In deze zaak heeft verzoeker op 28 mei 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.C. Bosch, kantonrechter bij de Rechtbank Overijssel, naar aanleiding van een verschil van opvatting over de openbaarheid van de zitting. Verzoeker was van mening dat de behandeling van zijn zaak in het openbaar moest plaatsvinden, in overeenstemming met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kantonrechter daarentegen hanteerde de regel dat de behandeling achter gesloten deuren diende te geschieden, tenzij er zwaarwegende belangen waren die openbaarheid vereisten. Verzoeker stelde dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de beslotenheid van de zitting en dat dit zijn recht op een eerlijk proces in gevaar bracht.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op 8 augustus 2018 behandeld, waarbij verzoeker zijn standpunten heeft toegelicht. De kantonrechter, mr. Bosch, heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en betoogd dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot een geslaagde wraking te komen. Hij stelde dat de behandeling van zaken betreffende curatele in beginsel achter gesloten deuren plaatsvindt en dat verzoeker geen zwaarwegende belangen had aangedragen die openbaarheid rechtvaardigden.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer oordeelde dat het toepassen van artikel 803 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) door de kantonrechter niet in strijd was met artikel 6 van het EVRM en dat er geen concrete feiten waren die duidden op vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018.