4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op 19 maart 2018 omstreeks 05.13 uur een melding binnen kwam van een inbraakalarm in haar café aan de [adres 1] in Almelo. Daar aangekomen zag [slachtoffer 1] dat het raam van de voordeur van het pand vernield was. Zij zag veel glas op de grond. In het café zelf zag zij dat de daar aanwezige twee gokkasten waren beschadigd, dat bij beide gokkasten de geldcassettes aan de zijkanten weg waren en dat de kasten op die plek beschadigd waren. [slachtoffer 1] schat aan de hand van de vorige leging van ongeveer twee weken eerder dat er in totaal aan muntgeld een bedrag van tussen de 1000 en 1500 euro aanwezig was. De gokkasten zijn eigendom van de firma [bedrijf] . Gezien de melding van de alarmcentrale vermoed [slachtoffer 1] dat de ínbraak ongeveer plaats heeft gevonden tussen 05.00 en 05.20 uur.
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:10 uur samen met collega [verbalisant] in dienst was en hoorde dat de centralist van het OC in Hengelo hen verzocht te gaan naar de [adres 2] in Almelo. Door de bewoner van dat perceel, naar later bleek aangever [slachtoffer 2] , was gezien dat zojuist diens fiets voor de deur van zijn woning was weggenomen. De melder had gezien dat zijn fiets door twee mannelijke verdachten was weggenomen, waarvan hij er één herkende als de hem bekende [medeverdachte] . Volgens de melder zat [medeverdachte] in een scootmobiel. De fiets betrof een groene herenfiets met witte tape om het zadel. De verdachten zouden met de fiets van de melder zijn weggereden richting de Eilandbrug. Verbalisant [verbalisant] is naar de [adres 3] in Almelo gereden. [medeverdachte] kent de verbalisant ambtshalve en verbalisant [verbalisant] weet dat [medeverdachte] regelmatig op de [adres 3] verblijft. Aan het einde van de Thorbeckelaan, ter hoogte van de rotonde met de Apollolaan, zag verbalisant [verbalisant] de hem ambtshalve bekende [medeverdachte] in zijn scootmobiel over de rotonde rijden. Verbalisant [verbalisant] zag dat naast [medeverdachte] een onbekende man fietste. Dit bleek later verdachte [verdachte] . Verbalisant [verbalisant] is naar [medeverdachte] en [verdachte] toe gereden en heeft met de dienstauto geprobeerd de doorgang te blokkeren. Verbalisant [verbalisant] stapte uit en zei; "Politie, staan blijven". Op dat moment zag verbalisant [verbalisant] dat [medeverdachte] en [verdachte] er allebei vandoor gingen, zij stopten niet. Verbalisant [verbalisant] stuurde de dienstauto de stoep op en sneed zo [verdachte] de pas af. Verbalisant [verbalisant] zag dat collega [verbalisant] bij [verdachte] kon komen. Verbalisant [verbalisant] zag dat [medeverdachte] over de straat reed met zijn scootmobiel. Verbalisant [verbalisant] reed op dat moment achter [medeverdachte] aan over de stoep. Na ongeveer 200 meter rijden reed verbalisant [verbalisant] naast [medeverdachte] , met het autoraam omlaag. Tussen verbalisant [verbalisant] en [medeverdachte] in bevonden zich alleen de geparkeerde auto's. Verbalisant [verbalisant] schreeuwde toen naar [medeverdachte] dat hij moest blijven staan. Op dat moment hoorde verbalisant [verbalisant] uit de richting van [medeverdachte] een doffe klap en een hard gerinkel op de straat. Dat gerinkel klonk als metaal. Direct hierop zag verbalisant [verbalisant] dat [medeverdachte] om de auto tussen hen in reed en op de stoep stopte. Verbalisant [verbalisant] stapte uit en ging voor [medeverdachte] staan. Verbalisant [verbalisant] zag dat [medeverdachte] in het mandje aan de voorzijde van zijn scootmobiel een zwarte muts had liggen en dat daaronder een rode klauwhamer lag, met een zwart handvat. Nadat verbalisant [verbalisant] zich kort omdraaide en weer opkeek zag hij dat [medeverdachte] opeens zijn muts op zijn hoofd had en dat het mandje voor op zijn scootmobiel leeg was. Verbalisant [verbalisant] vroeg [medeverdachte] direct waar die rode klauwhamer gebleven was en hoorde [medeverdachte] zeggen dat hij niet wist waar verbalisant [verbalisant] het over had. Toen zag verbalisant [verbalisant] de rode klauwhamer op de grond liggen die kort daarvoor nog in het mandje van [medeverdachte] lag. Verbalisant [verbalisant] heeft [medeverdachte] gezegd dat hij was aangehouden. Verbalisant [verbalisant] zag dat [medeverdachte] uit zijn scootmobiel opstond en met collega Kolk naar de dienstauto liep. Verbalisant [verbalisant] zag dat collega [verbalisant] aan kwam rijden en stopte op de plek waar verbalisant [verbalisant] de doffe klap en het metaal gerinkel had gehoord, vlak naast hem. Toen collega [verbalisant] uitstapte en verbalisant [verbalisant] vroeg te kijken liep verbalisant [verbalisant] om de grijze Volkswagen Golf heen en zag toen op de grond twee grote geldcassettes en allemaal los kleingeld liggen. Het was voor verbalisant [verbalisant] duidelijk dat [medeverdachte] deze geldcassettes mogelijk tussen zijn benen op zijn scootmobiel had staan en deze eraf heeft gegooid toen verbalisant [verbalisant] bij hem kwam. Dit verklaart de doffe klap en het metaalgerinkel. Dat maakt verbalisant [verbalisant] op uit het feit dat er verder niemand op de Thorbeckelaan aanwezig was, al vanaf het moment dat zij richting de rotonde reden. Op dat moment heeft verbalisant [verbalisant] die twee geldcassettes daar niet zien liggen. Tegelijkertijd aan dit incident werden collega's van de eenheid 2204 gestuurd naar de [adres 1] in Almelo omdat daar kort daarvoor was ingebroken in een café. Verbalisant [verbalisant] vroeg via de portofoon aan die eenheid wat daar was weggenomen en hoorde dat tegen hem werd gezegd dat er twee geldcassettes uit de in het pand aanwezige gokautomaten waren weggenomen.
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hem op 30 april 2018 voor onderzoek werd aangeboden:
[1] één paar schoenen, merk Denw, maat 42, gewaarmerkt AAKN3194NL, in beslag genomen onder [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1970,
[2] één paar schoenen, merk Lowa, maat 42, gewaarmerkt AAKN3195NL, in beslag genomen onder [medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2] 1963.
Verbalisant [verbalisant] heeft het profiel van de schoenen vergeleken met de schoensporen die bij de inbraak aan de [adres 1] te A1melo, als omschreven in BVH proces PL0600-2018117948 werden aangetroffen. Met de aangeboden schoenen zijn proefafdruksporen vervaardigd. Ten gevolge van de slijtage en beschadigingen in de zolen van de schoenen kunnen de hiermee gemaakte proefafdruksporen als karakteristiek voor deze schoenen worden beschouwd. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de schoenen [1] en [2], de proefafdruksporen en het schoenspoor gewaarmerkt AAJT9974NL, bleek mij dat deze fragmenten van 3 verschillende schoensporen weergaf. De 3 fragmenten zijn door mij gewaarmerkt als A, B en C.
Het profiel van het fragment B komt overeen met het profiel van de schoenen [1]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het
schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de schoenen [1].
Het profiel en de afmeting van het fragment C komt overeen met het profiel en de maat van
de rechterschoen [2]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de rechterschoen [2]. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de schoenen [2], de proefafdruksporen en het schoenspoor gewaarmerkt AAJT9975NL, bleek mij dat deze qua profiel en afmeting overeenkwam met het profiel en de maat van de rechterschoen [2].
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voor en na de inbraak in het café in elkaars gezelschap hebben verkeerd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit en met name of verdachte als medepleger kan worden gezien.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte op grond van de aangifte, het proces-verbaal van uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek en het proces-verbaal van bevindingen, alsmede het bijzonder korte tijdsbestek tussen het moment van de betreffende diefstal van twee geldcassettes uit het café aan de [adres 1] en het aantreffen van deze specifieke goederen onder medeverdachte [medeverdachte] in nabijheid van verdachte, vast dat de geldcassettes door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] uit het café aan de [adres 1] in Almelo zijn weggenomen. De overeenkomsten in profiel tussen de schoen van verdachte en het op het plaats delict aangetroffen schoenspoor, alsmede de onder [medeverdachte] aangetroffen rode klauwhamer en het gegeven dat rode verf is aangetroffen op de opengebroken gokkasten bieden naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in het bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan en dat de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 omstreeks 05:00 uur getik tegen de voorzijde van het raam hoorde en hoorde dat zijn hond begon te blaffen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens uit het raam gekeken en zag twee personen. Een van de personen herkende hij als zijnde [medeverdachte] . [slachtoffer 2] herkende hem aan zijn postuur en zijn stem. Tevens zag [slachtoffer 2] dat de persoon op een scootmobiel zat. De tweede man heeft [slachtoffer 2] alleen op zijn rug gezien en hij zag dat deze man in donker gekleed was en dat hij een donkerkleurige pet droeg. [slachtoffer 2] zag dat de man met de pet op zijn fiets in zijn handen had. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij heeft geroepen naar de mannen dat ze zijn fiets moesten laten staan, maar zag dat ze hier geen gehoor aan gaven en dat de man met de pet wegfietste in de richting van het eiland. [slachtoffer 2] zag dat [medeverdachte] er achteraan reed met zijn scootmobiel.
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:10 uur samen met collega [verbalisant] in dienst was en hoorde dat de centralist van het OC in Hengelo hen verzocht te gaan naar de [adres 2] in Almelo. Door de bewoner van dat perceel, naar later bleek aangever [slachtoffer 2] , was gezien dat zojuist diens fiets voor de deur van zijn woning was weggenomen. De melder had gezien dat zijn fiets door twee mannelijke verdachten was weggenomen, waarvan hij er één herkende als de hem bekende [medeverdachte] . Volgens de melder zat [medeverdachte] in een scootmobiel. De fiets betrof een groene herenfiets met witte tape om het zadel. De verdachten zouden met de fiets van de melder zijn weggereden richting de Eilandbrug. Verbalisant [verbalisant] is naar de [adres 3] in Almelo gereden. [medeverdachte] kent de verbalisant ambtshalve en verbalisant [verbalisant] weet dat [medeverdachte] regelmatig op de [adres 3] verblijft. Aan het einde van de Thorbeckelaan, ter hoogte van de rotonde met de Apollolaan, zag verbalisant [verbalisant] de hem ambtshalve bekende [medeverdachte] in zijn scootmobiel over de rotonde rijden. Verbalisant [verbalisant] zag dat naast [medeverdachte] een onbekende man fietste.
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat zij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:20 uur, op de locatie Thorbeckelaan, Almelo, als verdachte aanhield: [verdachte] .
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat zij samen dienst deed met verbalisant [verbalisant] op 19 maart 2018. De verbalisanten kregen via een melding van de meldkamer van de politie te horen dat er zojuist een fiets was gestolen aan de Parellelweg te Almelo en dat de melder een van de daders had herkend als [medeverdachte] . De daders zouden richting Eilandbrug zijn gegaan. De fiets die gestolen was zou tape om het zadel hebben. Verbalisant [verbalisant] is samen met verbalisant [verbalisant] aangereden via de Thorbeckelaan te Almelo. Verbalisant [verbalisant] zag dat aldaar de haar ambtshalve bekende [medeverdachte] op zijn scootmobiel reed en dat naast hem een haar onbekende persoon op een fiets fietste. De persoon op de fiets reed aan de buitenkant en ze reden in de richting van de Thorbeckelaan. Verbalisant [verbalisant] had het bijrijdersportier van het dienstvoertuig geopend en riep de twee personen aan dat ze moesten stoppen. Verbalisant [verbalisant] zag dat hierop de onbekende persoon op de fiets versnelde en het was verbalisant [verbalisant] duidelijk dat de persoon niet de intentie had om te stoppen. Verbalisant [verbalisant] heeft het voertuig verlaten en is te voet achter de persoon op de fiets aangegaan. Verbalisant [verbalisant] zag dat de onbekende persoon door een stuurbeweging zijn balans verloor en tot stilstand kwam. Verbalisant [verbalisant] zag dat dat de onbekende man op de fiets aanstalten maakte om weer op de fiets te stappen. Hierop heeft verbalisant [verbalisant] de man nogmaals aangeroepen dat hij moest blijven staan, waarop de onbekende man bleef staan. Verbalisant [verbalisant] zag dat om het zadel van de fiets waarop de onbekende man fietste, tape zat. Verbalisant [verbalisant] heeft hierop de onbekende man aangezegd dat hij was aangehouden op verdenking van diefstal van een fiets.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 in de nacht in het centrum van Almelo was. Verdachte heeft verklaard dat hij een man tegen kwam die hij niet goed kent en waarvan hij later las dat de man [medeverdachte] heet. Verdachte heeft verklaard dat hij de man kende omdat hij de man in 2012 of 2013 een keer in de Karelskamp heeft gezien. De man vroeg verdachte of verdachte drugs verkocht waarop verdachte heeft gezegd dat hij geen drugs verkoopt. Verdachte heeft verklaard dat hij daarna aan de man om een fiets heeft gevraagd. Verdachte heeft verklaard dat hij van de man een fiets kon krijgen en dat hij niet voor de fiets heeft betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met de man een stuk moest lopen. Verdachte heeft verklaard dat de man in een invalidewagentje reed. Verdachte heeft verklaard dat hij weet dat de man gewoon kan lopen. Verdachte heeft verklaard dat hij op de stoep voor de woning stond en dat de man voor de container stond voor de woning. Verdachte heeft verklaard dat de man de fiets pakte en aan verdachte gaf. Verdachte heeft verklaard dat de fiets waarop hij is aangehouden, de fiets is die is weggenomen.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] vooraf hebben gesproken over het ophalen van een fiets en dat zij gezamenlijk naar de woning van aangever zijn gegaan, alwaar de fiets die is weggenomen in de tuin stond.
De rechtbank ziet zich ook bij beoordeling van het tweede feit gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank verwijst naar de algemene overweging voor wat betreft het bewijs van medeplegen zoals hierboven bij feit 1 is opgenomen.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de fiets van aangever [slachtoffer 2] op grond van de aangifte, het proces-verbaal van aanhouding en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het aantreffen van deze fiets onder verdachte die op dat moment in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte] was, vast dat de diefstal van de fiets door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gezamenlijk is gepleegd. De verdachten zijn gezamenlijk naar de woning gegaan alwaar de fiets zich bevond, hebben de fiets meegenomen en zijn vervolgens gezamenlijk vertrokken. Het standpunt van de verdediging dat er toestemming zou zijn voor het verkrijgen van de fiets acht de rechtbank, gezien de wijze waarop de fiets is weggenomen, in de nachtelijke uren, zonder overleg met de eigenaar, niet aannemelijk.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. Nog los van het feit of verdachte ten tijde van het gebeuren de daadwerkelijke wegneemhandeling heeft verricht hebben verdachte en zijn medeverdachte van te voren besproken dat een fiets zou worden weggenomen en zijn zij gezamenlijk de fiets gaan halen. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van verdachte ook aan dit feit van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van de diefstal van de fiets bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.