ECLI:NL:RBOVE:2018:2955

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
C/08/219949 / FA RK 18-1613
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening schorsing executie alimentatiebeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De man, verzoeker, heeft een verzoek ingediend om de executie van een eerdere beschikking van de rechtbank Almelo te schorsen. Deze eerdere beschikking, die op 19 oktober 2011 is gegeven, betreft de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de daarbij behorende alimentatieverplichtingen. De man heeft aangevoerd dat hij per 1 april 2018 is gestopt met het betalen van de overeengekomen alimentatie, omdat hij van mening is dat de vrouw een hoger inkomen genereert dan zij heeft opgegeven. Hij stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening, omdat beslag is gelegd op zijn bankrekeningen, waardoor hij niet meer over geld beschikt om van te leven.

De vrouw, belanghebbende, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij nog steeds behoefte heeft aan de overeengekomen alimentatie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag in de eerdere beschikking. Ook zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden die een noodtoestand voor de man rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de man in staat is om de alimentatie te blijven betalen, aangezien hij nog steeds over inkomsten uit arbeid beschikt. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/219949 / FA RK 18-1613
beschikking van 26 juli 2018
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. E. Maalsen,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. M.S. Flokstra.

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 4 juli 2018;
- een op 11 juli 2018 binnengekomen brief van mr. Maalsen met bijlagen;
- het verweer met bijlagen, binnengekomen op 18 juli 2018.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op
19 juli 2018. Ter zitting zijn verschenen: de man, bijgestaan door mr. L. van Sommeren (kantoorgenoot van mr. Maalsen), en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

Partijen zijn [2005] te [plaats] een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 is de ontbinding van het geregistreerde partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 14 februari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Van voormelde beschikking maakt deel uit het tussen partijen op 16 juli 2011 ondertekende convenant. In dit convenant zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen. De man zal met ingang van de eerste van de maand, volgend op de dag dat de vrouw haar intrek in haar nieuwe woning heeft genomen en tot drie jaren nadien, bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.500,- per maand.
Vervolgens zal de man gedurende vijf jaren een bedrag van € 1.200,- per maand aan alimentatie voldoen. In de eerste drie jaren zullen de inkomsten van de vrouw boven de
€ 450,- bruto per maand in mindering worden gebracht op de alimentatie. In de daarop volgende vijf jaren zullen de inkomsten van de vrouw boven de € 750,- bruto per maand in mindering worden gebracht op de alimentatie.
De man heeft op 21 juni 2018 een verzoek tot wijziging van voormelde onderhoudsbijdrage ingediend bij deze rechtbank.

3.Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, als voorlopige voorziening te bepalen dat de man met ingang van 1 april 2018 totdat op voormeld verzoek tot wijziging van de alimentatie is beslist, niet gehouden is tot betaling van de overeengekomen bijdrage.
De man heeft daarnaast verzocht te bepalen dat de vrouw de door hem onder punt 4 van zijn verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen vermelde bewijsstukken zal overleggen aan de man.
De man stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening. De man is per 1 april 2018 gestopt met het betalen van de onderhoudsbijdrage. De vrouw heeft vervolgens beslag gelegd op al zijn bankrekeningen. De man beschikt daarom niet meer over zijn geld om van te leven. De man heeft op 12 juni 2018 een wijzigingsverzoek ingediend bij deze rechtbank. De man acht aannemelijk dat de rechtbank positief op zijn verzoekschrift zal beslissen, omdat de grondslag voor de betaling van die onderhoudsbijdrage is komen te vervallen. De inkomsten die de vrouw genereert met haar eigen onderneming zijn hoger dan zij de man en de rechtbank wil doen geloven. De door de vrouw overgelegde jaarstukken geven geen juist beeld van de winst die de vrouw met die onderneming genereert. De man acht niet onaannemelijk dat de vrouw te zijner tijd niet in staat is om de eventueel te veel betaalde onderhoudsbijdragen terug te betalen.

4.Het verweer

De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij nog steeds behoefte heeft aan de overeengekomen bijdrage. Partijen hebben dat ten tijde van de ondertekening van het convenant ook al voorzien. De man heeft in 2016 ook een verzoek tot wijziging van de overeengekomen onderhoudsbijdrage ingediend. Dit verzoek is afgewezen, omdat er naar het oordeel van de rechtbank toen geen sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden. De vrouw betwist dat haar inkomen uit de onderneming hoger is dan uit de jaarstukken blijkt.

5.De beoordeling

Tegen de beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 staat geen gewoon rechtsmiddel meer open. Die beschikking is daardoor in kracht van gewijsde gegaan.
De man is gestopt met het betalen van de tussen partijen overeengekomen en in die beschikking opgenomen onderhoudsbijdrage. De vrouw heeft daarom een deurwaarder opdracht gegeven om voormelde beschikking te executeren. Hierbij is beslag gelegd op alle bankrekeningen van de man.
De man wenst met zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen een schorsing van de executie van de beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 te bewerkstelligen. Uitgangspunt moet zijn dat de tenuitvoerlegging van de te executeren beschikking kan worden gestaakt indien de vrouw, mede gelet op de belangen van de man, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om de behandeling van het verzoekschrift van de man tot wijziging niet af te wachten. Dat is het geval wanneer de beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de man, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een feitelijke of juridische misslag.
Voorts is in deze procedure niet gebleken dat zich na de beschikking van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 feiten hebben voorgedaan die meebrengen dat er aan de zijde van de man een noodtoestand is of zal ontstaan. Er is weliswaar beslag gelegd op de bankrekeningen van de man, maar tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man nog steeds de volledige beschikking heeft over zijn inkomsten uit arbeid. De vrouw heeft immers geen loonbeslag gelegd. De inkomsten worden blijkbaar op een niet beslagen bankrekening gestort. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van de man dat hij niet beschikt over enig (leef)geld. De draagkracht van de man staat tussen partijen niet ter discussie. Dit betekent dat de man nog steeds in staat moet worden geacht om de tussen partijen overeengekomen onderhoudsbijdrage te voldoen.
Over de kansen van de man in de door hem recent gestarte wijzigingsprocedure kan anders worden gedacht dan hij stelt. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de jaarcijfers van de onderneming van de vrouw. Om vast te kunnen stellen of deze jaarstukken een juiste weergave van de financiële situatie van de onderneming zijn, dient een (groot) aantal vragen van feitelijke aard te worden beantwoord. Deze procedure is daarvoor niet de juiste procedure. De stellingen van partijen dienen nader te worden onderzocht in de door de man gestarte wijzigingsprocedure. Ook de verzochte voorziening te bepalen dat de vrouw de door de man onder punt 4 van zijn verzoekschrift vermelde bewijsstukken zal overleggen aan de man is ter beoordeling aan de bodemrechter.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de verzochte voorzieningen moeten worden afgewezen.
Omdat partijen gewezen partners zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing voor de duur van het geding

De rechtbank:
1. wijst af de door de man verzochte voorlopige voorzieningen;
2. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. W.M.B. Elferink en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2018 in tegenwoordigheid van G.M. Keupink, griffier.