ECLI:NL:RBOVE:2018:3228

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ak_18 _ 696
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum toegekende uitkering op grond van de Participatiewet; verweerder ten onrechte afgezien van horen in de bezwaarfase; beroep gegrond

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de ingangsdatum van een toegekende uitkering op grond van de Participatiewet. Eiser had op 10 april 2017 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gelaten. Op 31 juli 2017 diende eiser opnieuw een aanvraag in, die werd toegekend per 31 juli 2017, maar per 1 september 2017 werd de uitkering beëindigd omdat eiser geen vaste woon- en verblijfplaats had. Eiser maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van de uitkering, die hij wilde laten vaststellen op 25 maart 2017, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard zonder dat eiser werd gehoord.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in de bezwaarfase. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is gehoord, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat het horen van eiser had kunnen bijdragen aan een beter begrip van zijn situatie en dat verweerder niet zonder meer had mogen afzien van het horen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser de gelegenheid krijgt om zijn beroep op bijzondere omstandigheden nader toe te lichten.

Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.011,42, te betalen aan de rechtsbijstandsverlener van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/696

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. P. Gerritsen, advocaat te Enschede,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering toegekend ingevolge de Participatiewet (Pw) vanaf 31 juli 2017 tot en met 31 augustus 2017.
Bij besluit van 6 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als getuige/deskundige heeft eiser
W. Aalders, ambulant begeleider werkzaam bij ZorgVisieTwente, meegenomen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde W. Heesen.

Overwegingen

2.1
Eiser heeft op 10 april 2017 bij verweerder een bijstandsuitkering aangevraagd
met als ingangsdatum 25 maart 2017 omdat vanaf deze datum zijn inkomen (WIA-uitkering) beneden de voor hem geldende bijstandsnorm was komen te liggen. Deze aanvraag is bij besluit van 9 juni 2017 buiten behandeling gelaten. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2.2
Op 31 juli 2017 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze is
bij besluit van 27 september 2017 toegekend per 31 juli 2017. Per 1 september 2017 is deze uitkering weer beëindigd omdat eiser vanaf dat moment geen vaste woon- en verblijfplaats meer had.
Vanaf 3 september 2017 is eiser weer woonachtig op het adres Haaksbergerstraat 298 en is hem weer een uitkering toegekend.
Op 5 oktober 2017 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 september 2017 omdat hij van mening is dat de ingangsdatum 25 maart 2017 moet zijn.
2.3
Verweerder heeft aangevoerd dat er in de situatie van eiser geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum kunnen rechtvaardigen.
3.1
Vast staat dat eiser niet is gehoord op zijn bezwaren. Bij het bestreden besluit is het bezwaar met overname van het door de Commissie Bezwaarschriften gegeven advies, kennelijk ongegrond verklaard.
3.2.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan alvorens hij beslist op het bezwaar, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord.
3.3.
Blijkens de duidelijke bewoordingen van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb en
de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van dat artikel vormt de hoorplicht
een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Dit brengt mee dat het een bestuursorgaan niet is toegestaan de belanghebbende de gelegenheid te onthouden om te worden gehoord.
3.4.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:CRVB:2007:BA1463, is hiervan sprake indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
3.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, met name gelet op hetgeen eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd en waarbij hij heeft gewezen op diverse bijzondere omstandigheden binnen zijn privé-situatie waardoor hij niet in staat was binnen de door verweerder gestelde termijn de aanvullende bewijsstukken aan te leveren, niet op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was te achten. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser in het betoog dat het horen ertoe zou hebben bijgedragen
dat eiser zijn beroep op bijzondere omstandigheden nader had kunnen onderbouwen en toelichten, ondersteund door zijn begeleider Aalders die de ernst van de problematiek van eiser goed kent, zoals onder meer blijkt uit zijn verklaring die de gemachtigde van eiser op 28 juni 2018 aan de rechtbank heeft toegezonden. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel in dit geval niet zonder meer voorbij had mogen gaan aan het door behandelaar E. Lichtendahl aan Aalders gegeven advies voor wat betreft de startdatum van de bijstandsuitkering. Ook om die reden had verweerder in dit geval niet van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.
Gelet hierop is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
4. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder met achtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar dient te nemen, waarbij eiser alsnog de gelegenheid wordt geboden zijn beroep op bijzondere omstandigheden met terugwerkende kracht nader toe te lichten. Daarbij kan verweerder nader onderzoek doen naar de beweerde stelling van Aalders, dat behandelaar [naam] hem zou hebben geadviseerd een nieuwe aanvraag in te dienen met als startdatum dezelfde datum als bij de eerste aanvraag en waarbij niet zou
zijn gewezen op de mogelijkheid (tevens) een bezwaar in te dienen tegen het besluit van
9 juni 2017.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1011,42- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en € 9,42 vanwege gemaakte reiskosten van eiser) met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 - aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.011,42, te betalen aan de rechtsbijstandsverlener van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.