ECLI:NL:RBOVE:2018:2965

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
ak_18_798
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenen omgevingsvergunning door gemeente Oldenzaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlenen van een omgevingsvergunning door de gemeente Oldenzaal. Eiser, wonende te Oldenzaal, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, dat op 1 november 2017 een omgevingsvergunning heeft verleend aan [betrokkene] voor het plaatsen van schuilhutten ten behoeve van dieren op een perceel in Oldenzaal. Eiser heeft aangevoerd dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat niet duidelijk is wat er precies is vergund. De rechtbank heeft op 7 augustus 2018 een zitting gehouden waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door [naam 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet duidelijk was en dat de verleende vergunning niet voldeed aan de eisen van rechtszekerheid. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de omgevingsvergunning herroepen. Verweerder moet opnieuw beslissen op de aanvraag en is veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/798

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Oldenzaal, eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M.G. van Gerwen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van schuilhutten ten behoeve van dieren op het perceel [adres] te Oldenzaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Op het perceel is restaurant [naam 3] gevestigd. Bij dit restaurant behoort een dierenweide. [betrokkene] is eigenaar/exploitant van [naam 3] . Eiser woont op korte afstand van het perceel. In het kader van een verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen, onder meer, het oprichten/plaatsen van meerdere bouwwerken op het perceel, heeft verweerder [betrokkene] in de gelegenheid gesteld deze bouwwerken alsnog te legaliseren.
[betrokkene] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Juridisch kader
2. Artikel 2.1. eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt, voor zover van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a,
de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien (c) de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
3. De bestemming van het perceel is, voor zover hier van belang, “Groen”, met nadere aanduiding ‘specifieke vorm van groen - dierenweide’, volgens het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (hierna: het bestemmingsplan). Voor zover hier van belang heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915, over een eerdere versie van het bestemmingsplan een tussenuitspraak gedaan. Het bestemmingsplan is vervolgens bij besluit van 27 juni 2016
door de raad van de gemeente Oldenzaal gewijzigd vastgesteld. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3309, het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
Artikel 3.1, aanhef en onder h, van de planregels bepaalt dat de voor “Groen” aangewezen gronden bestemd zijn voor een dierenweide ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - dierenweide’, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.
Artikel 3.2.1 van de planregels bepaalt dat gebouwen ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. ten behoeve van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - dierenweide’ verspreid over het terrein schuilhokken en nachtverblijven mogen worden gerealiseerd;
b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van één gebouw maximaal 4 meter mag bedragen;
c. de oppervlakte per gebouw maximaal 30 m² mag bedragen, met dien verstande dat het totaal bebouwd oppervlak maximaal 200 m² mag bedragen.
Artikel 3.2.2 van de planregels bepaalt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, maximaal bedraagt:
a. lichtmasten 6 m;
b. speelvoorzieningen (…);
c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 m.
Aanvraag en besluitvorming hierover
4. Bij aanvraag van 21 september 2017 heeft [betrokkene] verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van dierenverblijven op het perceel.
Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van schuilhutten voor dieren op het perceel.
Beroepsgronden en beoordeling door de rechtbank
5. Samengevat weergegeven en voor zover van belang heeft eiser aangevoerd dat niet duidelijk is wat er nu precies is vergund. Verder is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan. De redenen hiervoor zijn ten eerste dat de oppervlakte aan bouwwerken veel groter is dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Ten tweede is er sprake van een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, nu hokken waar dieren permanent in worden opgesloten/gehuisvest niet overeenkomen met de op het perceel toegestane schuilhokken en nachtverblijven. Tevens verdragen dergelijke hokken zich niet met de in
het bestemmingsplan opgenomen nadere aanduiding ‘dierenweide’.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank constateert dat in de aanvraag staat omschreven dat het bouwplan ziet
op ‘dierenverblijven’ met een oppervlakte van 185 m². In de bij de aanvraag behorende bouwtekening (en de hierin opgenomen renvooi) wordt de term ‘schuilhutten’ (met een totale oppervlakte van 185 m²) gebruikt. Verder ziet de aanvraag, gelet op de bouwtekening,
op het plaatsen van meerdere volières, twee opslaggebouwen en een container.
In de in bezwaar gehandhaafde omgevingsvergunning staat vermeld dat deze vergunning
ziet op het plaatsen van schuilhutten op het perceel. Uit de bouwtekening blijkt dat deze omgevingsvergunning ziet op hetgeen is aangevraagd, te weten de genoemde schuilhutten, volières, opslaggebouwen en de container.
Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat opslaggebouwen 9 en 10 niet zijn vergund.
De rechtbank constateert dat die twee opslaggebouwen wel op de bouwtekening staan vermeld. Verder staat in de stukken, meer specifiek het advies van de bezwarencommissie, expliciet vermeld dat de omgevingsvergunning tevens ziet op het plaatsen van twee opslaggebouwen. Nu uit de bouwtekening blijkt dat enkel gebouwen 9 en 10 opslaggebouwen zijn, is niet duidelijk wat dan wel de vergunde opslaggebouwen zijn.
De rechtbank oordeelt dat het haar niet duidelijk is wat er nu precies is vergund.
6.2.
Ten aanzien van de toets aan het bestemmingsplan, voor wat betreft het gebruik, overweegt de rechtbank het volgende.
6.2.1.
Artikel 3.2.1 van de planregels bepaalt dat binnen de nadere aanduiding ‘dierenweide’ schuilhokken en nachtverblijven ten dienste van de bestemming mogen worden gerealiseerd. De termen ‘schuilhok’ en ‘nachtverblijf’ zijn niet gedefinieerd in de planregels. Naar het oordeel van de rechtbank houdt een redelijke uitleg van deze planregel in dat ten behoeve van vrij lopende dieren voorzieningen, in de vorm van schuilhokken en nachtverblijven, mogen worden opgericht. Naar het oordeel van de rechtbank betreft een schuilhok een bouwwerk waarin een dier niet permanent wordt opgesloten maar waarbij het dier de keuze heeft om al dan niet het bouwwerk te betreden om te schuilen. Een schuilhok is voor een dier vrij toegankelijk. Naar het oordeel van de rechtbank betreft een nachtverblijf een bouwwerk waarin dieren, die in de regel vrij rond lopen, een tijdelijk onderkomen hebben. Dit tijdelijke onderkomen is niet beperkt tot de nachtperiode maar kan ook worden gebruikt om een dier tijdelijk af te zonderen van andere dieren, bijvoorbeeld vanwege ziekte of zwangerschap of vanwege de weersgesteldheid. Een nachtverblijf hoeft niet vrij toegankelijk te zijn voor dieren. Gemeenschappelijk kenmerk van een schuilhok en een nachtverblijf is dat dieren hierin niet permanent worden opgesloten c.q. permanent verblijven.
Artikel 3.2.1 van de planregels voorziet niet in het oprichten van dierenverblijven. Naar het oordeel van de rechtbank ziet een dierenverblijf in beginsel op een permanent verblijf, in de zin van een hok/bouwwerk waarin een dier permanent wordt opgesloten dan wel gehuisvest.
6.2.2.
Uit de bouwtekening blijkt niet of de als zodanig aangeduide schuilhutten voldoen aan de omschrijving van de termen ‘schuilhok’ of ‘nachtverblijf’ die de rechtbank hiervoor heeft gegeven. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat op het perceel hokken zijn geplaatst waar dieren permanent worden opgesloten. Dit betreft onder andere wasberen. Verweerder kon daar niet op reageren.
6.2.3.
De rechtbank oordeelt dat haar niet duidelijk is of, en zo ja hoe, verweerder heeft getoetst of de aangevraagde schuilhutten inderdaad zien op schuilhokken dan wel nachtverblijven in de zin van het bestemmingsplan dan wel dat er sprake is van kooien/dierenverblijven waarin dieren permanent worden opgesloten.
6.3.
Ten aanzien van de toets aan het bestemmingsplan, voor wat betreft het bouwen, overweegt de rechtbank het volgende.
6.3.1.
Uit de verleende omgevingsvergunning blijkt niet hoe verweerder de gevraagde bouwwerken aan de planregels heeft getoetst. Eerst in de bezwaarfase is duidelijk geworden dat verweerder zich op het standpunt stelt dat enkel de als ‘schuilhutten’ aangeduide bouwwerken zijn getoetst aan artikel 3.2.1 van de planregels. De volières zijn alle geduid als andere-bouwwerken in de zin van artikel 3.2.2 van de planregels. Ter zitting is gebleken dat enkele volières, al dan niet gedeeltelijk, zijn voorzien van een dak. Of alle wanden van gaas zijn, blijkt niet duidelijk uit de bouwtekening. Het is dan ook niet duidelijk met welke argumentatie verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat alle volières andere-bouwwerken in de zin van artikel 3.2.2 van de planregels zijn.
6.3.2.
Uit de verleende omgevingsvergunning blijkt niet hoe verweerder de opslagruimten (mits vergund) heeft getoetst. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beperkingen in
artikel 3.2.1, onder b en c, van de bouwregels in een juiste uitleg van toepassing op ieder gebouw en op het totaal met gebouwen bebouwde.
6.4.
Samenvattend oordeelt de rechtbank dat onvoldoende duidelijk is waar de verleende omgevingsvergunning precies op ziet. Deze onduidelijkheid betreft zowel het aantal vergunde bouwwerken, de aard van die bouwwerken als het daarmee samenhangende gebruik. De omgevingsvergunning is daarom in strijd met de rechtszekerheid.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het bezwaar gegrond zal verklaren en de in primo verleende omgevingsvergunning zal herroepen.
9. Dit betekent dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag.
Ter voorkoming van onnodige procedures geeft de rechtbank verweerder aanwijzingen
hoe hij hierbij dient te handelen. Verweerder dient per aangevraagd bouwwerk aan te geven welke planregel van toepassing is en hoe hij de toets aan deze planregel uitvoert. Verder dient verweerder per bouwwerk aan te geven welk gebruik hiermee mogelijk wordt gemaakt en of dit gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht € 170,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.