ECLI:NL:RBOVE:2018:3372

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
C/08/211514 / HA ZA 17-557
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verhoging van de ketelwatertemperatuur door een appartementseigenaar tegen de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak vorderde eiser, een appartementseigenaar, dat de Vereniging van Eigenaren (VvE) zou worden verplicht om de ketelwatertemperatuur te verhogen, zodat de badkamer van eiser weer tot 24 graden Celsius kon worden verwarmd. Eiser stelde dat de VvE tekortschiet in haar verplichtingen uit de splitsingsakte en dat hij hierdoor schade lijdt door hogere stookkosten. De VvE voerde verweer en stelde dat de beslissing om de ketelwatertemperatuur te verhogen aan de ledenvergadering was voorbehouden, en dat deze vergadering had besloten om de temperatuur niet te verhogen. De rechtbank oordeelde dat de VvE niet toerekenbaar tekortschiet en dat eiser gebonden is aan het besluit van de ledenvergadering. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser niet toewijsbaar waren, omdat niet was komen vast te staan dat de badkamer niet meer tot de gewenste temperatuur kon worden verwarmd. Eiser had bovendien niet binnen de wettelijke termijn een verzoek tot vernietiging van het besluit van de VvE ingediend. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/211514 / HA ZA 17-557
Vonnis van 25 juli 2018
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. P.J. den Boef te Houten,
tegen
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAARS WOONZORGCOMPLEX [adres 1],
statutair gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr. S.E. Toffoletto te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en de VvE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018
  • de producties 12 tot en met 14 van [eiser c.s.]
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De VvE is opgericht op bij splitsingsakte van 14 april 2005. In deze splitsingsakte staat – voor zover thans van belang – het volgende:
“Artikel 9
1. Tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken worden ondermeer gerekend, voor zover aanwezig:
(…)
b. de technische installaties met de daarbij behorende leidingen, met name voor de centrale verwarming (met inbegrip van de radiatoren en radiatorkranen in de privé gedeelten) en voor luchtbehandeling, (…), alles voor zover die installaties niet uitsluitend ten dienste van één privé gedeelte strekken. (…)”
Artikel 37
1. Alle besluiten waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven worden genomen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.
(…)
Artikel 38
1. De vergadering beslist over het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken en rechten, voor zover de beslissing hierover niet aan het bestuur toekomt.
2. De beslissing over het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken berust bij het bestuur. Het bestuur kan echter geen onderhoudswerkzaamheden opdragen die een bedrag dat door de vergadering zal worden vastgesteld te boven gaat, tenzij het daartoe vooraf door de vergadering is gemachtigd.
(…)
4. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de besluiten der vergadering, voor zover dit redelijkerwijze van hem verlangd kan worden. Lijdt hij als gevolg hiervan schade dan wordt deze hem door de vereniging vergoed. (…)”
2.2.
[eiser c.s.] is sinds 2007 eigenaar van het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van het appartement [adres 2] te [plaats] . Het appartement van [eiser c.s.] bevindt zich op de 11e (bovenste) etage van een groter complex ten behoeve van senioren.
2.3.
In de verkoopbrochure van het nieuwbouwappartement van [eiser c.s.] staat het volgende:
“Bij gelijktijdig gebruik van de radiatoren en bij een buitentemperatuur van -10 graden Celsius en een windsnelheid van 5 m/s , kunnen de volgende temperaturen per ruimte worden gerealiseerd per vertrek:
(…)
-
Badkamer 24 graden Celsius
(…)”
2.4.
Het bestuur van de VvE (verder: het bestuur) heeft in maart 2014 enkele energie- en kostenbesparende maatregelen getroffen, waaronder een verlaging van de ketelwatertemperatuur van de gemeenschappelijke warmte-installatie van 90 graden Celsius naar ongeveer 70-75 graden Celsius, hetgeen ook de technische levensduur van de installatie ten goede kwam.
2.5.
[eiser c.s.] heeft bij het bestuur gemeld dat hij zijn badkamer niet meer kon verwarmen tot 24 graden Celsius, terwijl dat eerder wel mogelijk was. Naar aanleiding van deze klacht van [eiser c.s.] heeft het bestuur het onderhoudsbedrijf van het appartementencomplex, Breman uit Genemuiden, ingeschakeld. Een monteur van Breman heeft de situatie onderzocht en gemeld dat de oorzaak van de klacht niet bij de gemeenschappelijke warmte-installatie lag.
2.6.
[eiser c.s.] heeft via zijn rechtsbijstandsverzekeraar expertise-bureau ZNEB ingeschakeld. ZNEB heeft op 28 maart 2015 onderzoek gedaan naar de klacht van [eiser c.s.] en heeft op 23 april 2015 rapport uitgebracht. In dit rapport staat het volgende:
“(…) Op ons verzoek had partij I de radiator open gezet in zowel de badkamer als ook de twee radiatoren in de woonkamer. Partij I verklaarde aan ons de thermostaatkranen van de betreffende radiatoren om 8.45 uur te hebben bediend waarbij de thermostaatknop van de radiator in de badkamer op maximaal was gezet. Partij I had een had een thermometer op de bovenzijde van de wasbak gelegd met daaronder een handdoek als “koude-onderbreking”. De thermometer gaf circa 22 graden Celsius aan. Middels het met een temperatuur- en luchtvochtigheidsmeettoestel (laserliner Condenspot Pro) maten wij omstreeks 14.30 uur een tempatuur van 24,1 graden Celsius waarbij wij de laserstraal exact hebben gericht op de thermometer van partij I.
Hierbij wordt opgemerkt dat de buitentemperatuur ten tijde van de meting circa 10 graden Celsium betrof. Of er in de badkamer een ruimtetemperatuur is te behalen bij een buitentemperatuur van -10 graden Celsius en een windsnelheid van 5 m/s was niet door ons vast te stellen. Hiervoor adviseren wij een hernieuwde meting te laten uitvoeren bij lagere buitentemperaturen.
CONCLUSIE
(…) Wij hebben nog niet kunnen vaststellen dat er sprake is van gebrek dan wel wat de mate van het door partij I benoemde gebrek betreft. Dit daar tijdens onze quickscan wij een ruimtetemperatuur van circa 24 graden maten. (…)”
2.7.
[eiser c.s.] heeft vervolgens MTE Elektrotechniek uit Klazienaveen opdracht gegeven om tempartuurmetingen uit te voeren in de badkamer. MTE Elektrotechniek heeft op 23 maart 2016 een rapport uitgebracht, waarin het volgende staat:
“(…)
1. Conclusie en Eindoordeel
De meting is gestart op 4 maart 2016 in de badkamer. [eiser c.s.] heeft aangegeven dat hij zich op zaterdag 5 maart ging douchen. Vanaf 12.00 uur gaat de tempartuur stijgen vanaf 16 graden Celsius naar 18.8 graden Celsius. Dit gebeurt vanaf 12.00 uur tot en met 16.30 uur, maar liefst 4,5 uur is er nodig om deze ruimte te verwarmen naar 18,8 graden Celsius. Vanaf 18.15 uur tot en met 19.00 uur blijft het constant.
Op zaterdag 12 maart heeft [eiser c.s.] weer gedouched. De temperatuur was weer 16 graden Celsius om 11.30 uur. De hoogste temperatuur was 21,5 graden Celsius en werd behaald op 17.45 uur. (…)”
2.8.
Op 1 november 2016 heeft [eiser c.s.] opnieuw een onderzoek laten uitvoeren door ZNEB. ZNEB heeft op 1 maart 2017 een rapport uitgebracht, waarin het volgende staat:
“(...)
Een tweede mogelijk oorzaak waarom de gewenste ruimtetemperatuur niet wordt gehaald is een onvoldoende debiet (flow) over de radiator. (…)
Het is ons wel opgevallen dat de inregelafsluiter nagenoeg geheel openstaat (stand 3,9 van maximaal 4,0). Hieruit kan worden geconcludeerd dat er niet is ingeregeld of dat dit appartement het meest ongunstig is in leidingnet waardoor er een zo minimaal mogelijke weerstand is benodigd. Dit laatste lijkt ons niet aannemelijk want het appartement van de buren ligt op een iets grotere afstand van het centraal ketelhuis dan het appartement van partij I en zal derhalve hogere leiding verliezen hebben.
De drukregelaar in de warmte-unit is volgens partij I in augustus/september 2016 vervangen (foto 13). Het zou mogelijk kunnen zijn dat de aansluitingen niet goed zijn schoongemaakt waardoor de regelaar niet optimaal functioneert of de regelaar kan mogelijk niet goed zijn ingesteld. Hierdoor is het mogelijk dat het debiet door de verwarmingsinstallatie in het appartement niet goed wordt geregeld.
CONCLUSIE
Gelet op het bovenstaande dienen wij vast te stellen dat nader onderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of de temperatuur van het aanvoerwater vanuit het distributienet voldoende hoog is en tevens dient het debiet van het aanvoerwater vanuit het distributienet naar de warmte-unit in het appartement voldoende hoog is. De warmteafgifte van het verwarmingselement in de badkamer van partij I voldoet theoretisch namelijk conform de door ons opgestelde warmteverliesberekening. Met die gedachtegang is een eventuele verminderde ruimtetemperatuur te herleiden naar een verlaagde aanvoertemperatuur vanuit de centrale verwarmingsinstallatie van partij II.
Om dure onderzoekskosten te vermijden, kan dit eenvoudig proefondervindelijk worden vastgesteld. Het onderzoeksbedrijf kan op afstand de minimale aanvoerwatertemperatuur eenvoudig verhogen zodat deze ter plaatse van het appartement van partij I met circa 70 tot 75 graden Celsius binnen komt. Partij I kan dan gedurende een week op enkele verschillende tijdstippen zelf controleren of in de badkamer een temperatuur van 24 graden Celsius wordt bereikt. Mocht dit niet het geval zijn dan dient het onderhoudsbedrijf te controleren of er voldoende flow naar het appartement is en of dat de drukverschilregelaar juist functioneert. (…)”
2.9.
Op 21 april 2017 is door het onderhoudsbedrijf Breman onderzoek gedaan naar de bevindingen van ZNEB. Bremen heeft de volgende bevindingen gedaan:
“(…)
De onderstaande waardes zijn tijdens het bezoek gemeten:
Aanvoertemperatuur: 65 graden Celsius
Flow over de radiator: 230 l/h
Drukverschil primair: 90 kPa
Drukverschil secundair: 21,5 kPa
Uit de metingen kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
De gemiddelde aanvoertemperatuur tijdens de metingen geeft een lagere waarde dan de in het expertise rapport aangegeven minimaal benodigde temperatuur van 70-75 graden Celsius.
De flow over de betreffende radiator in de badkamer is 200% hoger dan benodigd. Hierdoor is stroomsnelheid door de radiator te hoog met als gevolg onvoldoende warmteafgifte.
De drukverschilregelaar in de distributie unit functioneert goed.
(…)
Oplossing:
Het verhogen van de aanvoertemperatuur van de collectieve installatie lijkt in deze de enige oplossing van het probleem. Hierbij moet wel in acht worden genomen dat door de temperatuurverhoging ook de energiekosten voor de collectieve installatie zullen stijgen. Het opnieuw inregelen van de radiatoren in de woning op het benodigde debiet zal ook opnieuw uitgevoerd moeten worden teneinde een goede afgifte van de radiatoren te kunnen waarborgen.”
2.10.
Op 15 december 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de beheerder van het appartementencomplex, MVGM VVE Management (verder: MVGM) en Breman, waarbij ook de klacht van [eiser c.s.] is besproken. In het verslag van deze bespreking staat het volgende:
“(…)
a. Kwestie [eiser c.s.]
[A] van Breman is destijds voor onderzoek bij [eiser c.s.] ter plaatse geweest. Hij geeft aan dat het heel goed mogelijk is om een aanpassing in het systeem te maken (hierover verderop meer), maar dat ook [eiser c.s.] zelf debet is aan de klacht. Hij geeft aan dat de badkamer
toegankelijk is vanuit de hal en de slaapkamer. De deur vanuit de hal is gesloten, maar de deur vanuit de slaapkamer is geopend. In de slaapkamer zijn de ramen geopend om deze ruimte te ventileren. Hierdoor komt de koude lucht ook in de badkamer en wordt de basis temperatuur naar beneden gebracht. Daarnaast ‘knijpt’ [eiser c.s.] de radiator in de badkamer of draait deze helemaal dicht. [eiser c.s.] heeft de verwachting dat hij bij een lage basis temperatuur (door de geopende deur / ramen van de slaapkamer) de radiator kan opendraaien en dat er dan in korte tijd een temperatuur van 24 graden wordt bereikt. Dit kan niet bij een systeem zoals aanwezig binnen Fermate. [eiser c.s.] zat dus een goede basistemperatuur in de badkamer moeten handhaven door 1. De deur van de slaapkamer naar de badkamer te sluiten en 2. De radiator open moeten laten staan op bijvoorbeeld stand 2. Dit is noodzakelijk voor een goede werking van het systeem. (…)”
2.11.
De VvE heeft [eiser c.s.] aangeboden om de radiatoren in zijn appartement opnieuw te laten inregelen en de flow te laten aanpassen. [eiser c.s.] is hier niet op ingegaan.
2.12.
Op 27 februari 2018 heeft een Algemene Ledenvergadering van de VvE (verder: de ledenvergadering) plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering heeft [eiser c.s.] zich laten vertegenwoordigen door zijn zoon, de heer [B] . [eiser c.s.] heeft in totaal 141 stemmen in de vergadering.
2.13.
In het verslag van deze vergadering staat het volgende:
“(…) Mevrouw [C] geeft aan dat na ontvangst van de dagvaarding is geprobeerd om onderling overeenstemming te bereiken, maar dat dit helaas niet is gelukt en daarom nu het formele traject wordt gevolgd.
Concreet vorderen [eiser c.s.] verhoging van de aanvoertemperatuur (ketelwatertemperatuur) naar een waarde waarmee het in de badkamer tot 24 graden kan worden gestookt. Hier staat het bestuur niet afwijzend tegenover, maar zij is van mening dat dit een vergaderbesluit dient te zijn daar dit mogelijk een verzwaring van de lasten met zich meebrengt.
(…) De vergadering dient in dezen een standpunt in te nemen waarbij de meerderheid besluit. Dit is normaal gesproken bindend. In dit specifieke geval zal de rechtbank hier echter een besluit over nemen, daar er geen overeenstemming is bereikt met [eiser c.s.] n.a.v. de ontvangen dagvaarding.
(…)

Naar aanleiding van de ontvangen dagvaarding verzoekt het bestuur de vergadering in te stemmen met aanpassing (verhoging) van de keteltemperatuur.
DeltaWonen heeft het voorstel aan de bewonerscommissie voorgelegd en dit intern besproken. Zij concludeert dat het aannemelijk is dat een verhoging van de ketelwatertemperatuur een verhoging van de stookkosten met zich meebrengt. Dit houdt een verzwaring van de lasten in en derhalve is DeltaWonen tegen het aanpassen (verhogen) van de ketelwatertemperatuur. De bewonerscommissie deelt dit standpunt.
Vanuit de ter vergadering aanwezige eigenaren zijn er geen voorstanders voor het verhogen van de ketelwatertemperatuur. Mevrouw [C] wijst de heer [B] er volledigheidshalve op dat hij gelet op de inhoud van de dagvaarding en als gevolmachtigde van [eiser c.s.] wel voor het voorstel dient te stemmen.
Mevrouw [C] stelt vast dat er 16.131 van in totaal 16.272 ter vergadering uitgebrachte stemmen tegen het voorstel van verhoging van de ketelwatertemperatuur stemmen.
Het voorstel om de ketelwatertemperatuur te verhogen conform het verzoek van [eiser c.s.] is daarmee verworpen.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser c.s.] vordert dat de rechtbank bij vonnis, indien en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de VvE toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van
haar verplichtingen uit hoofde van (onder meer) de splitsingsakte dan wel jegens [eiser c.s.] onrechtmatig handelt;
II. de VvE zal gebieden om binnen een week na betekening van dit vonnis, het debiet van het aanvoerwater vanuit het distributienet naar de warmte-unit in het appartement van [eiser c.s.] zodanig te (doen) verhogen dat de situatie van 7 januari 2074 wordt bereikt (24°C in de badkamer) en bovendien zodanig dat alsdan de minimale aanvoerwatertemperatuur in het appartement van [eiser c.s.] binnenkomt met circa 70-75°C en op die temperatuur blijft binnenkomen, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat de VvE met dit gebod in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,-;
III. voor recht zal verklaren dat [eiser c.s.] door toedoen van de VvE schade lijdt als gevolg van hogere stookkosten en de VvE de hieruit voortvloeiende schade aan [eiser c.s.] dient te vergoeden, deze schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. de VvE zal veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De VvE voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of het besluit tot het verhogen van de ketelwatertemperatuur een besluit is dat door het bestuur kan worden genomen of dat dit aan de ledenvergadering is voorbehouden. Als het aan het bestuur is
- zoals [eiser c.s.] meent - dan kan daar in deze procedure tegen worden geageerd. Als het aan de ledenvergadering is voorbehouden - zoals de VvE betoogt – dan dient vernietiging van het besluit bij de kantonrechter te worden gevraagd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat om de ketelwatertemperatuur weer te verhogen, anders dan [eiser c.s.] stelt, wel de instemming van de ledenvergadering nodig is, omdat deze verhoging zal leiden tot hogere energielasten voor alle individuele leden, zoals door de VvE onweersproken is gesteld. In artikel 38 van de splitsingsakte is immers opgenomen dat in beginsel de vergadering beslist over gemeenschappelijke zaken, tenzij het gaat om onderhoud dat niet een bepaald bedrag te boven gaat. Daarvan is hier geen sprake, nu het verhogen van de temperatuur de leden geld kost. Het bestuur had voor het verlagen van de ketelwatertemperatuur geen toestemming van de ledenvergadering nodig, omdat met dit besluit geen kosten waren gemoeid.
4.3.
Het voorstel van het bestuur om de ketelwatertemperatuur te verhogen is aan de orde geweest tijdens de ledenvergadering van 27 februari 2018. Uit de notulen van deze vergadering blijkt dat dit voorstel bij meerderheid van stemmen is afgewezen. De ledenvergadering heeft daarmee het besluit genomen om de ketelwatertemperatuur niet te verhogen. Van dit besluit heeft [eiser c.s.] kennis genomen, daar hij zich tijdens de vergadering heeft laten vertegenwoordigen door zijn zoon. Uit de vermelding in de notulen dat de rechtbank in dit specifieke geval een besluit zal nemen, volgt niet dat de ledenvergadering het besluit over de ketelwatertemperatuur heeft willen overlaten aan de rechtbank en dat het niet de bedoeling was dat daarover een besluit zou worden genomen. Deze zinsnede in de notulen heeft immers betrekking op het feit dat partijen naar aanleiding van de door [eiser c.s.] uitgebrachte dagvaarding geen overeenstemming hebben bereikt. Bovendien is tijdens de vergadering over het verhogen van de ketelwatertemperatuur gestemd, hetgeen niet aan de orde zou zijn geweest als de vergadering geen besluit had willen nemen.
4.4.
Vaststaat dat [eiser c.s.] niet binnen één maand, nadat hij kennis had genomen van het besluit van de VvE om de ketelwatertemperatuur niet te verhogen, op grond van artikel 5:130 BW de kantonrechter heeft gevraagd dit besluit te vernietigen. Nu de termijn waarbinnen [eiser c.s.] een dergelijk verzoek had kunnen indienen is verstreken, kan het besluit van de VvE niet meer worden vernietigd en is dit besluit ten opzichte van [eiser c.s.] bindend.
Het verweer van [eiser c.s.] dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om dit besluit aan hem tegen te werpen, omdat hij ten tijde van het besluit de VvE reeds had gedagvaard, volgt de rechtbank niet. De wet kent immers een specifieke regeling om een besluit van de VvE aan te tasten, die ook door [eiser c.s.] gevolgd dient te worden. Deze wettelijke regeling kan de rechtbank niet opzij zetten met een beroep op de redelijkheid en billijkheid.
4.5.
Nu [eiser c.s.] is gebonden aan het besluit van de VvE om de ketelwatertemperatuur niet te verhogen, liggen de vorderingen van [eiser c.s.] voor afwijzing gereed.
4.6.
Ook als over het hiervoor overwogene anders geoordeeld zou dienen te worden en daargelaten de vraag of de VvE op grond van de door DeltaWonen opgestelde verkoopbrochure verplicht is ervoor te zorgen dat de badkamer van [eiser c.s.] kan worden verwarmd tot een temperatuur van 24 graden Celsius, zijn de vorderingen van [eiser c.s.] niet toewijsbaar. Daarvoor is redengevend dat op grond van de overgelegde rapporten niet is komen vaststaan dat de badkamer van [eiser c.s.] niet (meer) kan worden verwarmd tot een temperatuur van 24 graden Celsius en dat dit het gevolg is van de verlaging van de ketelwatertemperatuur. ZNEB heeft immers op 28 maart 2015 een ruimtetemperatuur van 24,1 graden Celsius gemeten, waaruit volgt dat de badkamer op dat moment, ondanks de lagere ketelwatertemperatuur, nog voldoende kon worden verwarmd. [eiser c.s.] stelt weliswaar dat aan deze meting geen waarde kan worden gehecht, omdat de laserstraal was gericht op de radiator, maar in het rapport staat vermeld dat de laser exact was gericht op de thermometer die op de wasbak in de badkamer lag. Dat daarmee de temperatuur in de badkamer niet op een juiste wijze zou zijn gemeten, is niet gebleken. Daarnaast worden in het rapport van ZNEB van 1 maart 2017 verschillende mogelijke oorzaken genoemd voor de klacht van [eiser c.s.] en wordt geconcludeerd dat nader onderzoek nodig is naar de oorzaak van een
eventueleverminderde ruimtetemperatuur. Ook in de bevindingen van Breman van 21 april 2017 wordt een andere mogelijke oorzaak genoemd, namelijk een te hoge flow in de radiator. Tijdens dit onderzoek stond bovendien de deur naar de slaapkamer (met geopende ramen) open, waardoor de temperatuur in de badkamer tijdens dit onderzoek naar beneden werd gebracht. Dat dit volgens [eiser c.s.] slechts een momentopname was, neemt niet weg dat daardoor koude lucht de badkamer kon instromen.
Daarnaast is van belang dat in de verkoopbrochure staat vermeld dat de daarin genoemde temperaturen kunnen worden gerealiseerd bij een gelijktijdig gebruik van alle radiatoren in het appartement, terwijl [eiser c.s.] in de winter alleen de radiator in zijn woonkamer heeft openstaan en de overige radiatoren, waaronder de badkamerradiator, heeft dichtgedraaid. De radiator in de badkamer draait [eiser c.s.] enkel open als hij wil douchen. Nu [eiser c.s.] de radiatoren niet tegelijk gebruikt, kan niet worden geconcludeerd dat de verwarming in badkamer van [eiser c.s.] niet (meer) overeenkomstig de verkoopbrochure functioneert. Dat de buitentemperatuur in de winter veelal boven de in de verkoopbrochure genoemde minimumtemperatuur ligt, maakt dat niet anders. Bovendien stelt de VvE in dit verband, onder verwijzing naar de bespreking die MVGM op 15 december 2017 met Breman heeft gehad, dat het voor een goede werking van het verwarmingssysteem noodzakelijk is om een basistemperatuur van minimaal 18 graden Celsius in de badkamer te handhaven. Deze basistemperatuur wordt door [eiser c.s.] niet aangehouden. Door MTE Elektrotechniek is immers een basistemperatuur van 16 graden Celsius gemeten. Dat het openzetten van alle radiatoren geen soelaas biedt, heeft [eiser c.s.] niet onderbouwd.
4.7.
Voor zover [eiser c.s.] meent dat hij als gevolg van het besluit van de vergadering van 27 februari 2018 schade als bedoeld in artikel 38 lid 4 van de splitsingsakte lijdt, overweegt de rechtbank dat uit het door hem overgelegde overzicht weliswaar volgt dat zijn energieverbruik is toegenomen, maar dat daaruit niet blijkt dat deze toename het gevolg is van de lagere ketelwatertemperatuur, zodat ook om die reden deze vordering niet toewijsbaar is.
4.8.
[eiser c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VvE worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.704,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten en de proceskosten zal worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van VvE tot op heden begroot op € 1.704,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag berekend vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser c.s.] in de nakosten, aan de zijde van de VvE begroot op € 157,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van € 82,00 indien en voor zover [eiser c.s.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend en vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten van € 157,00 vanaf de vijftiende dag na aanschrijving van [eiser c.s.] alsmede ingeval van betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten van € 82,00 vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, telkens tot de dag van volledige betaling,
Dit vonnis is gewezen door K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2018.
(EvdB)