ECLI:NL:RBOVE:2018:3347

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
08-760057-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor inbraak en fietsendiefstal in Almelo met ISD-maatregel

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 47-jarige man, die werd beschuldigd van inbraak in een café en fietsendiefstal in Almelo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte op 19 maart 2018 in een café heeft ingebroken, waarbij zij gokkasten openbraken en geldcassettes stalen. Daarnaast was de verdachte ook betrokken bij de diefstal van een fiets. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan beide feiten en legde hem een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank vond dat de verdachte, gezien zijn strafblad en de ernst van de feiten, een gevaar voor de samenleving vormde en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om recidive te voorkomen. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van bijna 1.250 euro aan de benadeelde partij, die de schade als gevolg van de inbraak had geleden. De rechtbank achtte de vordering van de benadeelde partij grotendeels toewijsbaar, met uitzondering van een deel dat niet voldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760057-18 (P)
Datum vonnis: 13 september 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1970 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. HvB Ter Apel te Ter Apel.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander of alleen uit een café geldcassettes met geld heeft gestolen;
feit 2:samen met een ander of alleen een fiets heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 19 maart 2018 in de gemeente Almelo in/uit een café aan de
[adres 1] tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
althans alleen, twee, althans één of meer geldcassettes en/of geld, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
2
hij op of omstreeks 19 maart 2018 in de gemeente Almelo tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte kort na de inbraakmelding in het café in aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte] door de politie is aangetroffen op de Thorbeckelaan in Almelo, waarna beide verdachten er vandoor probeerden te gaan. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verbalisant bij de staandehouding van medeverdachte [medeverdachte] gerinkel hoort en twee geldcassettes en geld op de grond ziet liggen. De officier van justitie haalt voorts aan de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] die heeft verklaard dat hij bij verdachte was ten tijde van en gedurende de inbraak in het café. De officier van justitie voert aan dat op glasscherven in het café schoensporen zijn aangetroffen die qua profiel overeenkomen met de schoenen van verdachte. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat de aangever ten tijde van de diefstal verdachte en een medeverdachte heeft gezien en verdachte ook heeft herkend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat het dossier onvoldoende (betrouwbare) bewijsmiddelen bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de inbraak voortvloeit. De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen van verdachte en medeverdachte lijnrecht tegenover elkaar staan en dat de resultaten van het forensisch onderzoek niet conclusief zijn. De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor plegen dan wel medeplegen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen aangezien het voor diefstal noodzakelijke oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, nu verdachte toestemming kreeg van medeverdachte [medeverdachte] voor het meenemen van de fiets.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op 19 maart 2018 omstreeks 05.13 uur een melding binnen kwam van een inbraakalarm in haar café aan de [adres 1] in Almelo. Daar aangekomen zag [slachtoffer 1] dat het raam van de voordeur van het pand vernield was. Zij zag veel glas op de grond. In het café zelf zag zij dat de daar aanwezige twee gokkasten waren beschadigd, dat bij beide gokkasten de geldcassettes aan de zijkanten weg waren en dat de kasten op die plek beschadigd waren. [slachtoffer 1] schat aan de hand van de vorige leging van ongeveer twee weken eerder dat er in totaal aan muntgeld een bedrag van tussen de 1000 en 1500 euro aanwezig was. De gokkasten zijn eigendom van de firma [bedrijf] . Gezien de melding van de alarmcentrale vermoed [slachtoffer 1] dat de ínbraak ongeveer plaats heeft gevonden tussen 05.00 en 05.20 uur. [2]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:10 uur samen met collega [verbalisant] in dienst was en hoorde dat de centralist van het OC in Hengelo hen verzocht te gaan naar de [adres 2] in Almelo. Door de bewoner van dat perceel, naar later bleek aangever [slachtoffer 2] , was gezien dat zojuist diens fiets voor de deur van zijn woning was weggenomen. De melder had gezien dat zijn fiets door twee mannelijke verdachten was weggenomen, waarvan hij er één herkende als de hem bekende [medeverdachte] . Volgens de melder zat [medeverdachte] in een scootmobiel. De fiets betrof een groene herenfiets met witte tape om het zadel. De verdachten zouden met de fiets van de melder zijn weggereden richting de Eilandbrug. Verbalisant [verbalisant] is naar de [adres 3] in Almelo gereden. [medeverdachte] kent de verbalisant ambtshalve en verbalisant [verbalisant] weet dat [medeverdachte] regelmatig op de [adres 3] verblijft. Aan het einde van de Thorbeckelaan, ter hoogte van de rotonde met de Apollolaan, zag verbalisant [verbalisant] de hem ambtshalve bekende [medeverdachte] in zijn scootmobiel over de rotonde rijden. Verbalisant [verbalisant] zag dat naast [medeverdachte] een onbekende man fietste. Dit bleek later verdachte [verdachte] . Verbalisant [verbalisant] is naar [medeverdachte] en [verdachte] toe gereden en heeft met de dienstauto geprobeerd de doorgang te blokkeren. Verbalisant [verbalisant] stapte uit en zei; "Politie, staan blijven". Op dat moment zag verbalisant [verbalisant] dat [medeverdachte] en [verdachte] er allebei vandoor gingen, zij stopten niet. Verbalisant [verbalisant] stuurde de dienstauto de stoep op en sneed zo [verdachte] de pas af. Verbalisant [verbalisant] zag dat collega [verbalisant] bij [verdachte] kon komen. Verbalisant [verbalisant] zag dat [medeverdachte] over de straat reed met zijn scootmobiel. Verbalisant [verbalisant] reed op dat moment achter [medeverdachte] aan over de stoep. Na ongeveer 200 meter rijden reed verbalisant [verbalisant] naast [medeverdachte] , met het autoraam omlaag. Tussen verbalisant [verbalisant] en [medeverdachte] in bevonden zich alleen de geparkeerde auto's. Verbalisant [verbalisant] schreeuwde toen naar [medeverdachte] dat hij moest blijven staan. Op dat moment hoorde verbalisant [verbalisant] uit de richting van [medeverdachte] een doffe klap en een hard gerinkel op de straat. Dat gerinkel klonk als metaal. Direct hierop zag verbalisant [verbalisant] dat [medeverdachte] om de auto tussen hen in reed en op de stoep stopte. Verbalisant [verbalisant] stapte uit en ging voor [medeverdachte] staan. Verbalisant [verbalisant] zag dat [medeverdachte] in het mandje aan de voorzijde van zijn scootmobiel een zwarte muts had liggen en dat daaronder een rode klauwhamer lag, met een zwart handvat. Nadat verbalisant [verbalisant] zich kort omdraaide en weer opkeek zag hij dat [medeverdachte] opeens zijn muts op zijn hoofd had en dat het mandje voor op zijn scootmobiel leeg was. Verbalisant [verbalisant] vroeg [medeverdachte] direct waar die rode klauwhamer gebleven was en hoorde [medeverdachte] zeggen dat hij niet wist waar verbalisant [verbalisant] het over had. Toen zag verbalisant [verbalisant] de rode klauwhamer op de grond liggen die kort daarvoor nog in het mandje van [medeverdachte] lag. Verbalisant [verbalisant] heeft [medeverdachte] gezegd dat hij was aangehouden. Verbalisant [verbalisant] zag dat [medeverdachte] uit zijn scootmobiel opstond en met collega Kolk naar de dienstauto liep. Verbalisant [verbalisant] zag dat collega [verbalisant] aan kwam rijden en stopte op de plek waar verbalisant [verbalisant] de doffe klap en het metaal gerinkel had gehoord, vlak naast hem. Toen collega [verbalisant] uitstapte en verbalisant [verbalisant] vroeg te kijken liep verbalisant [verbalisant] om de grijze Volkswagen Golf heen en zag toen op de grond twee grote geldcassettes en allemaal los kleingeld liggen. Het was voor verbalisant [verbalisant] duidelijk dat [medeverdachte] deze geldcassettes mogelijk tussen zijn benen op zijn scootmobiel had staan en deze eraf heeft gegooid toen verbalisant [verbalisant] bij hem kwam. Dit verklaart de doffe klap en het metaalgerinkel. Dat maakt verbalisant [verbalisant] op uit het feit dat er verder niemand op de Thorbeckelaan aanwezig was, al vanaf het moment dat zij richting de rotonde reden. Op dat moment heeft verbalisant [verbalisant] die twee geldcassettes daar niet zien liggen. Tegelijkertijd aan dit incident werden collega's van de eenheid 2204 gestuurd naar de [adres 1] in Almelo omdat daar kort daarvoor was ingebroken in een café. Verbalisant [verbalisant] vroeg via de portofoon aan die eenheid wat daar was weggenomen en hoorde dat tegen hem werd gezegd dat er twee geldcassettes uit de in het pand aanwezige gokautomaten waren weggenomen. [3]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hem op 30 april 2018 voor onderzoek werd aangeboden:
[1] één paar schoenen, merk Denw, maat 42, gewaarmerkt AAKN3194NL, in beslag genomen onder [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1970,
[2] één paar schoenen, merk Lowa, maat 42, gewaarmerkt AAKN3195NL, in beslag genomen onder [medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2] 1963.
Verbalisant [verbalisant] heeft het profiel van de schoenen vergeleken met de schoensporen die bij de inbraak aan de [adres 1] te A1melo, als omschreven in BVH proces PL0600-2018117948 werden aangetroffen. Met de aangeboden schoenen zijn proefafdruksporen vervaardigd. Ten gevolge van de slijtage en beschadigingen in de zolen van de schoenen kunnen de hiermee gemaakte proefafdruksporen als karakteristiek voor deze schoenen worden beschouwd. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de schoenen [1] en [2], de proefafdruksporen en het schoenspoor gewaarmerkt AAJT9974NL, bleek mij dat deze fragmenten van 3 verschillende schoensporen weergaf. De 3 fragmenten zijn door mij gewaarmerkt als A, B en C.
Het profiel van het fragment B komt overeen met het profiel van de schoenen [1]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het
schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de schoenen [1].
Het profiel en de afmeting van het fragment C komt overeen met het profiel en de maat van
de rechterschoen [2]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de rechterschoen [2]. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de schoenen [2], de proefafdruksporen en het schoenspoor gewaarmerkt AAJT9975NL, bleek mij dat deze qua profiel en afmeting overeenkwam met het profiel en de maat van de rechterschoen [2]. [4]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voor en na de inbraak in het café in elkaars gezelschap hebben verkeerd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit en met name of verdachte als medepleger kan worden gezien.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte op grond van de aangifte, het proces-verbaal van uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek en het proces-verbaal van bevindingen, alsmede het bijzonder korte tijdsbestek tussen het moment van de betreffende diefstal van twee geldcassettes uit het café aan de [adres 1] en het aantreffen van deze specifieke goederen onder medeverdachte [medeverdachte] in nabijheid van verdachte, vast dat de geldcassettes door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] uit het café aan de [adres 1] in Almelo zijn weggenomen. De overeenkomsten in profiel tussen de schoen van verdachte en het op het plaats delict aangetroffen schoenspoor, alsmede de onder [medeverdachte] aangetroffen rode klauwhamer en het gegeven dat rode verf is aangetroffen op de opengebroken gokkasten bieden naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in het bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan en dat de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 omstreeks 05:00 uur getik tegen de voorzijde van het raam hoorde en hoorde dat zijn hond begon te blaffen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens uit het raam gekeken en zag twee personen. Een van de personen herkende hij als zijnde [medeverdachte] . [slachtoffer 2] herkende hem aan zijn postuur en zijn stem. Tevens zag [slachtoffer 2] dat de persoon op een scootmobiel zat. De tweede man heeft [slachtoffer 2] alleen op zijn rug gezien en hij zag dat deze man in donker gekleed was en dat hij een donkerkleurige pet droeg. [slachtoffer 2] zag dat de man met de pet op zijn fiets in zijn handen had. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij heeft geroepen naar de mannen dat ze zijn fiets moesten laten staan, maar zag dat ze hier geen gehoor aan gaven en dat de man met de pet wegfietste in de richting van het eiland. [slachtoffer 2] zag dat [medeverdachte] er achteraan reed met zijn scootmobiel. [5]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:10 uur samen met collega [verbalisant] in dienst was en hoorde dat de centralist van het OC in Hengelo hen verzocht te gaan naar de [adres 2] in Almelo. Door de bewoner van dat perceel, naar later bleek aangever [slachtoffer 2] , was gezien dat zojuist diens fiets voor de deur van zijn woning was weggenomen. De melder had gezien dat zijn fiets door twee mannelijke verdachten was weggenomen, waarvan hij er één herkende als de hem bekende [medeverdachte] . Volgens de melder zat [medeverdachte] in een scootmobiel. De fiets betrof een groene herenfiets met witte tape om het zadel. De verdachten zouden met de fiets van de melder zijn weggereden richting de Eilandbrug. Verbalisant [verbalisant] is naar de [adres 3] in Almelo gereden. [medeverdachte] kent de verbalisant ambtshalve en verbalisant [verbalisant] weet dat [medeverdachte] regelmatig op de [adres 3] verblijft. Aan het einde van de Thorbeckelaan, ter hoogte van de rotonde met de Apollolaan, zag verbalisant [verbalisant] de hem ambtshalve bekende [medeverdachte] in zijn scootmobiel over de rotonde rijden. Verbalisant [verbalisant] zag dat naast [medeverdachte] een onbekende man fietste. [6]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat zij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:20 uur, op de locatie Thorbeckelaan, Almelo, als verdachte aanhield: [verdachte] .
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat zij samen dienst deed met verbalisant [verbalisant] op 19 maart 2018. De verbalisanten kregen via een melding van de meldkamer van de politie te horen dat er zojuist een fiets was gestolen aan de Parellelweg te Almelo en dat de melder een van de daders had herkend als [medeverdachte] . De daders zouden richting Eilandbrug zijn gegaan. De fiets die gestolen was zou tape om het zadel hebben. Verbalisant [verbalisant] is samen met verbalisant [verbalisant] aangereden via de Thorbeckelaan te Almelo. Verbalisant [verbalisant] zag dat aldaar de haar ambtshalve bekende [medeverdachte] op zijn scootmobiel reed en dat naast hem een haar onbekende persoon op een fiets fietste. De persoon op de fiets reed aan de buitenkant en ze reden in de richting van de Thorbeckelaan. Verbalisant [verbalisant] had het bijrijdersportier van het dienstvoertuig geopend en riep de twee personen aan dat ze moesten stoppen. Verbalisant [verbalisant] zag dat hierop de onbekende persoon op de fiets versnelde en het was verbalisant [verbalisant] duidelijk dat de persoon niet de intentie had om te stoppen. Verbalisant [verbalisant] heeft het voertuig verlaten en is te voet achter de persoon op de fiets aangegaan. Verbalisant [verbalisant] zag dat de onbekende persoon door een stuurbeweging zijn balans verloor en tot stilstand kwam. Verbalisant [verbalisant] zag dat dat de onbekende man op de fiets aanstalten maakte om weer op de fiets te stappen. Hierop heeft verbalisant [verbalisant] de man nogmaals aangeroepen dat hij moest blijven staan, waarop de onbekende man bleef staan. Verbalisant [verbalisant] zag dat om het zadel van de fiets waarop de onbekende man fietste, tape zat. Verbalisant [verbalisant] heeft hierop de onbekende man aangezegd dat hij was aangehouden op verdenking van diefstal van een fiets. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 in de nacht in het centrum van Almelo was. Verdachte heeft verklaard dat hij een man tegen kwam die hij niet goed kent en waarvan hij later las dat de man [medeverdachte] heet. Verdachte heeft verklaard dat hij de man kende omdat hij de man in 2012 of 2013 een keer in de Karelskamp heeft gezien. De man vroeg verdachte of verdachte drugs verkocht waarop verdachte heeft gezegd dat hij geen drugs verkoopt. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna aan de man om een fiets heeft gevraagd. Verdachte heeft verklaard dat hij van de man een fiets kon krijgen en dat hij niet voor de fiets heeft betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met de man een stuk moest lopen. Verdachte heeft verklaard dat de man in een invalidewagentje reed. Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat de man gewoon kan lopen. Verdachte heeft verklaard dat hij op de stoep voor de woning stond en dat de man voor de container stond voor de woning. Verdachte heeft verklaard dat de man de fiets pakte en aan verdachte gaf. Verdachte heeft verklaard dat de fiets waarop hij is aangehouden, de fiets is die is weggenomen. [8]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] vooraf hebben gesproken over het ophalen van een fiets en dat zij gezamenlijk naar de woning van aangever zijn gegaan, alwaar de fiets die is weggenomen in de tuin stond.
De rechtbank ziet zich ook bij beoordeling van het tweede feit gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank verwijst naar de algemene overweging voor wat betreft het bewijs van medeplegen zoals hierboven bij feit 1 is opgenomen.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de fiets van aangever [slachtoffer 2] op grond van de aangifte, het proces-verbaal van aanhouding en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het aantreffen van deze fiets onder verdachte die op dat moment in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte] was, vast dat de diefstal van de fiets door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gezamenlijk is gepleegd. De verdachten zijn gezamenlijk naar de woning gegaan alwaar de fiets zich bevond, hebben de fiets meegenomen en zijn vervolgens gezamenlijk vertrokken. Het standpunt van de verdediging dat er toestemming zou zijn voor het verkrijgen van de fiets acht de rechtbank, gezien de wijze waarop de fiets is weggenomen, in de nachtelijke uren, zonder overleg met de eigenaar, niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. Nog los van het feit of verdachte ten tijde van het gebeuren de daadwerkelijke wegneemhandeling heeft verricht hebben verdachte en zijn medeverdachte van te voren besproken dat een fiets zou worden weggenomen en zijn zij gezamenlijk de fiets gaan halen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van verdachte ook aan dit feit van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van de diefstal van de fiets bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 19 maart 2018 in de gemeente Almelo uit een café aan de [adres 1] tezamen en in vereniging met een ander twee geldcassettes en geld dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijf] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2
hij op 19 maart 2018 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander een fiets die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatig daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat een ISD maatregel niet kan worden gevorderd nu verdachte slechts marginaal voldoet aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel. Voorts heeft de raadsman gesteld dat de vordering moet worden afgewezen nu de reclasseringsrapportage ondermaats is, eerdere interventies niet tot gewenst resultaat hebben geleid en er geen contact is met de IND ten aanzien van de vreemdelingrechtelijke status van verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat de RSJ ten tijde van de introductie van de ISD maatregel hierover niet positief was en dat dat ook zijn praktijkervaring met deze maatregel is. De raadsman heeft voorts gesteld dat een ISD-maatregel een laatste redmiddel moet zijn.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] ingebroken in een café. De verdachten hebben in het café twee speelautomaten opengebroken, waarna zij de daarin aanwezige geldcassettes met inhoud hebben gestolen. Verdachte heeft zich met medeverdachte [medeverdachte] tevens schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Beide feiten betreffen feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Door het plegen van dit soort feiten draagt verdachte bij aan een hinderlijke vorm van criminaliteit en overlast die jaarlijks grote schade toebrengt aan de gedupeerden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte, die als stelselmatige dader wordt aangemerkt, is in het verleden vaak voor onder meer vermogensdelicten veroordeeld, zo blijkt uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 13 juli 2018. De in die veroordelingen gelegen waarschuwingen weerhouden verdachte er niet van om dergelijke strafbare feiten te blijven begaan. Gezien verdachtes justitiegeschiedenis, het feit dat hij in Nederland de status van ongewenst vreemdeling heeft en zijn huidige leefomstandigheden houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw tot het plegen van misdrijven als de onderhavige zal overgaan, zolang voor zijn problematiek geen oplossing wordt gevonden. Hiermee is de veiligheid van personen en goederen in het geding.
Over verdachte zijn op 21 mei 2018 en op 24 juli 2018 reclasseringsrapporten opgemaakt door I.M. Bramer van Reclassering Nederland. Hieruit volgt, in onderlinge samenhang bezien, onder meer het volgende.
‘Betrokkene is ongewenst vreemdeling. In 2013 heeft hij een inreisverbod van 10 jaar opgelegd gekregen. Sedert 2014 is betrokkene in beeld bij de DT&V (Dienst Terugkeer en Vertrek). In 2014, 2016 en 2017 is hij uitgezet naar Frankrijk. Betrokkene heeft verblijfsrecht voor Frankrijk. Omdat betrokkene de status ongewenst vreemdeling heeft kan hij geen beroep doen op de sociale voorzieningen in Nederland en pleegt hij delicten om in zijn levensonderhoud te voorzien. ISD-VRIS is een maatregel voor vreemdelingen en heeft als doel bescherming van de maatschappij en bevorderen van re-integratie in het land van herkomst. Betrokkene heeft geen verblijfsrecht in Nederland en er kan dus niet gewerkt worden aan het realiseren van bestaansmogelijkheden in Nederland.
Binnen de P.I. neemt de betrokkene deel aan een aantal interventies gericht op het aanleren van vaardigheden om zich in Frankrijk of het land van herkomst Marokko beter staande te kunnen houden. Betrokkene blijft ingesloten tot de maatregel ophoudt, dan wel uitzetting plaatsvindt. Plaatsing in een extramurale setting zoals een verslavingskliniek of een GGZ-instelling is alleen mogelijk als hierbij geen sprake is van vrijheden en deze zorg binnen de P.I. niet geboden kan worden. Indien betrokkene gemotiveerd is mee te werken aan zijn terugkeer naar Frankrijk of Marokko zal worden gezocht naar hulpverleningsmogelijkheden in een van deze landen.
Sinds april 2017 is betrokkene aangemerkt als zeer actieve veelpleger en hij wordt in die hoedanigheid besproken in het veelplegeroverleg van het Veiligheidshuis Twente.
Op 20 april 2017 is in dit overleg besloten dat betrokkene ISD-VRIS kandidaat is (maatregel instelling stelselmatige dader-vreemdeling in strafrecht).
Vanaf 2012 is geprobeerd betrokkene in beeld te krijgen en hem een aanbod te doen in het kader van strafrecht. Door de volhardende manier waarop betrokkene contact met de reclassering weigert en door zijn status als ongewenst vreemdeling is een plan van aanpak niet van de grond gekomen. Betrokkene blijft delicten plegen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Wij kunnen nu niet anders dan een ISD-VRIS-maatregel adviseren om de
maatschappij te beschermen en betrokkene voor te bereiden op een terugkeer naar
het land van herkomst.’
Uit een over verdachte door K.N. Broek, psychiater NIFP Noord-Oost Nederland, opgemaakt trajectconsult van 29 maart 2018 volgt het volgende.
‘Na uitleg van de reden voor een gesprek geeft betrokkene aan geen psychische problemen te hebben, en geen redenen te zien om het gesprek met de psychiater aan te gaan. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een ISD-maatregel.’
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de gevorderde maatregel is voldaan.
De rechtbank overweegt dat indien sprake is van een mogelijke oplegging van de ISD-maatregel enerzijds het belang van de maatschappij om beveiligd te worden tegen de aantasting van personen en goederen door misdrijven en anderzijds het onder meer in artikel 5 van het EVRM neergelegde recht op persoonlijke vrijheid dient te worden afgewogen. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van een dergelijke maatregel. Echter nu verdachte telkens opnieuw overlast en financiële schade blijft veroorzaken, overweegt de rechtbank dat het maatschappelijk belang dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de maatregel naast beveiliging van de maatschappij, beoogt een bijdrage te leveren aan de beëindiging van verdachtes recidive en indien hij gemotiveerd is mee te werken aan zijn terugkeer naar Frankrijk of Marokko, zal worden gezocht naar hulpverleningsmogelijkheden in een van deze landen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit dan deze maatregel. Bij de rechtbank ontbreekt gezien het vorenstaande het vertrouwen dat een ander kader afdoende is om herhaling van het plegen van strafbare feiten te voorkomen. De gedachte achter de ISD is dat een langere vrijheidsbeneming mogelijkheden biedt om tot een doorbreking van het gedrags- en levenspatroon van de stelselmatige dader te komen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt een ISD-VRIS maatregel verdachte voorts de gelegenheid om met eventuele hulpverlening in het land alwaar hij een rechtmatige verblijfstatus heeft een delictvrije toekomst op te bouwen. Rekening houdend met de omstandigheden van verdachte zal de rechtbank aldus de onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren. De rechtbank ziet redenen om op grond van artikel 38n, tweede lid, Sr rekening te houden met de tijd door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, nu verdachte vanwege zijn status als ongewenst vreemdeling in de laatste periode van de ISD-maatregel geen extramuraal traject zal doorlopen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf] B.V. vertegenwoordigt door [naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.510,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- reparatiekosten speelautomaten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet duidelijk is wie de benadeelde is, [slachtoffer 1] , als eigenaresse van het café of [bedrijf] B.V. wegens zaaksbeschadiging. Het nader onderzoeken hiervan levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Voorts heeft de raadsman gesteld dat de als onderdeel van de materiële schade opgevoerde BTW moet worden geabstraheerd nu de benadeelde een B.V. betreft en afdrachtbelasting geen rechtstreekse schade is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Materiele schade
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.248,00 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
BTW
Voor het overige, zijnde de BTW over het gevorderde bedrag, zal de rechtbank de vordering wegens verrekenbaarheid van de BTW met de fiscus afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 38m Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2 het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders,voor de tijd van
twee jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de maatregel geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf] BV vertegenwoordigt door [naam] , van een bedrag van € 1.248,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.248,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 22 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [bedrijf] BV vertegenwoordigt door [naam] , voor een deel van € 262,08 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. E.J.M. van Engelen en
mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018117946. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangever [slachtoffer 1] van 19 maart 2018, pagina 12 – 13.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 19 maart 2018, pagina 21 – 22.
4.Het proces-verbaal uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek van verbalisant [verbalisant] van 1 mei 2018, onderdeel van gebundelde nagezonden stukken, ongenummerd.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 20 maart 2018 met bijlage, pagina 5, 7, 8.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 19 maart 2018, pagina 21.
7.Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisant [verbalisant] van 19 maart 2018, pagina 45 – 46.
8.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 augustus 2018 voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.