In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De man, verzoeker, heeft een verzoek ingediend om de executie van een eerdere beschikking van de rechtbank Almelo te schorsen. Deze eerdere beschikking, die op 19 oktober 2011 is gegeven, betreft de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de daarbij behorende alimentatieverplichtingen. De man heeft aangevoerd dat hij per 1 april 2018 is gestopt met het betalen van de overeengekomen alimentatie, omdat hij van mening is dat de vrouw een hoger inkomen genereert dan zij heeft opgegeven. Hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening, omdat beslag is gelegd op zijn bankrekeningen, waardoor hij niet meer over geld beschikt om van te leven.
De vrouw, belanghebbende, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij nog steeds behoefte heeft aan de overeengekomen alimentatie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de eerdere beschikking. Ook zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden die een noodtoestand voor de man rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de man in staat is om de alimentatie te blijven betalen, aangezien hij nog steeds over inkomsten uit arbeid beschikt. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.