luierdoekje, had die in haar mond gestopt vader kreeg hem er niet meer uit. Heeft 112 gebeld en alles geprobeerd om het luierdoekje weer uit de keel te krijgen, drukken op buik en thorax, onder de kraan houden ed. Vader zegt vinger door de keel te hebben gehaald en mogelijk bloeding te hebben veroorzaakt.
Had vanmorgen al blauwe plekken, daarvan zeggen ouders dat ze zich makkelijk krabt waarvoor ze ook ingebakerd wordt. Ze drinkt moeilijk, heeft vanmorgen met moeite een uur gedronken en daarmee 70 cc binnen gekregen. Het moeilijk drinken zouden ouders al bij het CB hebben aangegeven. Ze volgt niet goed, daarvoor is ze afgelopen woensdag, 2 dagen geleden, bij de oogarts geweest.
(..)
Metingen bij opname: [slachtoffer] kwam binnen op de SEH, gebracht door ambulance, helemaal nat en koud, bleek, blauwe plekken in gelaat op de kin? onderkaak, op sternum en abdomen, lijken al oud met gelige rand eromheen, ook nog 1 op een onderbeen. Pupillen isocoor en nauw, in goed verlichte omgeving. Verminderd bewustzijn, geen goede air entry. Op de SEH met scoop in mond gekeken, gezwollen aspect, niet goed mogelijk in de luchtweg te kijken, bloederig slijm in de mond en uit de neus. Daarom poging gestaakt, zijligging, waterset met kap met druk en zuurstof, daarmee saturaties van 85% en naar 0K gegaan. Veneuze toegang gekregen en lab afgenomen.
1x vulling 45 ml, wegens slechte circulatie (werd 20 ml onderweg).
KNO-arts was onderweg.
Samen met IC-arts en anesthesist naar OK gegaan om aldaar met starre scoop te kijken. Bij
aankomst op OK toename belemmering luchtweg, bradycardie, onmeetbare saturatie, atropine gegeven en ondertussen door KNO arts gekeken, op enig moment prop van doekje uit luchtweg geschoten, nadien vrije luchtweg, wel hees stemgeluid en nog steeds bloederig sputum. Ze bleef respiratoir insufficiënt intrekken en zuurstof nodig hebben.
Het doekje is door ons uitgevouwen, helaas geen foto van de prop gemaakt, zat stevig in elkaar gedrukt, met bloederig secreet doordrenkt.
(..)
Hierop besloten te intuberen, Door KNO arts geïntubeerd over de scoop eerst nog lx afgegleden tube waarbij bradycardie waarop atropine en heel kort hartmassage. Bij herplaatsen tube goede respons met oplopen hartfrequentie en oplopen zuurstofsaturatie. Op diepste punt HR 30 en sat 30 max paar minuten geduurd.
Voor intubatie eerst inhalatie anesthesie gehad, nadien propofol.
Bij herintubatie opnieuw propofol. Ook toen 2e keer atropine.
Op OK hoge drukken met PIP 30 nodig en later PEEP 8, daarmee weer op saturatie.
Op X-thorax gesluierde longen danwel door aspiratie dan wel door bloeding.
Wegens aanhoudend bloedingen onder verdenking stollingsstoornissen en mogelijk ook metabool probleem lx lmg vit K iv gegeven en FFP’s besteld en 45 ml gegeven.
2e infuus lukte niet, derhalve niet vooraf stolling bepaald.
Botnaald gezet, le keer niet gelukt, 2e gedisloceerd, 3e goed gedaan, uiteindelijk vulling erop, subcutaan gelopen (Ii tibia). Kortdurend blauwe koude voet gehad, na verwijderen botnaald goed hersteld. Wegens bleekzien en lage Hb 50m1 RBC Oneg ongekruisd.
Op OK koude temperatuur minimaal 33,5 graden gemeten. In verband met alle manipulaties ceftriaxon 450mg gegeven voor afname bloedkweek.
Op IC beademing door volume 40 ml 100% zuurstof, frequentie aanvankelijk 35x later bij
hypercapnie opgehoogd naar 40x. tube 3,5 ongecuffed oraal.
(..)
Conclusie
3 maanden oud meisje, met bijna verstikking door opgepropt doekje in mondkeelholte, met veel moeite geïntubeerd. Aantal episodes met lage saturatie gehad en bradycardie, waarvoor 2x atropine. Bij binnenkomst bloederig sputum, bleek zien en oude hematomen.
(..)
1.3
rapport van het NFI, van 1 juni 2018, opgemaakt door W.A. Karst, forensisch arts, pagina 171 e.v., inhoudende:
(..)
Op 23 december 2017 werd de destijds bijna 3 maanden oude [slachtoffer] opgenomen in
het ziekenhuis, nadat haar vader de hulpdiensten waarschuwde omdat zijn dochter
een doekje in de keel had gekregen dat hij niet meer uit de keel kreeg.
[slachtoffer] werd opgenomen op de Intensive Care, waar zij een aantal dagen beademd
werd. (..)
6.1
Billendoekje
Bij de opname van [slachtoffer] in het Deventer Ziekenhuis op 23 december 2017 zou
(zonder bronvermelding) gezegd zijn dat [slachtoffer] tijdens het verschonen met een
luierdoekje speelde, waarbij zij het doekje in haar mond stopte. Vader zou vergeefs
geprobeerd hebben het doekje uit de mond te krijgen, waarbij hij op de borst en
buik van [slachtoffer] duwde en haar onder de kraan hield. De gealarmeerde ambulancemedewerkers constateerden ademhalingsproblemen en namen [slachtoffer] mee naar het ziekenhuis. Het billendoekje zorgde ervoor dat de ademhalingsweg belemmerd was, waardoor [slachtoffer] onvoldoende zuurstof binnen kreeg. Om die reden had [slachtoffer] een verminderd bewustzijn. Omdat de keel en de bovenste luchtwegen niet goed te inspecteren
waren op de spoedeisende hulp, werd de inspectie onder narcose op de operatiekamer uitgevoerd. Daarbij werd het billendoekje als een bloederige prop aangetroffen en verwijderd. Omdat ademhalingsondersteuning na het verwijderen van het doekje nog steeds nodig was, werd besloten om een beademingsbuis in te brengen waarover [slachtoffer] beademd kon worden. Bij een eerste poging daalde haar hartslag en zuurstofgehalte dusdanig, dat kortdurend hartmassage werd gegeven. Toen de beademingsbuis goed geplaatst was, herstelden de hartslag en het zuurstofgehalte in het bloed weer. [slachtoffer] werd overgeplaatst naar het UMCG Groningen, waar zij nog enkele dagen op de intensive care werd beademd. Op een CT-scan van het hoofd van 24 december 2017 werden aanwijzingen voor een zuurstoftekort in de hersenen gezien. Op een MRI-scan van het hoofd van 29 december 2017 was zichtbaar welke gebieden in de hersenen schade was opgetreden door het zuurstoftekort. Het betrof schade in de kleine hersenen aan de linker zijde (niet beschreven in het UMC Groningen, wel door Prof. Van Rijn), schade in een deel van de rechter hersenhelft (de thalamus) en schade in de verbindingsbalk tussen beide hersenhelften. Prof. Van Rijn noemde de schade passend bij cytotoxisch focaal oedeem (een lokale vochtophoping op basis
van zwelling van de hersencellen, zoals op basis van een zuurstoftekort kan
optreden). (..)Het is aannemelijk dat de geconstateerde schade aan de hersenen tot specifieke
problemen in functioneren en ontwikkeling kunnen en zullen leiden. (..) De schade door zuurstofgebrek is het gevolg geweest van de afsluiting van de luchtwegen door het billendoekje, omdat die bij inspectie op de operatiekamer zichtbaar als prop in de luchtwegen zat en omdat de beademing na het verwijderen goed mogelijk was.
In het ziekenhuis zou verklaard zijn dat [slachtoffer] op 23 december 2017 tijdens het
verschonen aan het spelen was met een billendoekje, dat zij op enig moment in
haar mond stopte. Vader zou vervolgens vergeefs geprobeerd hebben het doekje
eruit te halen. Hierbij staat beschreven dat hij op de borst en buik duwde en [slachtoffer]
onder de kraan hield. In de toelichting bij de vragen is terug te lezen dat vader zou
hebben verklaard dat het doekje nog een stukje (circa 3 centimeter) uit [slachtoffer] ’s
mond stak, dat vader in paniek het doekje wilde grijpen en dat hij met wijs- en
middelvinger het doekje verder in haar mond duwde.
Op 20 december 2017 werd de ontwikkeling van [slachtoffer] bekeken op het
consultatiebureau. Er staat met betrekking tot de fijn-motorische ontwikkeling
beschreven dat [slachtoffer] in staat was haar handen open en dicht te doen en dat met
haar handen speelde voor haar ogen. Ze zou niet in staat zijn geweest om in
rugligging voorwerpen te pakken binnen handbereik. Deze mate van ontwikkeling
was passend bij haar leeftijd destijds.
Het lijkt met een dergelijke ontwikkeling, vastgesteld op 3 dagen voor het
beschreven incident, niet mogelijk dat [slachtoffer] zelf een billendoekje heeft gepakt.
Het past wel in het beschreven ontwikkelingsniveau dat zij een billendoekje heeft
kunnen vastgrijpen als dat doekje op haar borst bij haar handen lag. Het zou daarbij
mogelijk zijn dat door al dan niet onwillekeurige bewegingen met de armen het
doekje bij of in haar mond is gekomen. Kauwbewegingen zouden daarbij hebben
kunnen bijdragen. Het lijkt niet aannemelijk dat het doekje daarbij zo ver in de keel
kan komen, dat de luchtwegen volledig afgesloten raken. Als dat zo zou zijn, dan
zouden bijvoorbeeld dunne knuffeldoekjes, die baby’s geregeld in bed hebben
liggen, een groot risico op verstikking geven. Er is mij vanuit mijn ervaring en vanuit
de literatuur geen casus bekend waarin een baby een knuffeldoekje diep in de keel heeft gekregen wat leidde tot een afsluiting van de luchtwegen.
1.4
een verklaring van [naam 5] , pagina 532 e.v., inhoudende:
V: Wat is uw functie?
A: Ambulanceverpleegkundige
(..)V: Hoe kreeg u het verzoek op 24 december 2017 (
opmerking griffier; dit wordt verbeterd gelezen in 23 december 2017) om naar de [adres] in Deventer te gaan?
A: We kregen een oproep van de meldkamer, code Al. Dat is spoed. In het scherm zagen wij staan, dreigende verstikking 3 ½ maand. Er stond bij iets met een billendoekje. Toen hadden we al een niet pluis gevoel. Een kind tot 3 1/2 maand kan niet zomaar een billendoekje in zijn mond doen en doorslikken. (…)V: Hoe bent u de woning binnen gegaan?
A: We kwam aanrijden toen zag ik meneer al met kind in de armen bij de voordeur staan. Ik zag dat de voordeur open stond. Toen zijn wij gedraaid en toen was meneer weg bij de voordeur. Hij stond met het kind op de arm zoals je een baby op de arm hebt. We zijn de woning binnen gegaan. (..)Ik zag dat het kind bleek en slap oogde. Ik vroeg hem of hij het kind op de tafel neer wilde leggen. Ik heb even in het mondje gekeken. Ik zag bloederig slijm. Ik heb met mijn vinger wat slijm weggehaald. Ik zag geen doekje zitten. Wat me wel opviel was wat blauwe plekjes rond de mond. Net alsof iemand met een hand er heel hard op gedrukt had. Ik heb dit gevraagd aan meneer en hij gaf aan dat dat kwam doordat hij met zijn hand geprobeerd had het doekje uit de mond te krijgen. Dit leek voor mij niet aannemelijk omdat het al blauwe plekjes waren. Dat wat hij gedaan had zou vlak daarvoor gebeurd moeten zijn.
V: Wat zei vertelde hij precies?
A: Ik heb op de mond gedrukt om de mond open te krijgen en het doekje er uit te halen.
Ik vond hem vrij rustig, vrij gelaten. Het viel me ook op dat de kleertjes helemaal nat waren, zeiknat.
V: Regen nat of douche nat?
A: Douche nat. Het leek water.
V: Wat is het eerste wat hij zei?
A: Ze was aan het spelen met een billendoekje en toen was het weg. Hij leek niet in paniek.
Ik had er geen goed gevoel bij. Ik zei tegen mijn collega, we geven zuurstof, een saturatiemeter en we gaan rijden. Oppakken en wegwezen. Mijn gevoel was als we langer ter plekke zouden zijn dan zouden we moeten reanimeren. Het kind vocht echt voor ademhaling.
V: Hoe is de baby naar het ziekenhuis vervoerd?
A: Ik heb het kind op schoot gehouden. Ik voelde door mijn kleding heen hoe koud het kind was. Ik hield het zuurstofmasker er voor. Ik heb met mijn vrije hand gebeld met het ziekenhuis. Ik heb doorgegeven dat we onderweg waren met een kind van 3 1/2 maand, het gaat slecht en een niet pluis. Het niet pluis gevoel bedoel ik de situatie met de vader.
(..)
2.1
de door verdachte ter terechtzitting van 11 september 2018 afgelegde verklaring, onder meer inhoudende:
Op 23 december 2017 had ik de verzorging over mijn drie maanden oude dochter [slachtoffer] . We waren die dag met z’n tweeën thuis. [slachtoffer] dronk die dag slecht. In de middag wilde ik haar verschonen. Tijdens het verschonen heeft [slachtoffer] een billendoekje in haar mondje gekregen. Ik ben met mijn wijsvinger en middelvinger in haar mondje geweest. Ik zag dat er bloed in haar mondje zat. Het doekje is op een gegeven moment diep in haar keel terechtgekomen. Ik hoorde dat [slachtoffer] moeilijk ademde.