4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij – evenals de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel is dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne moet worden vrijgesproken nu wettig en overtuigend bewijs van dit onderdeel van de tenlastelegging ontbreekt.
Alvorens te kunnen oordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne (feit 1) en/of hij zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen of bevorderingshandelingen ten aanzien van het telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne (feit 2) in de periode van 11 februari 2016 tot en met 7 maart 2016, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wie gebruik hebben gemaakt van de telefoon met IMEI-nummer [imei-nummer 1] behorend bij de PIN-naam ‘ [naam 2] ’ en van de telefoon met IMEI-nummer [imei-nummer 2] behorend bij de PIN-naam ‘ [naam 1] ’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de telefoon met IMEI-nummer [imei-nummer 1] behorende bij de PIN-naam ‘ [naam 2] ’ aan medeverdachte [medeverdachte 3] worden gekoppeld. Ten eerste omdat deze telefoon is aangetroffen in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam in een slaapkamer die door medeverdachte [medeverdachte 3] werd gebruikt. Dat deze slaapkamer door medeverdachte [medeverdachte 3] werd gebruikt leidt de rechtbank af uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]en het gegeven dat het paspoort van [medeverdachte 3] op deze slaapkamer lag.Voorts heeft de rechtbank bij de beoordeling van de vraag, of de telefoon met voornoemd IMEI-nummer en gebruikmakend van de PIN-naam ‘ [naam 2] ’ aan medeverdachte [medeverdachte 3] toebehoort, betrokken dat de naam [medeverdachte 3] voorkomt in een chatgesprek van 3 maart 2016, opgeslagen in deze telefoon en dat medeverdachte [medeverdachte 3] op een foto staat met een soortgelijke telefoon als de telefoon met het IMEI-nummer [imei-nummer 1] behorende bij de PIN-naam ‘ [naam 2] ’.
De telefoon met het IMEI-nummer [imei-nummer 2] behorend bij de PIN-naam ‘ [naam 1] ’ kan naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte worden gekoppeld nu deze telefoon in zijn slaapkamer werd aangetroffenen hij bij de politie heeft verklaard dat de in zijn woning aangetroffen telefoons aan hem toebehoren.De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat zijn telefoon vaak gebruikt werd door iemand die wel eens bij hem bleef eten niet geloofwaardig, nu verdachte pas ter terechtzitting hierover heeft verklaard en hij geen nadere persoons- en/of adresgegevens over deze persoon heeft.
Middels voornoemde telefoons voerden verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en andere onbekend gebleven personen PIN-gesprekken. Zo stuurde medeverdachte [medeverdachte 3] op 16 februari 2016 een PIN-bericht naar verdachte inhoudende dat [naam 3] alles wil hebben voor 25250.Een paar uur later stuurde verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 3] de vraag of er nog ‘Ted’ was. Medeverdachte [medeverdachte 3] antwoordde met ‘nee’ en berichtte: ‘misschien morgen als [naam 3] de Ted niet pakt’.Verdachte nam daarop contact op met een andere onbekend gebleven PIN-gebruiker en berichtte: ‘de familie die u leuk vond is op’ en ‘Ted, maar waarschijnlijk morgen’.Vlak daarna berichtte medeverdachte [medeverdachte 3] aan verdachte dat de Ted is achtergelaten en dat hij kan doorgeven dat hij er wel is.
Op 28 en 29 februari 2016 had medeverdachte [medeverdachte 3] contact met andere onbekend gebleven PIN-gebruikers over Ted. Op 28 februari 2016 gaf hij aan het voor 25 te hebben met een stempel Ted en ‘het is goed korte schubbe’ en ‘hard valt niet uit elkaar’.Op 29 februari 2016 stuurde medeverdachte [medeverdachte 3] : ‘Ted’ en ‘korte schubben maar mooi en hard kookt snel goed en snel’.
Verdachte chatte op 3 en 4 maart 2016 met ‘ [naam 4] ’ waarin hij zegt dat er op dit moment ‘130’ is en dat deze niet slecht zijn maar niet een A (omdat) ze met een volle markt lastig zijn. Tevens geeft hij aan dat ‘die ‘fletes’ (transportkosten) betaald moeten worden.
Op de telefoons van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] werden tevens foto’s van pakketten aangetroffen met de opdruk ‘(legalize) Ted’.
Op 7 maart 2016 werd vervolgens in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam in een slaapkamer waar medeverdachte [medeverdachte 3] gebruik van maakte ongeveer 33 kilogram cocaïne aangetroffen in pakketten met de opdruk ‘(legalize) Ted’en een contant geldbedrag van € 10.000,00.In de woning van verdachte werden voorts versnijdingsmiddelen gevonden, te weten 575,95 gram fenacentine en 900 gram levamisol.
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat de in periode vanaf 16 maart 2016 tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3] en anderen gevoerde PIN-gesprekken over ‘Ted’ betrekking hebben op cocaïne, en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] vanaf dat moment cocaïne aanwezig hebben gehad die werd opgeslagen in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam.
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte ook op de hoogte van de aanwezigheid van de cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam gelet op de inhoud van de door verdachte gevoerde PIN-gesprekken en het gegeven dat er een foto van een soortgelijk pakket met de opdruk ‘Ted’ op zijn telefoon is gevonden. De cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam bevond zich tevens in de machtssfeer van verdachte nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de woning van zijn vriendin was en dat hij de sleutel van deze woning had omdat hij regelmatig de post van zijn vriendin daar moest ophalen.
Uit de PIN-gesprekken en de aanwezigheid van versnijdingsmiddelen in zijn woning kan naar het oordeel van de rechtbank tevens worden afgeleid dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de verkoop van cocaïne. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen versnijdingsmiddelen, in combinatie met de door verdachte gevoerde PIN-gesprekken en zijn betrokkenheid bij de aanwezigheid van de pakketten cocaïne in de woning aan de [adres 1] in Rotterdam acht de rechtbank het niet aannemelijk dat deze middelen waren bedoeld voor zijn paard.
Het onder 1, aanwezig hebben van cocaïne, en het onder 2 ten laste gelegde, het treffen van
voorbereidingshandelingen of bevorderingshandelingen ten aanzien van het telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.