ECLI:NL:RBOVE:2018:3346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
08/760056-18 en 21/002056-17 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veelpleger tot ISD-maatregel na inbraak en fietsendiefstal in Almelo

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 54-jarige verdachte, die werd beschuldigd van inbraak in een café en fietsendiefstal in Almelo. De verdachte, een veelpleger, werd veroordeeld tot de ISD-maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte op 19 maart 2018 in een café in Almelo had ingebroken, waarbij zij gokkasten openbraken en geldcassettes stalen. De verdachte was ook schuldig aan de diefstal van een fiets. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en de medeverdachte in elkaars gezelschap waren tijdens de misdrijven en dat er voldoende bewijs was voor medeplegen. De verdachte werd veroordeeld tot een schadevergoeding van bijna 1.250 euro aan de benadeelde partij, [bedrijf] BV, en de rechtbank legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de maatschappij mee. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte onder dwang handelde en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08/760056-18 en 21/002056-17 (tul) (P)
Datum vonnis: 13 september 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. F.D.W. Siccama, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander of alleen uit een café geldcassettes met geld heeft gestolen;
feit 2:samen met een ander of alleen een fiets heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 19 maart 2018 in de gemeente Almelo in/uit een café aan
de [adres 1] tezamen en in vereniging met één of meer anderen,
althans alleen, twee, althans één of meer geldcassettes en/of geld, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
2
hij op of omstreeks 19 maart 2018 in de gemeente Almelo tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets, in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte kort na de inbraakmelding in het café in aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte] door de politie is aangetroffen op de Thorbeckelaan in Almelo, waarna beide verdachten er vandoor probeerden te gaan. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verbalisant bij de staandehouding van verdachte gerinkel hoort en twee geldcassettes en geld op de grond ziet liggen. De officier van justitie haalt voorts aan dat in de mand van verdachtes scootmobiel een rode klauwhamer is aangetroffen, terwijl rode verf is aangetroffen op de opengebroken gokkast in het café, als ook dat op glasscherven in het café schoensporen zijn aangetroffen die qua profiel en maat overeenkomen met de schoenen van verdachte. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij onder bedreiging van de hem onbekende medeverdachte [medeverdachte] mee moest om een fiets te stelen en mee moest naar het café waarvan de ruit reeds was vernield, nu verdachte hierover niet eerder dan bij de voorgeleiding vertelt, een niet geloofwaardig en bizar verhaal.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat de aangever ten tijde van de diefstal verdachte en een medeverdachte heeft gezien en verdachte ook heeft herkend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat uitgaande van de verklaring van verdachte, die stelt dat hij onder bedreiging met medeverdachte [medeverdachte] mee ging naar het café, hoogstens sprake kan zijn van medeplichtigheid, maar dat dit niet is tenlastegelegd. Volgens de raadsman bevat het dossier geen redengevend bewijs voor medeplegen van inbraak, nu getuigen of sporen die expliciet wijzen in de richting van verdachte ontbreken. De raadsman heeft gesteld dat de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen net zo goed passen bij het scenario dat de medeverdachte deze inbraak alleen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en de aanwezigheid bij en de wetenschap van het misdrijf bij verdachte onvoldoende zijn om verdachte als medepleger van de diefstal van de fiets aan te merken, temeer nu verdachte geen wegneemhandeling heeft verricht en de fiets niet onder hem is aangetroffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op 19 maart 2018 omstreeks 05.13 uur een melding binnen kwam van een inbraakalarm in haar café aan de [adres 1] in Almelo. Daar aangekomen zag [slachtoffer 1] dat het raam van de voordeur van het pand vernield was. Zij zag veel glas op de grond. In het café zelf zag zij dat de daar aanwezige twee gokkasten, waren beschadigd, dat bij beide gokkasten de geldcassettes aan de zijkanten weg waren en dat de kasten op die plek beschadigd waren. [slachtoffer 1] schat aan de hand van de vorige leging van ongeveer twee weken eerder dat er in totaal aan muntgeld een bedrag van tussen de 1000 en 1500 euro aanwezig was. De gokkasten zijn eigendom van de firma [bedrijf] . Gezien de melding van de alarmcentrale vermoed [slachtoffer 1] dat de ínbraak ongeveer plaats heeft gevonden tussen 05.00 en 05.20 uur. [2]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:10 uur samen met collega [verbalisant] in dienst was en hoorde dat de centralist van het OC in Hengelo hen verzocht te gaan naar de [adres 2] in Almelo. Door de bewoner van dat perceel, naar later bleek aangever [slachtoffer 2] , was gezien dat zojuist diens fiets voor de deur van zijn woning was weggenomen. De melder had gezien dat zijn fiets door twee mannelijke verdachten was weggenomen, waarvan hij er één herkende als de hem bekende [verdachte] . Volgens de melder zat [verdachte] in een scootmobiel. De fiets betrof een groene herenfiets met witte tape om het zadel. De verdachten zouden met de fiets van de melder zijn weggereden richting de Eilandbrug. Verbalisant [verbalisant] is naar de [adres 3] in Almelo gereden. [verdachte] kent de verbalisant ambtshalve en verbalisant [verbalisant] weet dat [verdachte] regelmatig op de [adres 3] verblijft. Aan het einde van de Thorbeckelaan, ter hoogte van de rotonde met de Apollolaan, zag verbalisant [verbalisant] de hem ambtshalve bekende [verdachte] in zijn scootmobiel over de rotonde rijden. Verbalisant [verbalisant] zag dat naast [verdachte] een onbekende man fietste. Dit bleek later verdachte [medeverdachte] . Verbalisant [verbalisant] is naar [verdachte] en [medeverdachte] toe gereden en heeft met de dienstauto geprobeerd de doorgang te blokkeren. Verbalisant [verbalisant] stapte uit en zei; "Politie, staan blijven". Op dat moment zag verbalisant [verbalisant] dat [verdachte] en [medeverdachte] er allebei vandoor gingen, zij stopten niet. Verbalisant [verbalisant] stuurde de dienstauto de stoep op en sneed zo [medeverdachte] de pas af. Verbalisant [verbalisant] zag dat collega [verbalisant] bij [medeverdachte] kon komen. Verbalisant [verbalisant] zag dat [verdachte] over de straat reed met zijn scootmobiel. Verbalisant [verbalisant] reed op dat moment achter [verdachte] aan over de stoep. Na ongeveer 200 meter rijden reed verbalisant [verbalisant] naast [verdachte] , met het autoraam omlaag. Tussen verbalisant [verbalisant] en [verdachte] in bevonden zich alleen de geparkeerde auto's. Verbalisant [verbalisant] schreeuwde toen naar [verdachte] dat hij moest blijven staan. Op dat moment hoorde verbalisant [verbalisant] uit de richting van [verdachte] een doffe klap en een hard gerinkel op de straat. Dat gerinkel klonk als metaal. Direct hierop zag verbalisant [verbalisant] dat [verdachte] om de auto tussen hen in reed en op de stoep stopte. Verbalisant [verbalisant] stapte uit en ging voor [verdachte] staan. Verbalisant [verbalisant] zag dat [verdachte] in het mandje aan de voorzijde van zijn scootmobiel een zwarte muts had liggen en dat daaronder een rode klauwhamer lag, met een zwart handvat. Nadat verbalisant [verbalisant] zich kort omdraaide en weer opkeek zag hij dat [verdachte] opeens zijn muts op zijn hoofd had en dat het mandje voor op zijn scootmobiel leeg was. Verbalisant [verbalisant] vroeg [verdachte] direct waar die rode klauwhamer gebleven was en hoorde [verdachte] zeggen dat hij niet wist waar verbalisant [verbalisant] het over had. Toen zag verbalisant [verbalisant] de rode klauwhamer op de grond liggen die kort daarvoor nog in het mandje van [verdachte] lag. Verbalisant [verbalisant] heeft [verdachte] gezegd dat hij was aangehouden. Verbalisant [verbalisant] zag dat [verdachte] uit zijn scootmobiel opstond en met collega [verbalisant] naar de dienstauto liep. Verbalisant [verbalisant] zag dat collega [verbalisant] aan kwam rijden en stopte op de plek waar verbalisant [verbalisant] de doffe klap en het metaal gerinkel had gehoord, vlak naast hem. Toen collega [verbalisant] uitstapte en verbalisant [verbalisant] vroeg te kijken liep verbalisant [verbalisant] om de grijze Volkswagen Golf heen en zag toen op de grond twee grote geldcassettes en allemaal los kleingeld liggen. Het was voor verbalisant [verbalisant] duidelijk dat [verdachte] deze geldcassettes mogelijk tussen zijn benen op zijn scootmobiel had staan en deze eraf heeft gegooid toen verbalisant [verbalisant] bij hem kwam. Dit verklaart de doffe klap en het metaalgerinkel. Dat maakt verbalisant [verbalisant] op uit het feit dat er verder niemand op de Thorbeckelaan aanwezig was, al vanaf het moment dat zij richting de rotonde reden. Op dat moment heeft verbalisant [verbalisant] die twee geldcassettes daar niet zien liggen. Tegelijkertijd aan dit incident werden collega's van de eenheid 2204 gestuurd naar de [adres 1] in Almelo omdat daar kort daarvoor was ingebroken in een café. Verbalisant [verbalisant] vroeg via de portofoon aan die eenheid wat daar was weggenomen en hoorde dat tegen hem werd gezegd dat er twee geldcassettes uit de in het pand aanwezige gokautomaten waren weggenomen. [3]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hem op 30 april 2018 voor onderzoek werd aangeboden:
[1] één paar schoenen, merk Denw, maat 42, gewaarmerkt AAKN3194NL, in beslag genomen onder [medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2] 1970,
[2] één paar schoenen, merk Lowa, maat 42, gewaarmerkt AAKN3195NL, in beslag genomen onder [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1963.
Verbalisant [verbalisant] heeft het profiel van de schoenen vergeleken met de schoensporen die bij de inbraak aan de [adres 1] te A1melo, als omschreven in BVH proces PL0600-2018117948 werden aangetroffen. Met de aangeboden schoenen zijn proefafdruksporen vervaardigd. Ten gevolge van de slijtage en beschadigingen in de zolen van de schoenen kunnen de hiermee gemaakte proefafdruksporen als karakteristiek voor deze schoenen worden beschouwd. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de schoenen [1] en [2], de proefafdruksporen en het schoenspoor gewaarmerkt AAJT9974NL, bleek mij dat deze fragmenten van 3 verschillende schoensporen weergaf. De 3 fragmenten zijn door mij gewaarmerkt als A, B en C.
Het profiel van het fragment B komt overeen met het profiel van de schoenen [1]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het
schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de schoenen [1].
Het profiel en de afmeting van het fragment C komt overeen met het profiel en de maat van
de rechterschoen [2]. Door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten kon niet worden vastgesteld dat het schoenspoor daadwerkelijk is veroorzaakt met de rechterschoen [2]. Onverklaarbare verschillen zijn niet waargenomen. Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de schoenen [2], de proefafdruksporen en het schoenspoor gewaarmerkt AAJT9975NL, bleek mij dat deze qua profiel en afmeting overeenkwam met het profiel en de maat van de rechterschoen [2]. [4]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 19 maart 2018 vroeg in de ochtend een man tegenkwam die later medeverdachte [medeverdachte] bleek te zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] is meegegaan naar het café aan de [adres 1] in Almelo en dat hij heeft gezien dat [medeverdachte] door een kapotte glazen ruit van de deur het café is ingegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] op de gokkasten sloeg en dat [medeverdachte] twee gokkasten heeft opengebroken en de daarin aanwezige geldcassettes een voor een wegnam. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] een geldcassette in de mand van de scootmobiel deed en een andere geldcassette tussen verdachtes benen zette op de scootmobiel. Verdachte heeft verklaard dat de geldcassettes vervolgens beide naast elkaar op de voetensteun van de scootmobiel zijn gezet. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] een rode klauwhamer in het mandje van de scootmobiel gooide. Verdachte heeft verklaard dat de afspraak was dat verdachte moest terugrijden naar de Thorbeckelaan en dat de beide verdachten gelijktijdig in de richting van de Thorbeckelaan zijn vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij de geldcassettes moest vervoeren. Verdachte heeft verklaard dat de geldcassettes op het moment dat hij werd aangehouden aan de Thorbeckelaan van de scootmobiel zijn gevallen. [5]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] voor, ten tijde van en na de inbraak in het café in elkaars gezelschap hebben verkeerd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit en met name of verdachte als medepleger kan worden gezien.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte op grond van de aangifte, het proces-verbaal van uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek, het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte, alsmede het bijzonder korte tijdsbestek tussen het moment van de betreffende diefstal van twee geldcassettes uit het café aan de [adres 1] en het aantreffen van deze specifieke goederen onder verdachte in nabijheid van de medeverdachte, vast dat de geldcassettes door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] uit het café aan de [adres 1] in Almelo zijn weggenomen. De overeenkomsten in profiel en maat tussen de schoen van verdachte en het op het plaats delict aangetroffen schoenspoor, alsmede de onder verdachte aangetroffen rode klauwhamer en het gegeven dat rode verf is aangetroffen op de opengebroken gokkasten bieden naar het oordeel van de rechtbank ondersteuning in het bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak. Ook het feit dat verdachte zelf heeft verklaard dat de afspraak was dat hij de geldcassettes zou vervoeren naar de Thorbeckelaan, weegt hierbij mee.
Het verhaal van verdachte dat hij onder dwang van [medeverdachte] is meegegaan naar het café vindt op geen enkele wijze steun in onderhavig dossier. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. Hoewel niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het gebeuren een daadwerkelijke inbraakhandeling heeft verricht, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 omstreeks 05:00 uur getik tegen de voorzijde van het raam hoorde en hoorde dat zijn hond begon te blaffen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens uit het raam gekeken en zag twee personen. Een van de personen herkende hij als zijnde [verdachte] . [slachtoffer 2] herkende hem aan zijn postuur en zijn stem. Tevens zag [slachtoffer 2] dat de persoon op een scootmobiel zat. De tweede man heeft [slachtoffer 2] alleen op zijn rug gezien en hij zag dat deze man in donker gekleed was en dat hij een donkerkleurige pet droeg. [slachtoffer 2] zag dat de man met de pet op zijn fiets in zijn handen had. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij heeft geroepen naar de mannen dat ze zijn fiets moesten laten staan, maar zag dat ze hier geen gehoor aan gaven en dat de man met de pet wegfietste in de richting van het eiland. [slachtoffer 2] zag dat [verdachte] er achteraan reed met zijn scootmobiel. [6]
Verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op maandag 19 maart 2018 omstreeks 05:10 uur samen met collega [verbalisant] in dienst was en hoorde dat de centralist van het OC in Hengelo hen verzocht te gaan naar de [adres 2] in Almelo. Door de bewoner van dat perceel, naar later bleek aangever [slachtoffer 2] , was gezien dat zojuist diens fiets voor de deur van zijn woning was weggenomen. De melder had gezien dat zijn fiets door twee mannelijke verdachten was weggenomen, waarvan hij er één herkende als de hem bekende [verdachte] . Volgens de melder zat [verdachte] in een scootmobiel. De fiets betrof een groene herenfiets met witte tape om het zadel. De verdachten zouden met de fiets van de melder zijn weggereden richting de Eilandbrug. Verbalisant [verbalisant] is naar de [adres 3] in Almelo gereden. [verdachte] kent de verbalisant ambtshalve en verbalisant [verbalisant] weet dat [verdachte] regelmatig op de [adres 3] verblijft. Aan het einde van de Thorbeckelaan, ter hoogte van de rotonde met de Apollolaan, zag verbalisant [verbalisant] de hem ambtshalve bekende [verdachte] in zijn scootmobiel over de rotonde rijden. Verbalisant [verbalisant] zag dat naast [verdachte] een onbekende man fietste. Dit bleek later verdachte [medeverdachte] . [7]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 in de nacht in het centrum van Almelo was. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een man tegen kwam die hij niet goed kent en die hij in 2012 of 2013 een keer in de Karelskamp heeft gezien. De man vroeg [medeverdachte] of [medeverdachte] drugs verkocht of bij zich had. [medeverdachte] heeft gezegd dat hij geen drugs verkoopt. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij daarna aan de man om een fiets heeft gevraagd en dat de man daarop zei ja, ik heb een fiets bij mijn broertje. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met verdachte naar de woning van het broertje is gegaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat de man in een invalidewagentje reed terwijl hij niet invalide is. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de fiets van de man heeft gekregen. [8]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] een fiets wilde. Verdachte heeft verklaard dat verdachte op de weg stond met zijn scootmobiel en dat [medeverdachte] de fiets uit het tuintje heeft weggehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij de jongen van de fiets (de rechtbank leest: aangever [slachtoffer 2] ) verdachtes naam hoorde roepen toen verdachte op zijn scootmobiel en [medeverdachte] met de fiets weggingen. [9]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] voor, ten tijde van en na de diefstal van de fiets in elkaars gezelschap hebben verkeerd.
De rechtbank ziet zich ook bij beoordeling van het tweede feit gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit en met name of verdachte als medepleger kan worden gezien.
De rechtbank verwijst naar de algemene overweging voor wat betreft het bewijs van medeplegen zoals hierboven bij feit 1 is opgenomen.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van de fiets van aangever [slachtoffer 2] op grond van de aangifte, het proces-verbaal van aanhouding en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en het aantreffen van deze fiets onder medeverdachte [medeverdachte] die op dat moment in het bijzijn van verdachte was, vast dat de diefstal van de fiets door verdachte en medeverdachte [verdachte] gezamenlijk is gepleegd.
Het verhaal van verdachte dat hij onder dwang van [medeverdachte] heeft gehandeld en mee moest om een fiets te halen, vindt op geen enkele wijze steun in onderhavig dossier. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is komen vast te staan. Hoewel verdachte ten tijde van het gebeuren niet de daadwerkelijke wegneemhandeling heeft verricht, is de bijdrage van verdachte ook aan dit tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van de diefstal van de fiets bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 19 maart 2018 in de gemeente Almelo uit een café aan de [adres 1] tezamen en in vereniging met een ander twee geldcassettes en geld dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijf] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2
hij op 19 maart 2018 in de gemeente Almelo tezamen en in vereniging met een ander een fiets die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatig daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een noodzakelijke en laatste schakel moet zijn in een keten van minder ingrijpende interventies ter bestrijding van veelplegersoverlast. De raadsman heeft aangevoerd dat nu een onvoorwaardelijke ISD-maatregel in dit geval niet zal zijn gericht op gedragsverandering en gezien de momenteel aanwezige motivatie van verdachte, het feit dat verdachte wat van zijn leven wil maken en zijn wat gevorderde leeftijd, een minder ingrijpende voorwaardelijke ISD-maatregel beter passend zou zijn, met als voorwaarde een meldplicht, opdat verdachte van daaruit zijn leven in zijn vertrouwde omgeving kan opbouwen. Daarnaast kan een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden om de mogelijkheid van een andere reclasseringsinstantie te onderzoeken.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] ingebroken in een café. De verdachten hebben in het café twee speelautomaten opengebroken, waarna zij de daarin aanwezige geldcassettes met inhoud hebben gestolen. Verdachte heeft zich met medeverdachte [medeverdachte] tevens schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Beide feiten betreffen feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Door het plegen van dit soort feiten draagt verdachte bij aan een hinderlijke vorm van criminaliteit en overlast die jaarlijks grote schade toebrengt aan de gedupeerden. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte, die als stelselmatige dader wordt aangemerkt, is in het verleden vaak voor onder meer vermogensdelicten veroordeeld, zo blijkt uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 26 april 2018. De in die veroordelingen gelegen waarschuwingen weerhouden verdachte er niet van om dergelijke strafbare feiten te blijven begaan. Gezien verdachtes justitiegeschiedenis, zijn huidige leefomstandigheden en zijn verslavingsproblematiek houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw tot het plegen van misdrijven als de onderhavige zal overgaan, zolang voor zijn problematiek geen oplossing wordt gevonden. Hiermee is de veiligheid van personen en goederen in het geding.
Over verdachte is op 22 mei 2018 een reclasseringsrapport opgemaakt door J.C. Muller van het Leger des Heils, jeugdbescherming en reclassering. Hieruit volgt onder meer het volgende.
‘Betrokkene heeft een Justitiële Documentatie van 51 pagina's en staat bekend als zeer actieve veelpleger. Ook is hij ISD kandidaat. Nadat een eerdere ISD periode medio 2016 beëindigd was, is het in eerste instantie niet gelukt om voor betrokkene een geschikte beschermde woonplek te vinden. Hierbij speelt de complexe problematiek op ongeveer alle leefgebieden een belangrijke rol. Betrokkene wilde toen alleen in de omgeving van Almelo wonen. De instellingen daar bleken niet geschikt, vonden de problematiek te zwaar, of betrokkene was niet gemotiveerd voor een dergelijke plek. Hierdoor verbleef betrokkene op vrijwillige basis nog enige tijd bij OBC Berkelland. Op een gegeven moment liet betrokkene echter agressief gedrag zien richting personeel van OBC Berkelland en gooide hij daar de ruiten in, waardoor hij daar niet meer welkom was. De consequentie was dat betrokkene toen zonder adequaat onderdak was. Mede hierdoor recidiveerde hij veelvuldig.
Op 07-04-2017 is betrokkene geplaatst op een overbruggingsplek bij Ipse de Bruggen in
Poortugal. Helaas moest hij hier binnen twee maanden alweer vertrekken omdat hij zich niet hield aan de afspraken en in verband met alcoholgebruik. Hij verbleef vervolgens ongeveer vijf maanden bij zijn moeder en gebruikte toen geen middelen. In deze periode ging het redelijk goed met hem, maar hij kon niet bij haar blijven gezien haar gezondheidsproblemen. Eind december 2017 is er een woonplek voor betrokkene gevonden bij Ambiq, Erve 't Middelhoes, te Rietmolen. Hier woonde hij minder dan een maand, want hij moest daar vertrekken omdat hij zich dwingend en bedreigend opstelde naar medebewoners en personeel. Ook hierbij speelde zijn alcoholgebruik een rol.
Het lukt betrokkene niet om dusdanig te functioneren in onze maatschappij dat hij op het 'rechte pad' kan blijven. Gelet op de documentatie van betrokkene, het gedrag van betrokkene de afgelopen jaren en het feit dat hij te boek staat als zeer actieve veelpleger, maakt dat wij het recidiverisico als hoog inschatten. Ingeschat wordt dat er een hoog risico op onttrekken aan voorwaarden is. Meerdere toezichten zijn op negatieve gronden geretourneerd. Betrokkene hield zich onder meer niet aan de bijzondere voorwaarden.
Geadviseerd wordt een ISD-maatregel op te leggen.’
Uit een over verdachte door J.M. Westenbroek, psychiater NIFP Noord-Oost Nederland, opgemaakt trajectconsult van 27 maart 2018 volgt het volgende.
‘Betrokkene is sinds zijn vroege kinderleeftijd bekend bij justitie. Hij lijkt zich moeilijk aan regelgeving te kunnen houden en lijkt de waarheid te kunnen verdraaien als het hem beter uitkomt. Er lijkt sprake te zijn van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene imponeert daarbij als verstandelijk beperkt. In hoeverre er sprake is van cognitieve beschadiging door het alcoholgebruik in het verleden en de traumata met coma, is moeilijk aan te geven. Mogelijk is er daarnaast sprake van een PTSS, echter betrokkene geeft nu niet aan slecht te slapen/nachtmerries te hebben. Dit kan echter ook een gekozen procespositie zijn ("zo normaal mogelijk proberen te doen"). Afgaande op de reclasseringsadviezen zijn er aanwijzingen dat er nog steeds sprake is van (mogelijk problematisch) alcoholgebruik, echter dit wordt door betrokkene ontkend. Er zijn daarbij problemen op het gebied van wonen en werken. In het gesprek met ondergetekende maakt betrokkene een gemotiveerde indruk om zich te laten begeleiden. Betrokkene is uitgebreid in beeld bij de hulpverlening. Er zijn meerdere ISD maatregelen opgelegd geweest, met ook (de mogelijkheid tot) behandeling, wat, als het ten laste gelegde bewezen geacht wordt, niet geleid heeft tot een recidivevrij leven. Vanuit psychiatrisch oogpunt bestaan geen contra-indicaties voor opleggen van een ISD-maatregel. De maatregel zal dan overigens vooral een beveiliging voor
de maatschappij zijn. Het is gezien de uitkomst van de vorige ISD maatregel af te
vragen of betrokkene hier zelf van zal profiteren.’
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de gevorderde maatregel is voldaan.
De rechtbank overweegt dat indien sprake is van een mogelijke oplegging van de ISD-maatregel enerzijds het belang van de maatschappij om beveiligd te worden tegen de aantasting van personen en goederen door misdrijven en anderzijds het onder meer in artikel 5 van het EVRM neergelegde recht op persoonlijke vrijheid dient te worden afgewogen. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van een dergelijke maatregel. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte reeds eerder een ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen. Echter nu verdachte telkens opnieuw overlast en financiële schade blijft veroorzaken, overweegt de rechtbank dat het maatschappelijk belang dient te prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de maatregel naast beveiliging van de maatschappij, beoogt een bijdrage te leveren aan de beëindiging van verdachtes recidive en voorts aan een oplossing van verdachtes problematiek. De rechtbank weegt hierbij mee dat verdachte te kennen heeft gegeven open te staan voor hulpverlening en dat hij, gezien zijn leeftijd, zijn leven een andere wending wil geven.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt een ISD-maatregel verdachte de gelegenheid om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken en de door hem gewenste verandering in zijn persoonlijke leefomstandigheden teweeg te brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit dan deze maatregel. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om aanhouding in geval van het overwegen van een ISD-maatregel af, nu dit verzoek onvoldoende is onderbouwd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank voorts van oordeel dat de ISD-maatregel niet in een voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd. Bij de rechtbank ontbreekt gezien het vorenstaande het vertrouwen dat behandeling van verdachte in een voorwaardelijk kader afdoende is om herhaling van het plegen van strafbare feiten te voorkomen. Rekening houdend met de ernst van de problematiek van verdachte zal de rechtbank aldus de onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren. De rechtbank ziet bij het bepalen van de duur van de maatregel geen redenen om op grond van artikel 38n, tweede lid, Sr rekening te houden met de tijd door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[bedrijf] BV vertegenwoordigt door [naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.510,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende post:
- reparatiekosten speelautomaten.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdediging zich niet kan voorstellen dat de benadeelde partij niet is verzekerd tegen brand of inbraak. Dit zou nader moeten worden uitgezocht, wat een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is onvoldoende betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. Of de benadeelde verzekerd is voor de toegebrachte schade acht de rechtbank niet relevant, aangezien er bij benadeelde, zelfs al zou deze verzekering bestaan, geen verplichting bestaat om de schade te claimen.
Materiele schade
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.248,00 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
BTW
Voor het overige, zijnde de BTW over het gevorderde bedrag, zal de rechtbank de vordering wegens verrekenbaarheid van de BTW met de fiscus afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 21/002065-17

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat, indien aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, de vordering tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van tien weken die het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij vonnis van 20 november 2017 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd, wordt afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens verzocht om afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het, gelet op de aan verdachte op te leggen maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, niet opportuun daarnaast deze vordering toe te wijzen. Daarom zal de rechtbank de vordering geheel afwijzen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 38m Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2 het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders,voor de tijd van
twee jaren;
verzoek van de raadsman
- wijst het verzoek van de raadsman om aanhouding om de mogelijkheid van een andere reclasseringsinstantie te onderzoeken af.
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf] BV vertegenwoordigt door [naam] , van een bedrag van € 1.248,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.248,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 22 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [bedrijf] BV vertegenwoordigt door [naam] , voor een deel van € 262,08 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf onder parketnummer 21/002065-17
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. E.J.M. van Engelen en
mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018117948. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangever [slachtoffer 1] van 19 maart 2018, pagina 12 – 13.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 19 maart 2018, pagina 21 – 22.
4.Het proces-verbaal uitslag vergelijkend schoensporenonderzoek van verbalisant [verbalisant] van 1 mei 2018, onderdeel van gebundelde nagezonden stukken, ongenummerd.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 augustus 2018 voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 20 maart 2018 met bijlage, pagina 5, 7, 8.
7.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 19 maart 2018, pagina 21.
8.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris in de rechtbank Overijssel van [medeverdachte] van 2 juli 2018.
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 augustus 2018 voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.