ECLI:NL:RBOVE:2018:3233

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_18 _ 542
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake aflossingsbedrag openstaande vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Almelo. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin het aflossingsbedrag op een openstaande vordering van € 2.507,72 was vastgesteld op € 132,00 per maand, met ingang van 1 januari 2017. Dit besluit volgde na een financieel onderzoek dat op 8 december 2016 was uitgevoerd.

Verweerder had op 5 februari 2018 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De zitting vond plaats op 29 augustus 2018, waar eiseres aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, H.M.M. Adema. Na de zitting deed de rechtbank onmiddellijk uitspraak.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Dit was gebaseerd op het feit dat eiseres tijdens de bezwaarprocedure had bevestigd dat er geen maandelijkse invordering had plaatsgevonden van het bedrag van € 132,00. Bovendien was er op 8 februari 2018, drie dagen na het bestreden besluit, een nieuw besluit genomen, waarbij het aflossingsbedrag was verlaagd naar € 99,00 per maand. Eiseres had tegen dit nieuwe besluit geen bezwaar gemaakt, wat leidde tot de conclusie dat er geen procesbelang meer was bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank gaf aan dat eiseres zich met een onderbouwd verzoek tot verweerder kon richten om het bedrag van € 99,00 te verlagen indien er gewijzigde feiten of omstandigheden zouden zijn.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier C. Kuiper, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/542
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder

gemachtigde: H.M.M. Adema.

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder na een uitgevoerd financieel onderzoek, het aflossingsbedrag op de nog openstaande vordering van € 2.507,72, met ingang van 1 januari 2017 bepaald op € 132,00 per maand.
Bij besluit van 5 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat er gedurende de bezwaarprocedure geen maandelijkse invordering heeft plaatsgevonden van het genoemde bedrag van € 132,00 en dat op basis van het nader uitgevoerde onderzoek op 8 februari 2018 (slechts drie dagen na afgifte van het bestreden besluit) een nieuw besluit is genomen, waarbij de aflossings-capaciteit nader is vastgesteld op € 99,00 per maand. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in dat eiseres nog procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep.
3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Aan de beoordeling van de beroepsgronden van appellante komt de rechtbank daarom niet toe. Zoals besproken ter zitting kan eiseres zich met een onderbouwd verzoek tot verweerder richten de maandelijkse inhouding van € 99,00 te verlagen indien er sprake is van gewijzigde feiten of omstandigheden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.