4.4Het oordeel van de rechtbank
T
en aanzien van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde (periode 5 maart 2014 tot en met 3 februari 2016).
De rechtbank overweegt dat volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad het enkele zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper die in staat en voornemens is de dienst te leveren, niet het aannemen van een valse hoedanigheid oplevert.
Voor het aannemen van een valse hoedanigheid is relevant of de presentatie als bonafide (potentiële) wederpartij berust op voldoende specifieke gedragingen die erop zijn gericht bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen om daarvan misbruik te maken.
Verder volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat uitingen die bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen, als samenweefsel van verdichtsels zijn aan te merken, als deze zijn gebaseerd op meer dan een enkele leugenachtige mededeling. Voor een antwoord op de vraag of uit door verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels werd bewogen tot afgifte van een goed, als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad vloeit voorts voort dat zich gevallen kunnen voordoen waarin hetzelfde gedrag van de verdachte meebrengt dat meerdere oplichtingsmiddelen zijn gebezigd. In dat geval kan dit gedrag als het bezigen van meer dan een oplichtingsmiddel worden ten laste gelegd en bewezenverklaard; daarbij hoeft de rechtbank niet te kiezen uit die oplichtingsmiddelen omdat die keuze voor de strafrechtelijke betekenis van het bewezenverklaarde niet van belang is (bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889). In de onderhavige zaak acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- Verdachte heeft zich in de hoedanigheid van bonafide klusjesman gepresenteerd aan cliënten om hun dakgoten en daken te repareren, asbestplaten van carports te vervangen, tuinwerkzaamheden te verrichten en schilderwerkzaamheden ter hand te nemen.
- Verdachte heeft aangeboden de diverse diensten te leveren voor redelijke prijzen en heeft daarbij potentiële cliënten ook actief benaderd door bij particuliere bewoners aan te bellen en zijn diensten aan te bieden.
- Verdachte heeft zich daarbij gepresenteerd onder zijn eigen naam en hij heeft gebruik gemaakt van zijn eigen telefoonnummer (zonder voicemail) en bankrekeningnummer.
- Verdachte heeft aan de betreffende aangevers rekeningen en/of visitekaartjes afgegeven waarop stond vermeld " [bouwbedrijf 1] ” of “ [schoonmaakbedrijf 1] ” gevestigd aan de [adres 1] te Zwolle met het emailadres van een ander. Ook is door verdachte de naam [bouwbedrijf 2] vof te Deventer genoemd (aangifte [slachtoffer 10] ).
- uit onderzoek blijkt dat het [bouwbedrijf 2] met handelsnaam [schoonmaakbedrijf 1] vanaf 30 december 2014 bij de Kamer van Koophandel is uitgeschreven.
- Verdachte heeft een visitekaartje aan één van de aangevers overhandigd van “ [schildersbedrijf] ” terwijl dit bedrijf niet stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
- Verdachte heeft de aangevers in de meeste gevallen ertoe bewogen om een contante, en in een aantal gevallen een tweede, een derde en een vierde contante aanbetaling te doen.
- Verdachte heeft de aangeboden klussen, waarvoor een (forse) aanbetaling was gedaan door aangevers, niet afgemaakt.
- Verdachte hield geen agenda of administratie bij.
- Bij twee aangevers is tijdens werkzaamheden op het dak lekkage ontstaan.
- Verdachte heeft tijdens de werkzaamheden diverse malen verstek laten gaan door zonder bericht niet te verschijnen op de afgesproken data.
- Verdachte heeft aan diverse aangevers de - niet ingeloste - belofte gedaan dat de klus zou worden afgemaakt.
- Verdachte heeft geen respons gegeven op telefoontjes en/of tekstberichten toen de werkzaamheden niet werden afgemaakt. Ergo: verdachte was voor zijn cliënten niet meer bereikbaar.
- Verdachte heeft meermalen andere – lees: goedkopere - dan de ten tijde van de aanbetalingsbesprekingen besproken materialen aangeschaft.
- Verdachte is bij twee aangevers, na het begin van de werkzaamheden, weggestuurd vanwege ondeugdelijk werk.
- Aangevers die de locatie [adres 1] te Zwolle hebben bezocht, kregen van de receptioniste te horen dat het bedrijf van verdachte sinds april 2015 daar niet meer was gevestigd.
- Nadat verdachte door de politie was aangehouden heeft verdachte met de politie schriftelijke afspraken gemaakt teneinde een aantal werkzaamheden af te ronden. Verdachte heeft zich hier niet aan gehouden.
- De aanbetalingen, noch de aangeschafte materialen zijn door de verdachte aan de aangevers geretourneerd c.q. overgedragen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij in 2015 een moeilijke periode doormaakte omdat zijn vrouw hem in 2015 met de twee kinderen heeft verlaten en dat daardoor zijn wereld instortte. Verdachte is naar eigen zeggen toen aan de drank geraakt en kon de overeengekomen klussen niet meer overzien. Verdachte heeft verklaard dat veel reclamaties hem niet hebben bereikt. Dit als gevolg van het feit dat zijn telefoon vaak niet goed werkte, dat hij geen voicemail had omdat hij dat vervelend vond en dat zijn vrouw op een slordige wijze de administratie deed, aldus verdachte.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij nooit de intentie heeft gehad aangevers op te lichten maar dat hij het overzicht niet meer had door privéproblematiek.
Verdachte heeft tot slot verklaard voornemens te zijn de geldbedragen aan aangevers te retourneren.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of hier sprake is van slecht ondernemerschap of van oplichting.
De rechtbank overweegt dat de handelingen van verdachte, zoals hier voornoemd, getuigen van een patroon waarbij door verdachte telkens de volgende modus operandi wordt gehanteerd.
Verdachte belt aan bij een huis en biedt zijn diensten aan als klusjesman. De klusjes variëren van het aanbieden van schilderwerkzaamheden, de tuin opknappen, het vervangen van platen op een carport en daken en dakgoten repareren. Een aantal werkzaamheden komen pas ter sprake als men voor de eerste klus, bijvoorbeeld het huis schilderen, overeenstemming heeft bereikt.
Verdachte en aangevers komen dan een redelijke prijs overeen en aangevers betalen desgevraagd een (forse) contante aanbetaling voor de aanschaf van de materialen. Verdachte geeft aan het merendeel van zijn cliënten een visitekaartje af van bedrijven die òf zijn uitgeschreven uit het handelsregister òf feitelijk niet (meer) op het genoemde adres zijn gevestigd.
Als verdachte dan aan zijn werkzaamheden begint, merkt verdachte andere gebreken op, bijvoorbeeld dat een dak lek zou zijn, en biedt hij aan dit ook te repareren.
Wederom wordt er dan door verdachte een (contante) aanbetaling gevraagd.
Nadat verdachte de werkzaamheden is begonnen komt hij afspraken niet na. Als aangevers hem daarop aanspreken dan geeft hij als excuus op dat er privé bij hem het één en ander speelt. Hij belooft echter de werkzaamheden af te ronden.
Verdachte laat zich echter niet meer zien en is ook telefonisch niet meer bereikbaar voor de aangevers. Als de aangevers kenbaar maken dat zij hun aanbetaling en/of de aangeschafte materialen terug willen dan zegt verdachte dit toe, maar komt deze belofte steeds niet na. In spreekwoordelijke termen: telkens als de aangever netjes de boter heeft afgegeven, verzuimt verdachte met de bijbehorende vis op de proppen te komen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gang van zaken zich niet laat verklaren door zgn. slecht ondernemerschap. Gedurende een lange periode (twee jaren) heeft verdachte keer op keer dezelfde ‘wisseltruc’ toegepast. Een werkwijze die telkens uiterst lucratief was voor verdachte en die, eveneens telkens, de aangever(s) tekortgedaan achterliet. Effecten die, naar de rechtbank – alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend – wettig en overtuigend bewezen acht, verdachte niet slechts niet kunnen zijn ontgaan, maar die door verdachte welbewust werden nagestreefd en waartoe door hem de hiervoor beschreven en hierna nader te kwalificeren oplichtingsmiddelen opzettelijk werden aangewend.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij met aangevers te goeder trouw de overeenkomsten is aangegaan dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op voor aangevers volstrekt onverdachte wijze diensten heeft aangeboden en door gebruikmaking van zijn werkelijke naam en telefoonnummer en het overleggen van een visitekaartje met vermelding van een adres op het bedrijvenpark in Zwolle alsook het afspreken van een redelijke prijs, de indruk heeft gewekt dat hij met open vizier handelde en traceerbaar was.
Kopers werden door voornoemde handelingen bewogen een overeenkomst te sluiten en hun eigen verplichting, het doen van een contante aanbetaling (niet ongebruikelijk in deze branche), na te komen.
De verdachte heeft aldus op valse wijze gebruik gemaakt van het gangbare handelspatroon, op basis van welk patroon de betrokken gedupeerden mochten verwachten dat de verdachte de diensten en goederen voor de afgesproken prijs en op de afgesproken wijze zou leveren.
De vertrouwenwekkende aard, het aantal en het elkaar versterkende karakter van de onware mededelingen en daarbij aansluitende misleidende visitekaartjes, alsook het gegeven dat deze tot particuliere personen waren gericht maken dat verdachtes handelingen tezamen naar het oordeel van de rechtbank naast het aannemen van een valse hoedanigheid tevens moeten worden gekwalificeerd als een “samenweefsel van verdichtsels” als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bij vorenstaande kwalificatie tevens betrokken dat de aangevers naar het oordeel van de rechtbank in hun verkeer met de verdachte hebben gehandeld met de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid om zich niet (te) lichtvaardig te laten bedriegen. Zij hebben immers niet reeds op basis van de enkele verklaring van verdachte besloten hun betaling te doen, doch eerst pas nadat verdachte hen had overtuigd (al dan niet met foto’s) dat de werkzaamheden noodzakelijk waren. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de door de verdachte voorgestelde aanneemsom zodanig is dat niet reeds om die reden voor de aangevers een verdergaande onderzoeksplicht gold.
Concluderend is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte zowel door het aannemen van een valse hoedanigheid (namelijk die van bonafide klusjesman) als door gebruikmaking van een samenweefsel van verdichtsels aangevers heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag en dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde oplichting.
De rechtbank acht het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde (periode 27 juli 2015 tot en met 30 november 2015).
Voor bewezenverklaring van flessentrekkerij als bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om zich of een ander de beschikking over gekochte goederen te verzekeren zonder volledige betaling. Dat oogmerk kan onder omstandigheden worden afgeleid uit het feit dat de verdachte in meerdere gevallen niet heeft betaald.
Van oogmerk is bijvoorbeeld al sprake, indien de koper - niettegenstaande het besef niet te zullen kunnen betalen - toch goederen op krediet blijft kopen.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat de verdachte op verschillende tijdstippen in de periode van 27 juli 2015 tot en met 30 november 2015
diverse goederen, te weten: twee taarten; twee complete maaltijden; 50 gesorteerde gebakjes en een grote hoeveelheid sportkleding op rekening heeft gekocht, telkens zonder de rekening te voldoen.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de rekeningen tot op heden niet heeft voldaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van de omstandigheid dat er rekeningen waren verstuurd en niet waren betaald omdat hij er van uitging dat zijn(ex)vrouw de rekeningen zou betalen. Zijn vrouw haalde volgens hem elke dag de post op aan het adres [adres 1] te Zwolle.
Na de scheiding van zijn vrouw kon de verdachte de rekeningen niet meer betalen vanwege financiële problemen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad de rekeningen niet te voldoen.
De verdachte erkent de taarten, twee complete maaltijden, 50 gebakjes en de sportartikelen te hebben besteld. De verdachte ontkent de tweede bestelling bij [bedrijf 2] te hebben geplaatst. De verdachte heeft verklaard dat meerdere mensen van zijn bedrijf een bestelling hebben kunnen plaatsen onder zijn naam.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de handeling onder het derde gedachtestreepje, te weten de tweede bestelling bij [bedrijf 2] , aan verdachte kan worden toegerekend nu het dossier noch de bevindingen gedurende het onderzoek ter terechtzitting daarvoor voldoende aanknopingspunten bieden.
De rechtbank zal de verdachte van dit gedeelte van het onder 5 tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank overweegt voorts dat de rekeningen voor de maaltijden, de gebakjes en de sportkleding verstuurd zijn naar [schoonmaakbedrijf 2] en/of [schoonmaakbedrijf 1] aan de [adres 1] te Zwolle. Uit het dossier is de rechtbank echter gebleken dat het bedrijf van verdachte toen al, namelijk vanaf april 2015, niet meer feitelijk op dat adres was gevestigd.
Aan [slachtoffer 6] van [bedrijf 1] , alwaar verdachte twee taarten heeft afgenomen, heeft verdachte, in antwoord op de vraag of hij de eerste taart wilde betalen, aangegeven dat zij niet in paniek moest raken en dat hij de rekening zou betalen. Tot op heden heeft verdachte de openstaande facturen niet betaald.
De rechtbank overweegt vervolgens dat zij de verklaringen van verdachte omtrent zijn onwetendheid inzake de rekeningen ongeloofwaardig acht nu verdachte erkent de bestellingen te hebben geplaatst en hij, volgens het normale handelsverkeer, er vanuit mocht gaan dat er een factuur zou worden verzonden.
De verdachte heeft echter de facturen naar zijn bedrijfsadres laten sturen terwijl hij wist dat zijn bedrijf daar feitelijk niet meer was gevestigd en hij daar ook niet meer aanwezig was.
Door op deze wijze te handelen kan naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk om de bestelde goederen niet te betalen, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachtes verklaring dat hij erop vertrouwde dat zijn vrouw de rekeningen zou betalen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte goederen heeft aangeschaft met het oogmerk deze goederen niet of niet geheel te betalen (flessentrekkerij).