Overwegingen
1. Bij besluit van 5 november 2012 heeft verweerder [naam II] (hierna: [naam II] ) gelast de met de bestemmingen strijdige activiteiten op de percelen, gelegen aan de [adres 1] en [nummer] in Giethoorn en kadastraal bekend sectie A, nummer 915 en 916, definitief te (doen) beëindigen en beëindigd te houden. Deze activiteiten betreffen het stallen/opslaan van (boot)trailers en aanhangwagens, al dan niet ten verkoop, het stallen/opslaan van een rupsgraafmachine, een ‘Hooby’, een shovel en tractoren alsmede de bedrijfsactiviteiten onder de namen ‘ [naam 6] ’, ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 5] ’ en ‘ [naam 4]
Bij besluit van 2 april 2013 heeft verweerder het hiertegen door [naam II] ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de bestreden last onder dwangsom in die zin herroepen dat daaruit de aanschrijving jegens ‘ [naam 1] en ‘ [naam 4] wordt verwijderd.
Bij uitspraak van 9 januari 2014 heeft de rechtbank het daartegen door [naam II] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 april 2013 vernietigd en verweerder opgedragen om, met inachtneming van het bepaalde in die uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [naam II] .
Ter uitvoering van die uitspraak heeft verweerder bij besluit van 4 april 2014 het bezwaar van [naam II] ongegrond verklaard en de bestreden last onder dwangsom in die zin herroepen dat daaruit de aanschrijving jegens ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 4] , ‘ [naam 5] en ‘ [naam 6] ’ wordt verwijderd. Daarnaast is de opgelegde last in die zin herroepen dat deze geldt voor de geconstateerde overtreding náást de woning en niet achter de woning op het perceel [adres 1] in Giethoorn.
Bij uitspraak van 20 november 2014 heeft de rechtbank het hiertegen door eisers ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 april 2014 vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van het bepaalde in die uitspraak.
Ter uitvoering van deze uitspraak heeft verweerder bij besluit van 10 februari 2015 het bezwaar van [naam II] ongegrond verklaard en de bestreden last onder dwangsom in die zin herroepen dat daaruit de aanschrijving jegens ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 4] ‘ [naam 5] en ‘ [naam 6] wordt verwijderd. Daarnaast is de opgelegde last in die zin herroepen dat deze geldt voor de gronden gelegen buiten de bestemming ‘Bedrijf’, zoals aangegeven op de kaart die als bijlage bij dat besluit is gevoegd.
Bij uitspraak van 25 augustus 2015 heeft de rechtbank het hiertegen door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 februari 2015 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [naam II] te nemen.
Op 26 januari 2016 heeft [naam II] als eigenaar van belanghebbende een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van bestaande bedrijfsactiviteiten op de locatie [adres 1] te Giethoorn, kadastraal bekend gemeente Brederwiede, sectie A, nummers 915 en 916.
Ter uitvoering van de uitspraak van 25 augustus 2015 heeft verweerder [naam II] bij besluit van 26 februari 2016 gelast om de bedrijfsactiviteiten op het perceel [adres 1] in Giethoorn vóór 10 november 2016 te beëindigen, op straffe van een dwangsom van
€ 1.500,- per week waarin wordt geconstateerd dat de bedrijfsactiviteiten niet zijn beëindigd, tot een maximum van € 15.000,-.
Met betrekking tot de aanvraag van 26 januari 2016 heeft verweerder de procedure gevolgd, als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo. Nadat de gemeenteraad van Steenwijkerland op 24 mei 2016 een ontwerpverklaring van geen bedenkingen had afgegeven, heeft verweerder het ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor het legaliseren van bestaande bedrijfsactiviteiten van 26 oktober 2016 tot en met 6 december 2016 ter inzage gelegd. Eisers hebben tijdig hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpbesluit naar voren gebracht.
Bij het besluit van 1 november 2016 heeft verweerder de begunstigingstermijn van de bij besluit van 26 februari 2016 opgelegde last verlengd tot 1 maart 2017 en bij besluit van
10 februari 2017 tot 1 september 2017, omdat de behandeling van de aanvraag van belanghebbende om een legaliserende omgevingsvergunning voor zijn bedrijfsactiviteiten op het perceel [adres 1] in Giethoorn langer duurt dan verwacht.
Eisers hebben tegen dat laatste verlengingsbesluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij het thans bestreden besluit van 30 mei 2017 heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning op grond van de Wabo verleend voor het legaliseren van bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel [adres 1] te Giethoorn, kadastraal bekend gemeente Brederwiede, sectie A, nummers 915 en 916.
Daarbij zijn die bedrijfsactiviteiten omschreven als “het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, regels gesteld door Rijk of Provincie of een voorbereidingsbesluit (artikel 2.12)”.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Ten slotte heeft verweerder bij besluit van 14 juli 2017 het bezwaar tegen het verlengingsbesluit van 10 februari 2017 gegrond verklaard en het bestreden besluit in die zin herroepen dat de begunstigingstermijn eindigt op 27 juli 2017. Dit is de datum waarop de verleende omgevingsvergunning in werking treedt en de bedrijfsactiviteiten waarop de last onder dwangsom betrekking heeft, dientengevolge volgens verweerder worden gelegaliseerd.
2. De rechtbank stelt vooreerst vast dat niet in geschil is dat eisers in hun beroep kunnen
worden ontvangen nu zij tijdig een zienswijze tegen het ontwerpbesluit hebben ingediend.
3. Op grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef, en onder c, van de Wabo,
is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel
of gedeeltelijk bestaat uit:
- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige perceel is opgenomen in de beheersverordening ‘Buitengebied Steenwijkerland’ en daarin de bestemming ‘Wonen-Buitengebied’, de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ en de aanduiding ‘wro-zone natura 2000’ heeft.
Niet in geschil is dat de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel [adres 1] te Giethoorn niet passen binnen de relevante bestemmingsomschrijvingen uit voornoemde beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Op grond van artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is voor zover hier van belang, bepaald dat indien een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet wordt verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
De verklaring kan, ingevolge het tweede lid, van voornoemd artikel, slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Niet in geschil is dat de gemeenteraad op 28 juni 2016 een ontwerp verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Nadien is er een lijst opgesteld door de Raad voor afwijkingen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. Deze afwijking valt daaronder om welke reden de Raad kon volstaan met de ontwerp verklaring.
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om in dit geval een omgevingsvergunning te verlenen.
4. Eisers voeren kort weergegeven aan dat:
- op het perceel [adres 1] te Giethoorn sprake is van meerdere (illegale) bedrijven;
- door verweerder eerder is gesteld dat legalisering niet mogelijk was;
- het plan in strijd is met het beleid om bedrijven zoveel mogelijk op bedrijventerreinen te concentreren;
- het plan niet past binnen de ambities tot behoud van natuur en landschap;
- de ruime invulling van de bedrijvigheid op het perceel in strijd is met diverse richtlijnen en divers beleid;
- de verleende omgevingsvergunning te breed van opzet is, de vrees bestaat dat belanghebbende zich niet aan de wet- en regelgeving zal houden terwijl een en ander moeilijk handhaafbaar is;
- er wordt getwijfeld aan de kleinschaligheid van de bedrijfsactiviteiten;
- de omgevingsvergunning ten onrechte niet ter goedkeuring aan de Provincie is
- de omgevingsvergunning niet mag worden verleend, omdat het perceel te dicht op
de Natura 2000-gebieden ‘Weerribben’ en ‘De Wieden’ ligt;
- verweerder slechts naar de belangen van belanghebbende heeft gekeken.
5. De rechtbank stelt vast dat de te legaliseren bestaande bedrijfsactiviteiten in de verleende omgevingsvergunning wel erg algemeen worden omschreven met de woorden “het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, regels gesteld door Rijk of Provincie of een voorbereidingsbesluit (artikel 2.12)”.
Met betrekking tot de vraag welke activiteiten bedoeld worden heeft verweerder ter zitting gewezen op de vergunningaanvraag en op het advies van de Regionale uitvoeringsdienst IJsselland van 19 februari 2016.
De rechtbank stelt vast dat in de bij de vergunningaanvraag behorende ruimtelijke onderbouwing onder punt 2.2. is aangegeven dat het plan de legalisatie van bestaande activiteiten betreft waarbij sprake is van “onder meer een trailer- en aanhangerbedrijf en een bedrijf in de grond-, wegen- en waterbouw en in groenvoorzieningen”.
Voorts worden in het tot het bestreden besluit behorende advies van de Regionale uitvoeringsdienst IJsselland naast het stallen/opslaan van trailers, aanhangers en diverse grote machines ook “verkoop” genoemd en bedrijfsactiviteiten onder de benamingen ‘ [naam 6] , ‘ [naam 1] ’, ‘ [naam 5] en ‘ [naam 4] ’. Hieruit blijkt evenmin dat het alleen om stalling gaat zoals van de zijde van belanghebbende ter zitting is gesteld.
Ook de beantwoording van de zienswijzen wekt de indruk dat meer mogelijk is dan de beoogde stallingsactiviteiten, nu daar weliswaar wordt gesteld dat het voornamelijk om opslag gaat, maar tegelijkertijd ook wordt betoogd dat de aanvraag ziet op het legaliseren van bestaande kleinschalige bedrijfsactiviteiten.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de activiteiten onder één bedrijf vallen, dat verschillende handelsnamen hanteert, waarvan overigens slechts [naam 6] actief lijkt te zijn op de [adres 1] te Giethoorn.
Gelet op het hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank echter van oordeel dat de te legaliseren bedrijfsactiviteiten te weinig specifiek zijn omschreven, hetgeen in strijd met de rechtszekerheid is. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook de grenzen van het bedrijfsterrein onvoldoende duidelijk zijn aangegeven. Van de zijde van verweerder is gesteld dat de bedrijfsbestemming zowel voor het perceel kadastraal bekend gemeente Brederwiede, sectie A nummer 915, als voor het perceel kadastraal bekend gemeente Brederwiede, sectie A nummer 916 geldt, doch niet duidelijk is waar de grens met de eveneens op (één van ) de percelen liggende wro-zone Natura 2000 loopt. Ook hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen op korte termijn opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu van de kant van eisers niet van dergelijke kosten is gebleken.