ECLI:NL:RBOVE:2018:3341

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
6802606 \ CV EXPL 18-1803
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake bekrachtiging van vertegenwoordiging in een overeenkomst voor reclame-uitingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juli 2018 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen Clingendael International Publicity Planning B.V. (hierna: Clingendael) en een gedaagde partij. Clingendael vordert betaling van een bedrag van € 1.546,18, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst die op 27 augustus 2015 is gesloten voor het plaatsen van een reclame-uiting. De gedaagde stelt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is, omdat haar echtgenoot, die de overeenkomst heeft ondertekend, niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de factuur voor het eerste contractjaar zonder protest heeft voldaan, wat wordt gezien als een bekrachtiging van de overeenkomst. De rechter heeft de gedaagde opgedragen te bewijzen dat de overeenkomst slechts voor één jaar is aangegaan, en niet voor de door Clingendael gestelde vijf jaar. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door de gedaagde over het bewijs dat zij wil leveren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 6802606 \ CV EXPL 18-1803
Vonnis van 17 juli 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLINGENDAEL INTERNATIONAL PUBLICITY PLANNING B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
eisende partij, hierna te noemen Clingendael,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats 1] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna Clingendael en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 mei 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenares geweest van de eenmanszaak [bedrijf] te [plaats 2] , waarin zij met ingang van 1 september 2014 een schoenwinkel dreef.
2.2.
Op 27 augustus 2015 heeft de heer [A] namens Clingendael een overeenkomst gesloten met de heer [X] , echtgenoot van [gedaagde] , voor het plaatsen van een reclame-uiting voor [bedrijf] op een flatscreen in sporthal De Reeve te Kampen. In deze overeenkomst staat het volgende:
“(…) Opdrachtgever draagt aan Clingendael op het gedurende 60 maanden, beginnende bij plaatsing, verzorgen voor opdrachtgever van na te melden reclame-uiting, welke opdracht door Clingendael van opdrachtgever wordt aanvaard. (…)
Opdrachtgever zal aan Clingendael voor het verzorgen van de reclame-uiting voldoen een huur ten bedrage van € 300 per jaar, exclusief BTW. Fakturatie en betaling zal per volledig jaar plaatsvinden. (…)”
2.3.
In deze overeenkomst is het woord “maand” doorgestreept en is in plaats daarvan het woord “jaar” handmatig bijgeschreven. De woorden “volledig jaar” zijn omcirkeld.
2.4.
Clingendael heeft een reclame-uiting voor [bedrijf] geplaatst op een flatscreen in de sporthal. De door Clingendael in verband daarmee aan [bedrijf] gestuurde factuur voor het eerste contractjaar is door [gedaagde] voldaan.
2.5.
[gedaagde] heeft de schoenwinkel in april 2016 gesloten.
2.6.
Op 1 november 2016 heeft Clingendael een factuur ten bedrage van € 363,25 aan [bedrijf] gestuurd voor het tweede contractjaar. Deze factuur is ondanks verschillende aanmaningen onbetaald gebleven.
2.7.
Clingendael heeft bij brief van 20 februari 2018 aan [gedaagde] - onder verwijzing naar haar algemene voorwaarden - naast de reeds verstreken termijn(en) ook de toekomstige termijnen ineens opgevraagd. [gedaagde] is gesommeerd een hoofdsom van € 1.453,00, vermeerderd met rente en kosten, binnen 5 dagen te voldoen. Dit bedrag is niet voldaan.
2.8.
Op 26 februari 2018 is in het handelsregister geregistreerd dat de [bedrijf] met ingang van 1 januari 2018 is opgegeven.

3.Het geschil

3.1.
Clingendael vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van € 1.546,18, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat [X] haar niet rechtsgeldig heeft vertegenwoordigd. [X] hielp alleen af en toe in de zaak en was niet bevoegd om [bedrijf] te vertegenwoordigen. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [X] de overeenkomst slechts is aangegaan voor de duur van één jaar en dat om die reden door Westerhof handmatig het woord "jaar” is bijgeschreven en de woorden “volledig jaar” zijn omcirkeld.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of tussen Clingendael en [gedaagde] een rechtsgeldige overeenkomst is gesloten. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.2.
Niet in geschil is dat [bedrijf] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst stond ingeschreven in het handelsregister en dat alleen [gedaagde] als eigenares stond vermeld. Gelet op deze inschrijving in de openbare registers was het voor Clingendael kenbaar dat [X] niet bevoegd was de overeenkomst in naam van [bedrijf] te tekenen, waardoor [gedaagde] in beginsel niet aan de overeenkomst gebonden is geraakt.
4.3.
Op grond van artikel 3:78 juncto 3:69 van het Burgerlijk Wetboek kan echter een door een onbevoegd persoon in naam van een ander verrichte rechtshandeling op een later moment door die ander worden bekrachtigd, welke bekrachtiging terugwerkende kracht toekomt. Deze bekrachtiging hoeft niet expliciet te geschieden, maar kan - ingeval van overeenkomst van opdracht - ook blijken uit de betaling van de factuur voor de geleverde diensten.
4.4.
Nu [gedaagde] de factuur voor het eerste contractjaar zonder protest aan Clingendael heeft voldaan, is de kantonrechter van oordeel dat zij daarmee de vertegenwoordiging door [X] heeft gehonoreerd en de overeenkomst heeft bekrachtigd. Deze bekrachtiging brengt mee dat [gedaagde] alsnog vanaf de aanvangsdatum aan de overeenkomst gebonden is geraakt en dat zij de daaruit voortvloeiende verplichtingen dient na te komen.
4.5.
De kantonrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wat de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst is, nu Clingendael onder verwijzing naar de door [X] ondertekende overeenkomst stelt dat deze is aangegaan voor de duur van 5 jaar (60 maanden), terwijl volgens [gedaagde] de overeenkomst slechts voor één jaar is gesloten.
4.6.
Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan Clingendael om haar stelling te bewijzen dat de overeenkomst voor vijf jaar is aangegaan. De door Clingendael overgelegde overeenkomst, waarin expliciet staat vermeld dat opdracht wordt gegeven om gedurende 60 maanden reclame-uitingen te verzorgen, is een onderhandse akte die, op grond van artikel 157 Rv, tussen partijen dwingend bewijs oplevert, behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs.
4.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wordt [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat de overeenkomst van 27 augustus 2015 is aangegaan voor de duur van één jaar. Indien [gedaagde] niet in dit tegenbewijs slaagt, betekent dit dat de overeenkomst is gesloten voor vijf jaar en dat zij ook de termijnen voor de resterende vier jaren dient te voldoen.
4.8.
De kantonrechter wijst erop dat het oproepen van getuigen door [gedaagde] zelf dient te gebeuren. Het oproepen van getuigen is aan bepaalde wettelijke voorschriften gebonden. Voor het geval [gedaagde] niet goed weet wat zij hiervoor moet doen, geeft de kantonrechter haar in overweging rechtskundige bijstand in te roepen bij het Juridisch Loket, een advocaat of een andere daarvoor geschikte juridisch adviseur.
De beslissing
De kantonrechter
- draagt [gedaagde] op te bewijzen dat de overeenkomst van 27 augustus 2015 is aangegaan voor de duur van één jaar,
- bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 juli 2018voor uitlating door [gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
- bepaalt dat [gedaagde] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
- bepaalt dat [gedaagde] , indien zij getuigen wil laten horen, de namen van de te horen getuigen moet opgeven, alsmede de verhinderdagen van partijen en hun gemachtigden in de maanden september tot en met december 2018, waarna datum en tijdstip van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
- bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van mr. F. Koster in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Schuurmanstraat 2,
- indien [gedaagde] getuigen wenst te horen, wordt er op gewezen dat er bij het oproepen van de getuigen rekening mee moet worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt,
- de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven,
- bepaalt dat partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
(EvdB)