ECLI:NL:RBOVE:2018:2988

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
08/960022-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor cocaïnebezit en wapenbezit

Op 13 augustus 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen van 49 en 51 jaar oud, die zijn veroordeeld tot 43 maanden gevangenisstraf voor het bezit van 33 kilogram cocaïne in Rotterdam. De derde medeverdachte is vrijgesproken, terwijl de vierde medeverdachte is vrijgesproken voor het bezit van cocaïne, maar veroordeeld tot 6 maanden celstraf voor wapenbezit, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. E. van Doorn, heeft de veroordeling van de verdachte gevorderd op basis van bewijs dat is verzameld tijdens het onderzoek, waaronder PIN-gesprekken en de aangetroffen cocaïne en versnijdingsmiddelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van cocaïne en voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het voorbereiden van de verkoop ervan. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, en heeft de gevangenisstraf van 43 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/960022-16 (P)
Datum vonnis: 13 augustus 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juni 2016, 13 september 2016 en 30 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. van Doorn en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich tezamen en vereniging met ander(en) schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren dan wel aanwezig hebben van 33 kilogram cocaïne;
feit 2:voorbereidingshandelingen of bevorderingshandelingen ten aanzien van het telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2016 tot en met 7 maart 2016 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2016 tot en met 7 maart 2016 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen, en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer mededader(s) tezamen en
in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar opzettelijk
(telkens)
-een of meer telefoongesprek(ken) gevoerd met betrekking tot het
invoeren/binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren en/of
vervoeren van die cocaïne en/of
-een of meer ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het afleveren en/of
vervoeren van die cocaïne en/of
-contact onderhouden en/of afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of één
of meer andere perso(o)n(en) en/of
-een of meer berichten via zijn gsm verstuurd met betrekking tot het afleveren
en/of vervoeren van die cocaïne en/of
-1895 gram levamisole en/of 680 gram phenacetin, zijnde versnijdingsmiddelen voorhanden gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op basis van meerdere processen-verbaal van de dienst L.I.O. met betrekking tot de gebruikers van (onder andere) de PIN ID [PIN ID 1] ‘ [naam 1] ’ en PIN ID [PIN ID 2] ‘ [naam 2] ’, ontstond het vermoeden dat deze personen zich bezighielden met het witwassen van drugsopbrengsten.
Door middel van (kruis)peilingen van de IMEI-nummers van de betreffende telefoons kon worden bepaald dat de gebruiker van de telefoon met het IMEI-nummer [imei-nummer 1] ‘ [naam 2] ’ waarschijnlijk in de woning aan de [adres 1] te Rotterdam verbleef en dat de gebruiker van de telefoon met het IMEI-nummer [imei-nummer 2] ‘ [naam 1] ’ zich zou bevinden op één van de hogere woonlagen behorende bij portiek [adres 4] tot en met [adres 3] . [2] Aangezien het ping berichtenverkeer in de Spaanse taal gevoerd werd en er uitsluitend op het adres [adres 3] personen stonden ingeschreven uit een land waar de voertaal Spaans is, was het vermoeden meer specifiek gericht op de woning aan de [adres 3] te Rotterdam. Op 3 maart 2016 werd tijdens een observatie gezien dat een man (naar later is gebleken medeverdachte [medeverdachte 1] ) vanuit de portiek van de [adres 1] tot en met [adres 2] , samen met een andere man (naar later is gebleken medeverdachte [medeverdachte 2] ), naar de portiek liep van de woningen aan de [adres 3] en daar naar binnen ging met een goed gevulde rugzak. Later werden beide mannen weer gezien bij de [adres 1] - [adres 2] waar ze na aanbellen werden binnengelaten. De rugzak was duidelijk minder gevuld. [3] Daarop vonden op 3 en 4 maart 2016 PIN-gesprekken plaats tussen ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ waaruit het vermoeden ontstond dat zij een partij verdovende middelen aan het regelen waren. [4] Op 7 maart 2016 werd, op grond van voorgaande, besloten om de woningen aan de [adres 3] en [adres 1] binnen te treden en te doorzoeken. [5]
In de woning aan [adres 1] werden medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aangetroffen en daarnaast 33 kilogram cocaïne, een contant geldbedrag van
€ 10.000,- , een vuurwapen en meerdere telefoons. [6] In de woning aan de [adres 3] trof de politie verdachte aan en een hoeveelheid versnijdingsmiddelen en meerdere telefoons. [7]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde, het aanwezig hebben van 33 kilogram cocaïne en het treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de verkoop van cocaïne, op grond van de in het dossier bevindende PIN-gesprekken en de aangetroffen cocaïne en versnijdingsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de PIN-naam ‘ [naam 1] ’ omdat hij zijn telefoon vaak uitleende. Verdachte wist niet dat er cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam aanwezig was. Niet is gebleken wat de rol van verdachte is geweest bij de in deze woning aangetroffen cocaïne, zodat er geen sprake kan zijn van medeplegen. Verder is er geen cocaïne bij verdachte aangetroffen dan wel andere voorwerpen of gelden die wijzen op betrokkenheid bij drugsbezit dan wel -handel. De versnijdingmiddelen waren bedoeld voor zijn zieke paard in de Dominicaanse Republiek.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel is dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne moet worden vrijgesproken nu wettig en overtuigend bewijs van dit onderdeel van de tenlastelegging ontbreekt.
Alvorens te kunnen oordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne (feit 1) en/of hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen of bevorderingshandelingen ten aanzien van het telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne (feit 2) in de periode van 11 februari 2016 tot en met 7 maart 2016, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wie gebruik hebben gemaakt van de telefoon met IMEI-nummer [imei-nummer 1] behorend bij de PIN-naam ‘ [naam 2] ’ en van de telefoon met IMEI-nummer [imei-nummer 2] behorend bij de PIN-naam ‘ [naam 1] ’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de telefoon met IMEI-nummer [imei-nummer 1] behorende bij de PIN-naam ‘ [naam 2] ’ aan medeverdachte [medeverdachte 3] worden gekoppeld. Ten eerste omdat deze telefoon is aangetroffen in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam in een slaapkamer die door medeverdachte [medeverdachte 3] werd gebruikt. Dat deze slaapkamer door medeverdachte [medeverdachte 3] werd gebruikt leidt de rechtbank af uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] [8] en het gegeven dat het paspoort van [medeverdachte 3] op deze slaapkamer lag. [9] Voorts heeft de rechtbank bij de beoordeling van de vraag, of de telefoon met voornoemd IMEI-nummer en gebruikmakend van de PIN-naam ‘ [naam 2] ’ aan medeverdachte [medeverdachte 3] toebehoort, betrokken dat de naam [medeverdachte 3] voorkomt in een chatgesprek van 3 maart 2016, opgeslagen in deze telefoon en dat medeverdachte [medeverdachte 3] op een foto staat met een soortgelijke telefoon als de telefoon met het IMEI-nummer [imei-nummer 1] behorende bij de PIN-naam ‘ [naam 2] ’. [10]
De telefoon met het IMEI-nummer [imei-nummer 2] behorend bij de PIN-naam ‘ [naam 1] ’ kan naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte worden gekoppeld nu deze telefoon in zijn slaapkamer werd aangetroffen [11] en hij bij de politie heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen telefoons aan hem toebehoren. [12] De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zijn telefoon vaak gebruikt werd door iemand die wel eens bij hem bleef eten niet geloofwaardig, nu verdachte pas ter terechtzitting hierover heeft verklaard en hij geen nadere persoons- en/of adresgegevens over deze persoon heeft.
Middels voornoemde telefoons voerden verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en andere onbekend gebleven personen PIN-gesprekken. Zo stuurde medeverdachte [medeverdachte 3] op 16 februari 2016 een PIN-bericht naar verdachte inhoudende dat [naam 3] alles wil hebben voor 25250. [13] Een paar uur later stuurde verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 3] de vraag of er nog ‘Ted’ was. Medeverdachte [medeverdachte 3] antwoordde met ‘nee’ en berichtte: ‘misschien morgen als [naam 3] de Ted niet pakt’. [14] Verdachte nam daarop contact op met een andere onbekend gebleven PIN-gebruiker en berichtte: ‘de familie die u leuk vond is op’ en ‘Ted, maar waarschijnlijk morgen’. [15] Vlak daarna berichtte medeverdachte [medeverdachte 3] aan verdachte dat de Ted is achtergelaten en dat hij kan doorgeven dat hij er wel is. [16]
Op 28 en 29 februari 2016 had medeverdachte [medeverdachte 3] contact met andere onbekend gebleven PIN-gebruikers over Ted. Op 28 februari 2016 gaf hij aan het voor 25 te hebben met een stempel Ted en ‘het is goed korte schubbe’ en ‘hard valt niet uit elkaar’. [17] Op 29 februari 2016 stuurde medeverdachte [medeverdachte 3] : ‘Ted’ en ‘korte schubben maar mooi en hard kookt snel goed en snel’. [18]
Verdachte chatte op 3 en 4 maart 2016 met ‘ [naam 4] ’ waarin hij zegt dat er op dit moment ‘130’ is en dat deze niet slecht zijn maar niet een A (omdat) ze met een volle markt lastig zijn. Tevens geeft hij aan dat ‘die ‘fletes’ (transportkosten) betaald moeten worden. [19]
Op de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] werden tevens foto’s van pakketten aangetroffen met de opdruk ‘(legalize) Ted’. [20]
Op 7 maart 2016 werd vervolgens in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam in een slaapkamer waar medeverdachte [medeverdachte 3] gebruik van maakte ongeveer 33 kilogram cocaïne aangetroffen in pakketten met de opdruk ‘(legalize) Ted’ [21] en een contant geldbedrag van € 10.000,00. [22] In de woning van verdachte werden voorts versnijdingsmiddelen gevonden, te weten 575,95 gram fenacentine en 900 gram levamisol. [23]
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat de in periode vanaf 16 maart 2016 tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en anderen gevoerde PIN-gesprekken over ‘Ted’ betrekking hebben op cocaïne, en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] vanaf dat moment cocaïne aanwezig hebben gehad die werd opgeslagen in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam.
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte ook op de hoogte van de aanwezigheid van de cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam gelet op de inhoud van de door verdachte gevoerde PIN-gesprekken en het gegeven dat er een foto van een soortgelijk pakket met de opdruk ‘Ted’ op zijn telefoon is gevonden. De cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam bevond zich tevens in de machtssfeer van verdachte nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de woning van zijn vriendin was en dat hij de sleutel van deze woning had omdat hij regelmatig de post van zijn vriendin daar moest ophalen. [24]
Uit de PIN-gesprekken en de aanwezigheid van versnijdingsmiddelen in zijn woning kan naar het oordeel van de rechtbank tevens worden afgeleid dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de verkoop van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen versnijdingsmiddelen, in combinatie met de door verdachte gevoerde PIN-gesprekken en zijn betrokkenheid bij de aanwezigheid van de pakketten cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam acht de rechtbank het niet aannemelijk dat deze middelen waren bedoeld voor zijn paard.
Het onder 1, aanwezig hebben van cocaïne, en het onder 2 ten laste gelegde, het treffen van
voorbereidingshandelingen of bevorderingshandelingen ten aanzien van het telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 16 februari 2016 tot en met 7 maart 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 33 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2.
hij in de periode van 16 februari 2016 tot en met 7 maart 2016 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden of te bevorderen,
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, of
- voorwerpen en/of en stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit;
hebbende hij, verdachte, en een of meer mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk (telkens)
-contact onderhouden en afspraken gemaakt met zijn mededader(s) en/of één
of meer andere perso(o)n(en) en
-berichten via zijn gsm verstuurd met betrekking tot het afleveren en/of vervoeren van die cocaïne en
-1895 gram levamisole en 680 gram phenacetin, zijnde versnijdingsmiddelen voorhanden gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2het misdrijf: een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voorbereiden of te bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, voorwerpen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstig reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, heeft de raadsvrouw verzocht om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de omstandigheden dat verdachte uitzicht heeft op een vast dienstverband, dat verdachte een first offender is en dat hij reeds drie en een halve maand in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne met een aanzienlijke straatwaarde en het treffen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne. Door het beschikbaar hebben en het gebruik van deze middelen die sterk verslavend werken, wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast in de samenleving, aangezien deze handel in het algemeen ook gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, vaak gepleegd door gebruikers in het kader van financiering van hun behoefte aan deze middelen.
Het feitencomplex rechtvaardigt - mede gelet op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht - in zijn algemeenheid een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Tevens houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het gegeven dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor c.q. spijt heeft betoond van zijn daden welke gepaard plegen te gaan met c.q. plegen te leiden tot aanzienlijke veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor betrokkenen èn voor derden, maar heeft gekozen voor een strategische proceshouding.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Die termijn start met de aanhouding van verdachte op 7 maart 2016 en sindsdien zijn meer dan twee jaren verstreken tot de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Dat is weliswaar onwenselijk, maar leidt op zichzelf nog niet tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Het betreft een grote strafzaak, met meerdere, gelijktijdig terecht staande verdachten, waarin op verzoek van de verdediging diverse getuigen -mede in het buitenland- moesten worden gehoord. De overschrijding van de doorgaans als uitgangspunt geldende twee jaren overschrijding kan daarmee niet als onredelijk worden gekwalificeerd. Dat betekent dat met het tijdsverloop in de strafmaat geen rekening is gehouden.
De rechtbank acht dan ook in dit geval de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 43 maanden passend en geboden. Ook in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank, hoewel zij verdachte als een first offender beschouwt, geen aanleiding om in deze zaak een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. drs. T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van het Team Generieke Opsporing 4 met nummer LERAE15090 (onderzoek 26Kaygrey). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar zaakdossiers (ZD) en bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal
2.ZD-01 pagina 9 tot en met 11
3.ZD-01 pagina 3 tot en met 8
4.ZD-01 pagina 27 tot en met 33
5.ZD-01 pagina 43 tot en met 46
6.ZD-01 pagina 48
7.ZD-01 pagina 126
8.ZD-01 pagina 169
9.Pagina 20 van het (aanvullende) proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de pro-formazitting d.d. 21 juni 2016
10.ZD-01 pagina 23
11.ZD-01 pagina 126
12.ZD-01 pagina 131 en 134
13.ZD-01 pagina 13
14.ZD-01 pagina 15
15.ZD-01 pagina 16
16.ZD-01 pagina 19
17.ZD-01 pagina 13 (relaaspv)
18.ZD-01 pagina 14 (relaaspv)
19.ZD-01 pagina 31
20.ZD-01 pagina 10 (relaaspv)
21.ZD-01 pagina 49 tot en met 85
22.ZD-01 pagina 48
23.ZD-01 pagina 65, 66 en 126
24.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 juli 2018, de verklaring van verdachte