Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De bewijsoverwegingen
naaflevering aan de klant op de grond zakt. De officier van justitie heeft die stelling niet inhoudelijk bestreden. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat de mogelijke ondeugdelijkheid van de borging (omstandigheden vermeld onder A, B en C op de tenlastegelegde) geen doorslaggevende rol kan spelen bij de vraag of al dan niet in strijd met veiligheidsvoorschriften is gehandeld. De rechtbank komt aldus tot de slotsom dat niet is bewezen dat verdachte het val- of beknellingsgevaar voor haar eigen werknemers niet zoveel mogelijk heeft beperkt. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat het ongeval heeft plaatsgevonden binnen de afdeling afmontage waarbij wordt gewerkt met en onder zware lasten, aan een product dat nog niet af is en dat nog niet door de eindcontrole is geweest. Gelet op deze gevaren hanteert verdachte, zo stelt de verdediging, als strikte veiligheidsinstructie dat er alleen onder de nek mag worden gewerkt als de nek is gestut. Ook deze stelling is door de officier van justitie niet inhoudelijk bestreden en het dossier bevat vele aanknopingspunten dat deze strikte stelregel daadwerkelijk binnen het bedrijf gelding heeft. Anderzijds bevat het dossier geen bewijs waaruit blijkt dat medewerkers hiervan onvoldoende op de hoogte werden gebracht en gehouden. De arbeidsinspectie heeft ook geconcludeerd dat het voorkomen van val- en beknellingsgevaar in de praktijk werd ingevuld door het gebruik van vele stutten en andere onderstempelingsconstructies. Het dossier bevat ook een e-mail uit 2014 waarin de medewerkers onder verwijzing naar een ongeval dat binnen een ander bedrijf heeft plaatsgevonden nogmaals uitdrukkelijk en concreet worden gewezen op ‘het gebruik van bokken om plotseling zakken te voorkomen’ teneinde beknelling als gevolg van een zakkende trailer te voorkomen. De stut werd bovendien ook daadwerkelijk gebruikt tot zeer kort voordat de nek naar beneden viel. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte al dan niet opzettelijk in strijd met artikel 3.17 van het Arbobesluit werkzaamheden aan de nek van de oplegger heeft laten verrichten, waardoor zij wist of redelijkerwijs moest weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers kon ontstaan of te verwachten was.