Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de aanvullende productie van de zijde van [eiser],
- de producties van de zijde van ETNL,
- de mondelinge behandeling op 12 september 2018,
- de pleitnota’s van partijen.
2.De feiten
29 maart 2013 betrokken geweest bij een reddingspoging van twee collega’s. Beide collega’s van [eiser] zijn overleden.
3.Het geschil
€ 242.500,--. Bovendien meent [eiser] dat ETNL zelf heeft aangeboden een voorschot te zullen betalen. ETNL veronderstelde dat, net zoals met een collega van [eiser], een definitieve regeling (ook) met hem mogelijk was. Dat is niet het geval gebleken. [eiser] mocht er echter op vertrouwen dat ETNL, zonder voorwaarden, zijn verzoek om een voorschot te betalen zou inwilligen. Er is geen sprake van een restitutierisico omdat verrekening in principe steeds mogelijk is.
Door het ongeval is [eiser] in een uitkeringspositie komen te verkeren. Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en zal daarna over een periode van een jaar in aanmerking komen voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidwet (WW). De huidige situatie brengt voor [eiser] niet alleen onzekerheid met zich, maar ook een groot aantal niet voorziene kosten in verband met de lange procedure die dreigt. Zonder een redelijk voorschot door ETNL zal hij deze niet kunnen dragen. Daardoor wordt zijn positie jegens ETNL onnodig verzwakt. ETNL maakt misbruik van het verschil in positie van (voormalig) werkgever en werknemer. Op grond van een belangenafweging tussen partijen dient aan [eiser] een voorschot te worden toegekend.
stelt vast dat ETNL enerzijds bereid is om met hem te overleggen en in der minne tot een oplossing te komen, maar anderzijds vasthoudt aan haar standpunt en niet verder wenst te bewegen op het moment dat [eiser] niet onvoorwaardelijk akkoord kan gaan. ETNL is niet verplicht om overeenstemming te bereiken met [eiser], maar zij kan als veroorzakende partij wel op twee schaakborden tegelijk spelen en die situatie moet worden doorbroken.
maart 2013 ontbreekt en dat de gestelde PTSS in het behandelend circuit uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst ETNL - onder meer - op de adviezen van de door haar ingeschakelde medisch adviseur [medisch adviseur] (hierna: [medisch adviseur]) van 15 april 2016 en 9 augustus 2018. De door [eiser] gepresenteerde schadestaat bevat volgens ETNL niet de juiste uitgangspunten om de schade te begroten. Ten slotte heeft [eiser] volgens ETNL geen spoedeisend belang bij zijn vordering en is het restitutierisico gegeven, nu [eiser] stelt dat hij financiële beperkingen ondervindt.
4.De beoordeling
HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602) dient bij de beantwoording van de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding de voorzieningenrechter niet alleen te onderzoeken of het bestaan en de omvang van de vordering van [eiser] op ETNL voldoende aannemelijk zijn, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het restitutierisico, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.De beslissing
19 september 2018. [1]